Taalgrensvorming in Zuid-Limburg
(1983)–Jan Segers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Standaardtaal en streektaal - dialectgeografisch gezienGa naar eind*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingSinds eeuwen bestaat er een coëxistentie van cultuurtaal en dialect, ook al is het pas in de laatste honderd of zelfs maar vijftig jaar tot een algemene, elke individuele taalgebruiker betreffende coëxistentie gekomen, die door de taalwetenschap met de term ‘diglossie’ wordt omschreven. Het naast elkaar bestaan van dialect en cultuurtaal is voor de taalwetenschap zelfs zo belangrijk dat het in de definitie van de taalvorm ‘dialect’ ingang heeft gevonden, zoals deze door Jan Goossens werd opgesteld: ‘Dialect is (...) het geheel van als plaatselijke wijze van uitdrukken geïntendeerde spreekwijzen van een plaatselijke groep in een taalgemeenschap, die in vergelijking met de andere op dezelfde plaats voorkomende spreekwijzen slechts door middel van een maximaal aantal regels uit het standaardtalige systeem kunnen worden beschreven’Ga naar eind1.
Coëxistentie van talen betekent taalcontact, en taalcontact heeft interferentie tot gevolg. Interferentie noemen wij het indringen van elementen van de ene taal(vorm) in de andere, elementen die als storend worden aangevoeld en aanvankelijk soms tot misverstand, minachting of hilariteit kunnen leiden. Heeft echter de taalgemeenschap een vreemd element geaccepteerd en in haar taalsysteem geïntegreerd, dan spreken we van transferentieGa naar eind2.
Interferentieverschijnselen kunnen binnen de dialectologie vanuit verschillende oogpunten bestudeerd wordenGa naar eind3. Het optreden van interferentie gaat terug, zoals gezegd, op de coëxistentie van verschillende taalsystemen. De studie van de achtergrond van deze coëxistentie, van de situatief en sociaal bepaalde omstandigheden dus waaronder interferentie kan optreden, is één van de weinig onderzochte aspecten van de dialecten. Centraal staat hier de vraag: welke leden van een taalgemeenschap spreken in welke situatie dialect, en welke leden spreken in welke situatie standaardtaal? Zowel voor het Nederlandse als voor het Duitse taalgebied - en daartoe moet ik me hier beperken - beschikken we op dit terrein nauwelijks over resultaten van onderzoek; ik kan daarom niet meer dan terloops op dit punt ingaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook een ander aspect van standaardtaal-interferentie, namelijk het in hogere of mindere mate voorkomen van interferentie in verschillende, situatief en sociaal bepaalde variabelen van een dialect, de graad van dialecticiteit dus, is zo goed als niet onderzocht. Wij moeten ons daarom beperken tot een bespreking van transferentie-verschijnselen, welke in dialectale structuur-inventarissen ingang hebben gevonden, die zo dicht mogelijk bij de ideale dialect-competentie van elke plaats staan. Het gaat hier dus om een realisatie-type van het dialect dat geïntendeerd is voor communicatie in niet-openbare, niet-formele situaties. Tussenvormen van standaardtaal en dialect die als geïntendeerde standaardtaal of omgangstaal kunnen worden bekeken vallen niet in ons domein: zij zouden een alternatief onderwerp vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. DialectveranderingVoordat ik het over dialectverandering onder invloed van de standaardtaal heb, wil ik nog opmerken dat verandering ook plaats zou vinden zander deze invloed. Met Walter HenzenGa naar eind4 mogen we spreken van primaire of individuele oorzaken van taalverandering. We vinden hier het hele gamma van processen die met termen als contaminatie, assimilatie en dissimilatie, analogie, accentuering en dgl. worden omschrevenGa naar eind5, en waarvan de drijfveren van verschillende aard kunnen zijn. We mogen ook niet vergeten, dat er een dialectimmanente neiging tot systeemverandering bestaat. Internlinguïstische factoren tot systeemverandering zijn terug te vinden in de fonologische, maar ook in de lexicale structuren van de dialectenGa naar eind6. Taalverandering kan zich ook voordoen in een vorm die we object-verlies zouden kunnen noemen: als gevolg van de technologische evolutie geraken steeds weer voorwerpen buiten gebruik, en met het object verdwijnt dan ook dikwijls de benaming ervan, tenzij ze op iets anders wordt overgedragen. Deze verandering betreft uitsluitend de woordenschat; vooral bij de vaktalen is dit in hoge mate het geval. Deze soorten van dialectverandering blijven bij de volgende overwegingen buiten beschouwing. Wij zullen ons dus uitsluitend bezig houden met die veranderingen die volgens Henzen terug gaan op secundaire of sociale factoren, veranderingen die van het begin af aan op de standaardtaal gericht zijn. Hij noemt dit proces de ‘Massenvorgang der Einwirkung von Hochsprache auf die Mundart’Ga naar eind7. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. Onderzoekers en methodenEén van de grondleggers van de Duitse dialectologie, Philipp Wegener, heeft reeds in 1880 geprobeerd de aandacht van zijn mede-taalkundigen te richten op het probleem van de standaardtalige invloed op de streektalen: ‘Sind die dialecte ein der schriftsprache anheimgegebenes opfer, ein opject, das bei steter beeinflussung durch die sprache des höheren culturlebens einer steten umwandlung ausgesetzt ist, so hat die wissenschaft ihr augenmerk zu richten auf die fragen: 1) wie weit hat sich dieser umwandlungsprocess vollzogen, 2) in welchen bahnen schreitet die umwandlung vor?’Ga naar eind8 Ik hoop in de loop van mijn uiteenzetting op deze vragen een -ook al is het maar voorlopig - antwoord te kunnen geven.
