Taalgrensvorming in Zuid-Limburg
(1983)–Jan Segers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |||||
J. Cajot: Nieuwe taalgrensvorming aan de oostgrens. In hoeverre is de Nederlands-Duitse staatsgrens tot taalgrens aan het evolueren?De studie waarvan ik u hier een uittreksel ga voorstellen, is een dialectologisch onderzoek naar de invloed van politieke en cultuurtaalgrenzen op de Germaanse dialecten in een gebied bij de Germaans-Romaanse taalgrens.Ga naar eind(1) Mijn onderzoeksgebied strekt zich uit over 86 plaatsen en over fragmenten van 4 maten: van B-Eisden, Nl-Sittard en D-Tüddern in het noorden tot L-Clervaux en D-Dasburg in het zuiden. Binnen het oongresthema van vandaag past uiteraard alleen maar de behandeling van de Nederlands-Duitse staatsgrens zoals die door het verdrag van Wenen in 1815 werd vastgelegd. De diatopische structuur van ons Nederlands-Duitse onderzoeksgebied is dank zij de werken van o.a. Frings, Welter, Boileau, Goossens, Stevens en Dols vrij goed gekend. Deze is vooral het resultaat van een zuid-noord-beweging van Hoogduitse en van een oost-west-beweging van Ripuarische (Keulerlandse) karakteristieken, ofschoon in een aantal gevallen ook Nederfrankische of Nederfrankisch-Nederduitse innovaties tot ver in ons huidig onderzoeksgebied doordrongen zijn. Op geen enkele kaart treedt daarbij de Nederlands-Duitse grens als dialectgrens te voorschijn. De dialectindeling, zoals die uit de vakliteratuur blijkt, had echter in eerste instantie oog voor reflexen van oudere cultuurstromingen en berust hoofdzakelijk op de meer stabiele taalbouwsels (klanken en vormen), die tussen de 12e en de 17e eeuw hun beslag hebben gekregen. Systematisch onderzoek naar isoglossen die met staatsgrenzen of grenzen tussen de verspreidingsgebieden van twee cultuurtalen samenvallen, had wel al resultaat opgeleverd; ik vermeld hier mijn artikel over de Belgisch-Nederlandse rijksgrens in de buurt van MaastrichtGa naar eind(2) en de dissertatie van Ludger Kremer over het Oostnederlands-Westfaalse grensgebiedGa naar eind(3). De vragenlijst waarmee de eerste verkennende enquêtes werden gehouden bevatte ca. 1 000 begrippen. Gaandeweg groeide mijn kennis van de plaatselijke toestand, en werden er woorden toegevoegd en andere weggelaten; uiteindelijk zijn in alle (86) plaatsen tenminste dezelfde 690 begrippen geenquêteerd. Per plaats werden gemiddeld 3, 5 informanten ondervraagd. | |||||
[pagina 27]
| |||||
1. Ruimtelijke structuur van de lexicale tegenstellingen.Met de Nederlands-Duitse grens valt het geografische verloop van 379 lexicale tegenstellingen samen. | |||||
1.1.voor 195 begrippen is de staatsgrens de oostgrens van een homogeen Nederlands en de westgrens van een homogeen Duits woordareaal. Voorbeeld: kaart 1: pyjama. | |||||
1.2.in 4 gevallen is de staatsgrens de oostgrens van het verspreidingsgebied van een uitdrukking waarvoor in het Duitse gebied geen semantisch congruent of stilistisch-syntactisch equivalent heteroniem bestaat. Voorbeeld: kaart 2: chinezen ‘een Chinese maaltijd gebruiken’. | |||||
1.3.op 4 kaarten is de staatsgrens de westgrens van het verspreidingsgebied van een woord waarvoor er in het Nederlandse gebied geen equivalent bestaat. Voorbeeld: kaart 3: Fahne ‘alkoholgeur’. | |||||
