| |
I. De eigenlijke nederzettingsnamen.
In de nederzettingsnamen in strikte zin onderscheiden wij een aantal types die
behoren tot verschillende taallagen en tot verschillende chronologische lagen.
Chronologisch onderscheiden wij de prehistorische namen, de | |
| |
Romaanse
en geromaniseerde namen, de Germaanse namen en de jongere nederzettingsnamen.
Wanneer wij de Haspengouwse nederzettingsnamen in strikte zin overlopen, treft
ons het relatief grote aantal namen uit de oudste taallagen dat is overgeleverd.
| |
1. Prehistorische nederzettingsnamen.
| |
1.0. Benaming en indeling.
| |
1.0.1.
Vroeger werden deze namen zeer dikwijls Keltisch genoemd. Op een
bepaald ogenblik ontstond zelfs een echte Keltomanie. Uit studies
van Kuhn, Krahe, Gysseling e.a. bleek achteraf dat de Kelten nooit
zover noordelijk waren doorgedrongen als men beweerde én
dat bepaalde taalverschijnselen vanuit het Keltisch onverklaard
bleven. Tevens stelde men vast dat een aantal verschijnselen over
een veel groter gebied verspreid waren, waarvoor dan een
prehistorische gemeenschappelijke substraattaal werd vooropgesteld
die Krahe ‘Alteuropäisch/Oudeuropees’
noemde. Gysseling noemde ze aanvankelijk
‘Belgisch’ (een zeer verwarrende naam!), later
gewoon ‘prehistorische substraattaal’. Wij
houden het bij Oudeuropees of prehistorische substraattaal en wij
bedoelen daarmee: het oudste namenbestand,
vóór de Latijnse en de Germaanse namen.
| |
1.0.2.
De Oudeuropese namen vallen uiteen in drie groepen:
a) | nederzettingsnamen afgeleid van Oudeuropese waternamen, |
b) | nederzettingsnamen afgeleid van persoonsnamen, |
c) | nederzettingsnamen afgeleid van een adjectief of een
appellatief. |
Prehistorische nederzettingsnamen werden meestal gevormd met het
suffix -iom/ion, dat gehecht werd aan waternamen,
persoonsnamen en gewone adjectieven of appellatieven. Veel
persoonsnamen eindigden op -inios, vandaar dat het
suffix -iom schijnbaar dikwijls de vorm -iniom aannam (-iniom werd later
bij de germanisering vervangen door de meervoudsuitgang, die in
toponiemen voortleefde als een datief meervoud; in het Romaans
verscheen de uitgang als een accusatief en in Latijnse documenten
veel als ablatief -is).
| |
| |
| |
1.1.
Prehistorische nederzettingsnamen afgeleid van waternamen.
-Een aantal nederzettingsnamen werden gevormd door een waternaam
+ het suffix -iom/-ion (Gysseling 1978 en
Gysseling 1982):
Brustem (1114 kopie midden 12de Brustemia, 1161 de Brustemio, 1176 Brostemme)<Bherustamion, afgeleid van de waternaam Bherustamā, uit de stam bher-
‘vuurkleurig, bruin’ |
Lauw, Lowaige (1146 Lude, 1197
Lewege)<Leukition>Leuhithja, afgeleid
van de waternaam Leukā |
Rutten, Russon (947 Hreotio,
1146 Riweceuns)<Karewition, afgeleid van de waternaam Karewitis, uit de stam kar-
‘glanzend’ |
Velm (789-91 kopie 10de Falmio)<Palamion, afgeleid
van de waternaam Palamā, uit de stam
pal- ‘glanzend, vaal’ |
Voeren in 's Gravenvoeren =
Fouron-le-Comte (966 kopie ca. 1191 Furon)<Pūrōn, afgeleid van de waternaam Peurā>Pūrā>Voer, bij de stam peur-
‘vuurkleurig, vurig’ |
-Andere nederzettingsnamen werden afgeleid van prehistorische waternamen
met andere suffixen of ook zonder suffix:
Aubel (1141-78 Albela)<Albhalā,
bij de stam albh- ‘wit’ |
Bilzen (980 Belisia)<Bhalisiā,
bij een stam bhal- ‘glanzend,
wit’ |
Eben (ca. 1131 Embormes)<Ambhuramōs,
Amburamas, afgeleid van de waternaam Ambhuramā, bij de stam abh-
met nasaalinfix ‘vuurkleurig’ (Gysseling 1983:
19) of bij de stam abh-, ap- ‘uitbuigen,
schitteren’ (Gysseling 1982: 37) |
Emmeren onder Hoepertingen (784-91 kopie 10de
Amburnia)<Ambhurniā, eveneens bij de stam abh- met nasaalinfix ‘vuurkleurig’
(Gysseling 1983: 19) of <Ambhuranā, bij de stam abh-,
ap- ‘uitbuigen, schitteren’ (Gysseling
1982: 37) |
Gelinden (984 kopie ca. 1088 Gledela)<Ghalandilā, bij de stam ghal-
‘glanzend’ |
Gelmen = Jamine (966 kopie ca.