De dialectologen van zijn tijd zijn op Wegeners eisen niet of maar weinig ingegaan en hebben zich liever met het onderzoek van de - wat zij dachten - ‘zuivere’, niet door standaard-of omgangstaal aangetaste dialecten bezig gehouden. Het heeft dan nog zowat vijftig jaar geduurd eer dialectologen deze problematiek hebben bestudeerd, Voor de jaren twintig en dertig van deze eeuw zijn vooral de namen van Ferdinand Wrede, Theodor Frings, Adolf Bach, Friedrich Maurer, Walter Henzen en enkele van hun leerlingen te noemen; sedert de jaren zestig hebben vooral Arne Spenter en Friedhelm Debus op dit terrein onderzoek verricht.Ga naar eind9
De meest geschikte methode om veranderingen door de invloed van de standaardtaal in de dialecten te bestuderen is de diachrone vergelijking van twee of meer synchrone dialectopnamen, b.v. een kaart die op grond van gegevens uit 1880 is getekend met een kaart die in 1980 is ontstaanGa naar eind10. Voor het Nederlandse taalgebied heeft men onlangs een dergelijke onderneming uitgevoerd en de voorlopige resultaten gepubliceerd in de bundel ‘Taalverandering in Nederlandse dialekten. Honderd jaar dialektvragenlijsten 1879-1979’Ga naar eind11; voor een deel van het Nederlandse en het Duitse taalgebied kan ik naar eigen onderzoek verwijzenGa naar eind12. Het is echter ook mogelijk met behulp van de dialectgeografische interpretatiemethode op grond van maar één synchroon kaartbeeld standaardtalige invloed te ontledenGa naar eind13. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Horizontale veranderingZowel bij de éne als bij de andere methode is in het totnogtoe verrichte onderzoek gebleken dat de invloed van de standaardtaal op het kaartbeeld in principe niet hoeft te verschillen van de invloed die de dialecten onderling op elkaar kunnen uitoefenen. Daarbij moeten we echter in het oog houden dat in de meeste gevallen met materiaal gewerkt werd dat vóór of niet lang ná de Tweede Wereldoorlog werd verzameld, materiaal dus, dat van informanten afkomstig is die in hun alledaags leven nog betrekkelijk sterk met het dialect en betrekkelijk weinig met de standaardtaal te maken hadden. Op het kaartbeeld van onze grote taalatlassen, zoals de TNZN of de DSA en de DWA vallen elementen, die aan de standaardtaal ontleend zijn, vooral in het oog in de buurt van grote steden of in gebieden, die aan dialecten grenzen die tamelijk dicht bij de standaardtaal staan en het element in kwestie aan de standaardtaal hebben geschonken. Om met het laatste type te beginnen: goede voorbeelden ervan zijn de Rijnvallei, vooral bekend door de ‘Rheinische Fächer’, de ‘Ostfälische Treppenlandschaft’ en de ‘Berliner Trichter’Ga naar eind14. In deze gevallen hebben zich zuidelijke vormen naar het noorden kunnen uitbreiden omdat zij hun meerwaarde hebben ontleend aan het feit dat zij niet alleen in de zuidelijke (hier: Middenduitse) dialecten voorkomen maar eveneens in de standaardtaal. Een voorbeeld uit Nederland: Jo Daan heeft door vergelijking van modern en oud (de taal van emigranten) taalmateriaal uit de Hoge Veluwe laten zien hoe de ook in het A.N. voorkomende meervouduitgang van werkwoorden op - en het wint op de ‘Saksische’ uitgang op - etGa naar eind15. Het doordringen van standaardtalige vormen langs een belangrijke verkeersas, de Rijnvallei, blijkt duidelijk uit het voorbeeld ‘von’, dat ik aan een opstel van Debus ontleenGa naar eind16. Dit woord verschijnt op kaart 1, die op Theodor Frings teruggaatGa naar eind17, met een trechter in de richting van Bonn, en in Keulen en omgeving in de