1.4.voor 163 begrippen vormt de Nederlands-Duitse staatsgrens de oostgrens van een westelijk (Nederlands-Limburgs) woordareaal, maar verloopt de westelijke isoglosse van het oostelijk areaal over Nederlands-Limburg; in deze gevallen is in (een gedeelte van) Nederlands-Limburg synonymie ontstaan. Zulke synonymie bestaat 164 keer in Vaals (Va), 117 keer in Kerkrade (Ke), 85 keer in Bocholtz (Bo), 46 keer in Simpelveld (Sd), 36 keer in Vijlen (Vi), 23 keer in Wanbach (Wb), 17 keer in Mechelen (Mc), 12 keer in Heerlen (Hl) en Schinveld (Sh), 10 keer in Slenaken (Sl), Gulpen (Gu) en Sittard (Sa), 8 keer in Mheer (Mh), en Schimmert (Sm), 7 keer in Valkenburg (Vb) en Geleen (Ge), 6 keer in Eijsden (En), 5 keer in Stein (St), 4 keer in Bunde (Bd), en 3 keer in Maastricht (Ma). Voorbeeld: kaart 4: metselaar. | |||||
1.5.bij 12 begrippen valt de Nederlands-Duitse staatsgrens samen met de westelijke isoglosse van een Duits heteroniem, maar verloopt de oostelijke grens van het Nederlandse woord over Duits grondgebied. Op die manier is 11 keer synonymie ontstaan in Tüddern (Tü) en SUsterseel (Sü), 4 keer in Ubach (Up) en 3 keer in Gangelt (Ga), Geilenkirchen (Gk), Merkstein (Ms) en Aken (Aa). Voorbeeld: kaart 5: diepvriezer. | |||||
[pagina 28]
| |||||
2. Standaardtalige identificatie van de woordvormen die een met de staatsgrens samenvallende isoglosse vormen.De Nederlands-Limburgse benamingen stemmen overeen met het algemeen Nederlands taalgebruik: aan Duitse kant beantwoorden de taalverschijnselen wier westelijke begrenzing met de staatsgrens samenvallen, aan de actuele Duitse standaardtaal. Deze taalvormen zijn ofwel aan de respectieve cultuurtaal ontleend, ofwel wordt hun gebruik door het moderne Nederlands resp. Duits ondersteund. | |||||
3. Diachronische ontstaanspatronen van de woordgeografische tegenstellingen. | |||||
3.1.In het Nederlandse onderzoeksgebied zijn 4 Nederlandse en in het Duitse deel 4 Duitse uitdrukkingen overgenomen - niet om een nieuw begrip te benoemen, maar om een bestaand stilistisch-semantisch genuanceerder of syntactisch verschillend te benoemen. Voorbeeld: kaart 2: chinezen en 3 Fahne. | |||||
3.2.In 183 gevallen kon aan de hand van historisch dialectmateriaal het oudere taallandschap gereconstrueerd worden of wordt het begrip door een variabele benaming uitgedrukt: uit de taalpragmatische verhouding tussen de synoniemen (of realisatie-types van de variabelen) kan de richting van de taalgeografische verschuiving afgeleid worden. Hier kan dus de vraag beantwoord worden volgens welke patronen de dialecten aan beide zijden van de staatsgrens concreet uit elkaar groeien. | |||||
3.2.1.Op 128 kaarten wordt in Nederlands-Limburg een bij het Duits aansluitend heteroniem geleidelijk door een Nederlands lexeem verdrongen. Voorbeeld: kaart 4: metselaar. Het Duitse woordtype wordt in Oost-Limburg vervangen. | |||||
3.2.2.Bij 18 begrippen wordt in het Duitse gebied een bij het Nederlands aanleunend woordareaal door een expansief Duits leenwoord aangetast. Voorbeeld: kaart 5: diepvriezer. Het Nederlandse woord moet in Duitsland wijken voor het Duitse heteroniem. | |||||