stadsdialectische vorm vun. DebusGa naar eind18 heeft op kaart 2 de gegevens voor de omgeving van Keulen gedetailleerder uitgewerkt dan Frings en heeft laten zien, dat de uitbreiding van standaardtalige vormen niet alleen gebeurt door een pure trechtervorming, die hier bij Königswinter eindigt, maar ook door eilandvorming in de omgeving van stedelijke centra. Dergelijke eilanden zijn op deze kaart vooral ontstaan rond Keulen en Bonn, maar ook rond kleinere steden zoals Brühl, Rheinbach en Siegburg. Zij zullen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 1
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 2
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uiteindelijk met de punt van de trechter samensmelten en deze verlengen. Ook de ‘Berliner Trichter’ dankt zijn ontstaan aan een soortgelijk proces.
Kaart 2 geeft ook een goede illustratie van het tweede horizontale uitbreidingstype, dat ik daarnet heb besproken, namelijk de verspreiding van standaardtalige elementen door de bemiddeling van grote steden. Zij ontwikkelen als smeltkroes van een uiterst heterogeen samengestelde bevolking óf compromisvormen zoals vun (in Keulen) óf nemen het standaardtaal-element ongewijzigd over en geven hun versie dan aan de omgeving door. Dergelijke uitstraling wordt begrensd door de grenzen van het politieke territorium in kwestie of van de cultuurruimte. Zo konden b.v. elementen uit de Nederlandse standaardtaal in de dialecten aan de Duitse kant van de Nederlandse rijksgrens doordringen zolang deze gebieden cultureel, d.w.z. vooral op kerkelijk vlak, met Nederland verbonden waren. Deze taalkundige invloed is echter opgehouden vanaf het moment dat de vermelde bindingen onderbroken werdenGa naar eind19. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Verticale veranderingKaart 2 laat echter niet alleen de twee mogelijke vormen zien van horizontale uitbreiding, namelijk het oprukken van een gesloten gebied en de uitstraling vanuit stedelijke centra, maar suggereert ook reeds een principieel andere vorm van beïnvloeding. Deze is niet meer aan overheersende taallandschappen of steden gebonden maar daalt zogezegd verticaal uit de alles-overkoepelende standaardtaal naar beneden. Men spreekt hier ook wel over ‘parachutering’ van standaardtaal-elementen in de streektalen. Vooral de linkerbovenhoek van kaart 2 laat dit verschijnsel zien.
Het ligt voor de hand in de verticale verandering een jongere vorm te zien dan in de horizontale. Bij de horizontale zou men streng genomen pas van een standaardtalige invloed kunnen spreken vanaf het tijdstip waarop de standaardtaal zodanig is geïnstitutionaliseerd dat ze door de individuele dialectspreker, zij het ook onbewust, als prestigevorm erkend wordt. In vroegere stadia zouden we alleen van het oprukken van dialectische vormen kunnen spreken, ook al komen deze (toevallig) overeen met een niet ver doorgedrongen standaard- of schrijftaal. Voor de ‘Rheinische Fächer’ en de ‘Ostfälische Treppenlandschaft’ geldt dit nog in sterke mate. Verticale verandering veronderstelt dus een ver gevorderde toestand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 3
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van tweetaligheid, die zich in het samentreffen van standaardtaal en dialect tot een functioneel en situationeel vastgelegde vorm vanttweetaligheid, tot diglossie heeft ontwikkeld. Het optreden van verticale verandering zal dus afhangen van de vordering van het standardisatieproces, en ze zal van regio tot regio, maar ook van woord tot woord verschillen.
Wij zien b.v. op kaart 2, die berust op materiaal dat rond 1880 werd verzameld, reeds zoiets als parachutering, terwijl we op kaart 3a, die getekend is op grond van materiaal uit 1939, en op kaart 3b, die in 1975 is ontstaan, bij de standaardtaalvorm ostern nog het streng horizontale oprukken van plaats tot plaats kunnen constateren. Deze kaart, die uit mijn onderzoek van lexicale verandering in Oostnederlands-Westfaalse grensdialecten stamtGa naar eind20, is overigens geen uitzondering. Terwijl reeds in de jaren zestig verscheidene onderzoekersGa naar eind21 gemeend hebben dat horizontale uitbreiding van standaardtaal-elementen het normale zou worden, geldt dit voor mijn onderzoeksgebied nog niet; beidenvormen komen voor. De kaarten 4a en 4b laten b.v. zien hoe parachutering van de standaardtaal-vorm jauche omstreeks 1950 begonnen is en omstreeks 1975 bijna alle delen van het Duitse gedeelte van het onderzoeksgebied heeft bereiktGa naar eind22. Alhoewel een neiging tot verticale uitbreiding van standaardtaal-elementen duidelijk naar voren komt, vertonen toch nog meer dan twee derde van mijn ruim honderd kaarten verschijnselen van horizontale uitbreidingGa naar eind23. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. Niveau's van standaardtaal-transferentieStandaardtaal-transferentie kan op elk taalkundig vlak bestudeerd worden. Zij kan zich beperken tot de aanpassing van één of meer fonemen aan de standaardtalige vorm, maar kan ook tot de vervanging van hele woorden leiden, zelfs tot de introducering van standaardtalige woordgroepen en zegswijzen en tot de aanpassing van dialectale zinsstructuren aan die van de standaardtaal. Waar een dialectwoord reeds tamelijk dicht bij de standaardvorm staat beperkt zich de verandering meestal tot één of twee fonemen. Zo vinden wij b.v. in Westmunsterland dikwijls gevallen van Nederduitse (Nd.) woorden die door de toepassing van de regels van de tweede klankverschuiving tot Hoogduitse (Hd.) worden veranderd.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 4
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere gevallen van klankverandering zijn b.v.:
Deze veranderingen treden echter niet systematisch op, maar zijn alleen in losse woorden te constateren. In enkele gevallen kunnen wij echter ook systematische vernieuwing vaststellen: zo wordt anlautend <g-> hedentendage meestal niet meer als een stemloze spirans (ç), maar als stemhebbende explosief <g> uitgesproken. Een ander geval: anlautend <sch-> wordt niet meer als [sç] uitgesproken zoals in het Nederlands, maar wordt [ʒ] zoals in het Hoogduits.
Ook de morfologie wordt door standaardtaal-interferentie betroffen. Zo is b.v. de vorm (10a) wi bünt ‘wir sind’ onder invloed van het Hoogduits naar de vorm (10b) wi sünd aan het veranderen. We kunnen dit echter evengoed als de klank-aanpassing in een enkel woord beschouwen. Systeem-ingrijpend wordt daarentegen standaardtaal-invloed, als b.v. in bepaalde delen van Oost-Nederland bestaande woordvormingsregels doorbroken worden: zo zouden daar samenstellingen bestaande uit twee zelfstandige naamwoorden geen tussenklank mogen hebben, b.v. (11a) doefhok ‘duivenhok’. Onder invloed van het A.N. wordt op verschillende plaatsen in dit gebied reeds (11b) doevenhok opgegevenGa naar eind24.
Het sterkst wordt echter de woordenschat van de dialecten door standaardtaal-interferentie aangetast, omdat deze minder vaste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
structuren vertoont dan de overige taalelementen. Ik volsta met één voorbeeld: (12) dial. löning > stt. spatz ‘Spatz, Sperling, mus’ Bij mijn onderzoek naar lexicale verandering in Oost-Nederland/ Westfalen is gebleken dat bepaalde onderdelen van het lexicon zich meer daartoe lenen dan andere. Zo zijn b.v. meer dan andere groepen de benamingen van vogels, insecten en kleine diersoorten gewijzigd geworden, misschien als gevolg van het biologie-onderwijs op school, dat de leerlingen alleen nog met de standaardtaal-benamingen vertrouwd maakt, maar zeker ook als gevolg van een levenswijze die zelfs plattelands-kinderen minder dan vroeger met de natuur in aanraking brengt. Standaardtaal-woorden worden niet altijd ongedeerd overgenomen, soms worden zij wel eens in hun klankvorm gedeeltelijk of helemaal aan dialectische structuren aangepast, en soms doet zich de invloed van boven alleen in de vorm van een leenvertaling geldenGa naar eind25.