3.2.3.13 keer wordt een oudere - meestal gemeenschappelijke taalvorm aan weerskanten van de grens vervangen: in Nederlands-Limburg door een Nederlands, in Duitsland door een Duits woord. Voorbeeld: kaart 6: huwelijksreis. Bruidsreis wordt door huwelijksreis en Hochzeitsreise verdrongen. | |||||
[pagina 29]
| |||||
3.2.4.Op 10 kaarten blijkt dat een gemeenschappelijk ouder heteroniem aan twee kanten verdrongen wordt, waarbij het Duitse transferaat dat ook in Nederlands-Limburg binnengedrongen was, nu door het Nederlandse heteroniem tot aan de staatsgrens teruggedrongen wordt. Voorbeeld: kaart 7: vroedvrouw. Vroedvrouw verdringt wijsvrouw en Hebamme; Hebamme verdringt (of heeft) wijsvrouw (verdrongen). | |||||
3.2.5.Bij 14 begrippen is een Nederlands woordareaal van Duitse kant door een Duits leenwoord van de kaart geveegd; ook in het oosten van Nederlands-Limburg kan deze Duitse expansie geattesteerd worden. Onder recente Nederlandse invloed werd echter de (oude verdwenen of verdwijnende) Nederlandse taalvorm tot nieuw leven gewekt. In de meeste gevallen kon niet meer achterhaald worden of de primaire (Nederlandse) benaming in Oost-Limburg helemaal uitgestorven was en het huidige Nederlandse leenwoord dus tertiair is, dan wel of de primaire woordvorm recentelijk nieuw prestige gekregen heeft. Voorbeeld: kaart 8: letter. Letter, dat vroeger ook in het Duitse gebied bestaan heeft, is in Nederlands-Limburg weer expansief geworden. | |||||
1. Nederlands-LimburgDe omvang van het taalgoed dat Nederlands-Limburg met het Duits gemeen heeft staat in functie van twee variabelen: een ruimtelijke en een tijdelijke. De achteruitgang van de bij het Duits aanleunende taalvormen moet verklaard worden vanuit het prestige dat de Nederlandse cultuurtaal sinds het einde van de vorige eeuw in Oost-Limburg geniet. | |||||
1.1. Regionale differenciëringen (Kaart 9)In het eerste gedeelte van deze lezing (I.1.) werd geconstateerd dat het aantal variabelen met een Nederlands en Duits realisatietype (het aantal gevallen van Nederlands -Duitse synonymie) in Nederlands-Limburg van west naar oost toeneemt. Deze getrapte of terrasvormige vermeerdering van oostelijke (Ripuarische of Hoogduitse) kenmerken is dank zij de onderzoekingen van o.a. Frings, Van Ginneken, Schrijnen en Welter reeds lang in de dialectologie bekendGa naar eind(4). Zij kan- hoewel de beschreven taalverschijnselen niet even oud zijn - praktisch | |||||
[pagina 30]
| |||||
geïllustreerd worden door de boog die door de Benratherlijn en en westelijk daarvan verlopende sagen-lijn beschreven wordt. Directe en belangrijkste veroorzaker van deze oostelijke penetratie is sinds de Middeleeuwen de stad AkenGa naar eind(5). | |||||
1.2. Tijdsgebonden verschillenUit I.3 bleek dat het mogelijk is een chronologische stratificatie tussen de Nederlandse en de Duitse benaming van eenzelfde begrip aan te brengen in de OostLimburgse gevallen van synonymie. Daarbij was het Nederlandse synoniem in Limburg expansiever en van jongere datum dan het Duitse. In het nu volgend gedeelte van deze lezing zal getracht worden de definitieve vestiging van deze Nederlandse invloed enigszins te dateren. | |||||
1.2.1.Mijn corpus bevat, wat Nederlands-Limburg betreft, geen Duitse benamingen meer voor begrippen die sinds de vijftiger jaren van deze eeuw bekend geraakt zijn, zoals bijvoorbeeld de balpen, de bandrecorder en de brommer. | |||||