De aanpassing van dialectische zinsstructuren aan die van de standaardtaal is, zoals überhaupt de syntaxis van de dialecten, weinig onderzocht. Natuurlijk is ook hier invloed van de gesproken standaardtaal te bespeuren, en bij geschreven dialect is de invloed van de algemene schrijftaal zelfs overduidelijk. Ik wil volstaan met één voorbeeld (uit westelijk Westfalen). De constructie van de zin (13a) Dat heff he nich wollen betalen, die met de volgorde van de Nederlandse zin, ‘Dat heeft hij niet willen betalen,’ overeenkomt, is hedentendage niet meer gebruikelijk. Men volgt nu het Hoogduitse voorbeeld ‘Das hat er nicht bezahlen wollen’ en zegt dus: (13b) Dat heff he nich betalen wollen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5. De integratie van moderne cultuurwoordenInleidend heb ik er reeds op gewezen dat taalverandering, met name lexicale verandering, ten dele veroorzaakt wordt door object-verlies, d.w.z. als gevolg van het verdwijnen van voorwerpen. Dit proces leidt tot een vermindering van de specifiek locale of regionale elementen van een dialectische woordenschat. Daar tegenover staat een bestendige opvulling van het lexicon door de integratie van moderne cultuurwoorden. Deze zijn meestal gebonden aan technische produkten, aan hedendaagse instellingen op politiek en maatschappelijk vlak, of aan andere moderne ‘verworvenheden’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De integratie van moderne cultuurwoorden kan op drieërlei wijze gebeuren:
Volledige transferentie is hedentendage de meest voorkomende vorm van integratie. Het standaardtalige woord wordt onveranderd overgenomen of maar in die graad aan de fonologische structuur van het dialect aangepast die ook voorkomt bij de regionale omgangstaal die als standaardtaal is geïntendeerd. Een voorbeeld: (14) stt. Wasserleitung > dial. wasserleitunk ‘waterleiding’ Partiële transferentie betekent de vervanging van onderdelen van een standaardtaal-woord door dialectische vormen, b.v. de vertaling van het grondwoord van een samengesteld naamwoord naar het dialect. Een voorbeeld: (15) stt. Mülleimer > dial. müllemmer ‘vuilnisemmer’. Onder deze rubriek behoort ook de leenvertaling (‘Lehnübersetzung’ en ‘Lehnübertragung’) omdat woordvormingsmodel en motivatie van de standaardtalige vorm worden overgedragen. Voorbeelden: (16a) stt. Zaunkönig > dial. tuunkönning ‘winterkoning’ Volledige en partiële integratie vormen samen bijna 90% van de door mij onderzochte gevallen in het Oostnederlands-Westfaalse grondgebied.
Het ontstaan van leenvorming (‘Lehnschöpifung’) en leenbetekenis (‘Lehnbedeutung’) betekent een vrij onafhankelijk reageren van de ontvangende taalvorm op de gevende. Die onafhankelijkheid hebben de dialecten in toenemende mate verloren, zodat we deze vorm van integratie nauwelijks nog tegenkomen. Als voorbeelden zou ik uit eigen onderzoek alleen kunnen noemen: (17a) stt. Taschenlampe > dial. flip ‘zaklamp (leenvorming) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij het onderzoek van de integratie van moderne cultuurwoorden in de dialecten valt duidelijk een afnemend assimilatievermogen van de dialecten in het oog, als we de laatste honderd jaar bekijken. Uit mijn onderzoek is b.v. gebleken dat bij woorden die vóór 1900 werden geïntegreerd nog in ruime mate leenvertaling en regionale verschillen in de integratiewijze voorkomen. In de groep van woorden die tussen 1900 en 1945 in omloop zijn gekomen neemt het aandeel van ongewijzigde transferentie in sterke mate toe, en regionale verschillen nemen af. Bij woorden die ná de Tweede Wereldoorlog zijn opgekomen overweegt de uniforme ongewijzigde integratie van het standaardtaal-element in het dialect. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6. Regionale differentiatieVoor horizontale verandering, verticale verandering en voor de integratie van moderne cultuurwoorden geldt ten opzichte van regionale versohillen in de intensiteit van deze standaardtaal-invloed, wat reeds in verband met de bespreking van kaart 1 en kaart 2 duidelijk werd: regionale differentiatie is afhankelijk van de socio-economische structuren, die een bepaald taallandschap vertoont. De noordwaarts oprukkende trechter in de Rijnvallei rukt dáárom precies door de Rijnvallei op omdat hier zeer belangrijke verkeerswegen, sterke industrialisatie en grote en middelgrote steden, die een bijna niet onderbroken agglomeratie vormen, samentreffen. Verkeer, industrialisatie en verstëdelijking hebben tot gevolg de teruggang van dialectgebruik en dialecticiteit, en het ontstaan van stadsdialecten en van omgangstalen, die aan de standaardtaal georiënteerd zijn. Hetzelfde geldt voor het platteland in de nabijheid van dergelijke agglomeraties met dien verstande dat deze ontwikkelingen daar nog in een minder ver gevorderd stadium verkeren.
Deze interdependentie van socio-economische achtergrond, dialectgebruik en standaardtaal-transferentie wil ik nog even toelichten aan de hand van kaart 3 en kaart 4. De grondkaart eindigt in het zuiden ongeveer 20 km ten noorden van het Roergebied. De oostelijke begrenzing van de kaart ligt dicht bij een zeer belangrijke verkeersverbinding (autowegen, spoor- en waterwegen) tussen het Roergebied en Noord-Duitsland. Tot op de hoogte van het vak U is de bevolking, wat arbeidsplaatsen en inkoopgelegenheid betreft, sterk op het Roergebied of op de stad Munster georiënteerd, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
KAART 5
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in hetzelfde gebied liggen ook sterk gefrekwenteerde recreatie-voorzieningen voor de bevolking van het Roergebied.
Het gevolg is dat in deze zone het dialectgebruik sterker terugloopt dan verder noordwaarts, zoals te zien is uit kaart 5. Ik heb hier de antwoorden op een vraag naar het dialectgebruik tussen mijn informanten en hun kinderen in beeld gebracht. Daaruit blijkt dat vooral in de zuidoosthoek van de kaart tot op de hoogte van vak u de ouders in de omgang met hun kinderen de standaardtaal gebruiken i.p.v. het dialect. De samenhang tussen toenemend standaard-taalgebruik en standaardtalige interferentie wordt duidelijk als men deze kaart met de innovatie-gebieden op de kaarten 3 en 4 vergelijkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Gevolgen van standaardtaal-transferentie voor de taal als diasysteem.We hebben in deze dialectgeografische beschouwingen de standaardtaal als de motor van dialectverandering leren kennen. Als we nu onze blik richten op de taal als geheel, d.w.z. als diasysteem bestaande uit een standaardtaal en de met haar verwante en door haar overkoepelde dialecten, dan kunnen we constateren, dat er een sterke achteruitgang van de heteronymie in het oog valt, d.w.z. dat het aantal heteroniemen per trefwoord terugloopt. Deze trend zal vermoedelijk blijven duren en mettertijd in principe tot maar één, namelijk de standaardtalige benaming van een object leiden. Waarschijnlijker is echter in veel gevallen het voortbestaan van maar enkele heteroniemen die grote areale in beslag nemenGa naar eind26. Het standardisatie-proces verloopt immers niet uniform, maar vertoont grote verschillen van woord tot woord, afhankelijk van de afstand tot de standaardtalige vorm, van de gebruiksfrekwentie, van de emotionele waarde en misschien nog van andere factoren. Deze ontwikkeling leidt tot een toenemende congruentie van de standaardtalige woordenschat met dialectische lexica.
Standaardtalige transferentie heeft ook een ernstig gevolg voor het voortbestaan van het continentaal-westgermaanse diasysteem, d.w.z. voor de geleidelijke overgang van de Nederlandse naar de Duitse dialecten. Als we er van uitgaan dat in toenemende mate niet alleen in de woordenschat maar ook op fonologisch, morfologisch en syntactisch vlak standaardtalige vormen worden overgenomen dan zullen we binnenkort - of nu reeds? - een breuklijn kunnen consta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teren tussen Nederlandse en Duitse dialecten die identiek is met de grens tussen de Nederlandse en de Duitse standaardtaal, en daarmee met de staatsgrensGa naar eind27. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|