1.2.2.Onmiddellijk na de oorlog zijn er nog enige voorwerpen (bijvoorbeeld de ijskast) opgekomen die in Oost-Limburg ook een Duitse naam hebben ontvangen. | |||||
1.2.3.Ongeveer 1/4 van de tussen beide wereldoorlogen ingevoerde begrippen uit mijn corpus heeft in Nederlands-Oost-Limburg (naast een Nederlandse) ook een Duitse naam gekregen, zo bijvoorbeeld de aansteker en de luidspreker. De overige begrippen komen uitsluitend voor onder een Nederlandse benaming, bijvoorbeeld de pyjama, de babybox, de centrifuge en de caravan. | |||||
1.2.4.De auto werd tegen het einde van de 19de eeuw uitgevonden en is vooral sinds de twintiger jaren een massaproduct geworden. Ca. 3/4 van de in mijn corpus voorkomende autoonderdelen of verkeerstermen wordt door een Nederlandse taalvorm benoemd (bijvoorbeeld de antivries, de bumper, de koppakking, het tankstation en de vrachtwagen); voor ongeveer 1/4 van deze begrippen (bijvoorbeeld de koppeling en de versnelling) komen in Oost-Limburg een Duitse en een Nederlandse benaming voor. | |||||
1.2.5.De elektriciteitsvoorziening van de steden uit mijn onderzoeksgebied is tussen 1880 en 1890 begonnen; de meeste landelijke gemeenten hadden omstreeks 1925 elektrische stroom. De termen die verband houden met de elektrische basisuitrusting, zoals de elektricien, de kortsluiting, de schakelaar en het stopcontact zijn in Oost-Limburg Duits of | |||||
[pagina 31]
| |||||
Duits en Nederlands. De meeste elektrische apparaten, die pas later ontstaan zijn daarentegen, hebben alleen de Nederlandse benaming ontvangen: bijvoorbeeld het elektrische scheerapparaat, de mikrofoon, de schrikdraad en de stofzuiger. Alleen de luidspreker en de ijskast hebben naast een Nederlandse ook een Duitse naam. | |||||
1.2.6.Van de in mijn corpus aanwezige dateerbare begrippen die voor de eerste wereldoorlog in zwang gekomen zijn, worden er in de huidige Oostlimburgse dialecten 6 Nederlands (bijv. de vulpen, het statiegeld en de conservenblik) en 10 Nederlands-Duits benoemd (bijv. de fiets, het kunstmest en het station). | |||||
1.2.7.Voor een aantal begrippen die op de school betrekking hebben of die men daar heeft leren kennen (bijv. Frans, geheugen, gezakt en vakantie) konden er nog Duitse namen aangetroffen worden: 21 maal in Vaals, 15 maal in Kerkrade, 9 maal in Bocholtz, 4 maal in Simpelveld en Vijlen, éénmaal in Waubach en Mechelen; van de begrippen uit mijn corpus die met de kerk verband houden (bijv. de consecratie, het doodprentje en het vormsel) komen er in Vaals nog 6 onder een Duitse benaming voor, in Kerkrade 4, in Bocholtz 3, in Vijlen en Waubach 2, in Simpelveld en Schinveld één. | |||||
1.3. Duits en Nederlands in Oost-Limburg.De door mij beschreven getrapte toename van het Nederlandse element moet met de expansie van de Nederlandse cultuurtaal, die zich sinds de 19e eeuw in Limburg manifesteert, in verband gebracht worden. Uit een in 1937 (!) verschenenGa naar eind(6) studie van Scherdin - hierbij rekening houdend met de kritiek van Kessen, Roukens en GoossensGa naar eind(7) - blijkt dat Hoogduitse inscripties op grafstenen en grafkruisen in de 19e eeuw tot een lijn Schinveld-Heerlen-Slenaken (deze plaatsen inbegrepen voorkomenGa naar eind(8). De oostwaarts schrijdende uitbreiding van de Nederlandse cultuursfeer valt samen met de intensivering van de plaatselijke steenkolenexploitatie en het openen van nieuwe mijnen die immigratie uit noordelijker gelegen Nederlandse provincies veroorzaakte en het Nederlandse element versterkte. De ontwikkeling naar het Nederlands en oriëntatie naar Nederland toe werd door de beide wereldoorlogen nog versneld. In Vaals, waar het Duits zich nog het beste had kunnen handhaven, moest het n.a.v. de tweede wereldoorlog zijn laatste domein | |||||
[pagina 32]
| |||||
prijsgeven: in mei 1940 verdween het laatste spoor van de Duitse cultuurtaal uit de misviering van de hoofdkerkGa naar eind(9). | |||||
2. Het Duitse gebied.In vergelijking met het Nederlandse gebied heeft mijn onderzoek in Duitsland slechts een beperkt aantal variabelen met een bij het Nederlands en een bij het Duits aanleunend realisatietype aan het licht gebracht. Toch mag men het numerieke verschil dat er inzake synonymie tussen Tüddern/Süsterseel en de overige aan Nederland grenzende Duitse plaatsen significant noemen. Voor de begrippen Coca-cola, buitenband, diepvriezer, klaveren (aas, koning enz), merk, schroevendraaier, witlof en snelbinder hebben de Selfkantplaatsen Tüddern en Süsterseel naast de daar tegenwoordig bij voorkeur gebruikte Duitse benaming nog een secundaire die bij het Nederlands aansluit, maar in de beide plaatsen aan het verouderen is. Deze acht archaismes kunnen onderverdeeld worden in taalvormen die recentelijk aan het Nederlands ontleend werden en in andere die in een groter deel van het Duitse taalgebied vroeger geattesteerd werden, maar daar nu in onbruik zijn geraakt. Tot de eerste groep behoren de begrippen Coca-cola, diepvriezer, witlof en snelbinder, d.w.z. zaken die in de naoorlogse periode in dit gebied (of überhaupt) verspreid werden. In deze periode (1949-1963) stond het Selfkantgebied onder Nederlands bestuur en had dit gebiedje in economisch en sociaal opzicht zich helemaal op Nederland (hoofdzakelijk op Sittard) moeten oriënterenGa naar eind(10). Ook het woord buitenband mogen we tot de eerste groep rekenen omdat het vermoedelijk mee heeft kunnen genieten van de grote populariteit die Nederlandse fietsmerken in het grensgebied bezatenGa naar eind(11). De tweede groep omvat de begrippen klaveren, merk en schroevendraaier, en duidt de Selfkant als conserveringsgebied; deze van zuid naar noord getrapt toenemende resistentie tegenover zuidoostelijke innovaties bleek overigens reeds op de kaart van de Rijnlandse waaier. Positief uitgedrukt wordt de Selfkanter behoudsgezindheid door de Sittardse invloed veroorzaakt; een suggestief voorbeeld van de Sittardse invloedssfeer biedt Dols' kaartje met de verspreiding van de zgn. Sittardse diftongeringGa naar eind(12). Het feit dat het diftongeringsgebied vermoedelijk beter als relictenclave dan als vernieuwingsgebied geïnterpreteerd dient te worden, doet hier niet ter zakeGa naar eind(13). | |||||
[pagina 33]
| |||||
BesluitSinds het vastleggen van de grenzen van de moderne nationale staat, i.c. sinds 1815, neigt de staatsgrens ertoe taalgrens te worden.
| |||||
[pagina 35]
| |||||
[pagina 36]
| |||||
[pagina 37]
| |||||
[pagina 38]
| |||||
[pagina 39]
| |||||
[pagina 40]
| |||||
[pagina 41]
| |||||
[pagina 42]
| |||||
[pagina 43]
| |||||
|