1191 Galmina)<Ghalaminā, eveneens bij de stam ghal- ‘glanzend’ |
Heks (ca. 1195 Hexe)<Karikisā,
bij de stam kar- ‘glanzend’ |
Herk (980 Harcha)<Karikā,
eveneens bij de stam kar-
‘glanzend’ |
Heur = Diets Heur (vroeger Odera)<Udharā, bij de stam awedh- |
| |
| |
‘glanzend’ |
Kanne (1088 kopie 13de Canna,
1158 Canaphia)<Kandhā, Kandhawiā, bij de stam kan- ‘glanzend’ |
Teuven (720 kopie 13de Tofinum)<Tapinis>Topinis>Teuven, bij de stam
tap- ‘vuurkleurig,
glanzend’ |
Veulen = Fologne (1174 Folon, 1186 kopie ca. 1700 Folonia)<Palaniā>Poloniā>Veulen,
bij de stam pal- ‘glanzend,
vaal’ |
Een tussenbemerking: volgens Gysseling worden
prehistorische waternamen afgeleid van stammen die ofwel
‘vuurkleurig’, ‘glanzend’ ofwel
‘uitstekend’(?), ‘uitbuigend’
betekenen.
| |
1.2.
Prehistorische nederzettingsnamen afgeleid van persoonsnamen.
-met het suffix -iom/-ion:
Genk (1140 Geniche)<Ghanikion (of
Galloromeins Ghaniaco?), afgeleid van de
persoonsnaam Ghanikos, bij de stam ghan- ‘?’ |
Henis (1186 Heniz, 1224 Hanis)<Kanakion,
afgeleid van de persoonsnaam Kanakos, bij de stam
kan- ‘schitterend’ |
Hern (1194 Herdene)<Karedhinion,
afgeleid van de persoonsnaam Karedhinos, bij de
stam kar- ‘uitstekend’ of
‘schitterend’ |
Muizen<Meusinion>Mūsinion, afgeleid van de persoonsnaam Meusinos, bij de stam meu-s-
‘lief’ |
Millen (1146 Milina)>Melinion, afgeleid
van de persoonsnaam Melinos, bij de stam mel- ‘geel’ |
Rummen (1139 kopie 13de Ruminium)<Ruminion, afgeleid
van de persoonsnaam Ruminos, bij de stam reu-m- ‘uitstekend’? |
Vorsen/Fresin<Peresinion, afgeleid
van de persoonsnaam Peresinos, bij de stam per- ‘uitstekend’ of
‘lief’ |
Wellen (1158 Wellene)<Waledhinion,
afgeleid van de persoonsnaam Waledhinos, bij de
stam waledh- ‘sterk’ |
Zichen (1139 Sechene)<Sekkinion, afgeleid
van de persoonsnaam Sekkinos, bij de stam sek- ‘uitstekend’ |
Zussen (1139 Susgene, 1147
kopie 13de Sescant, 1154 kopie 13de Scanz)<Swesikantion, afgeleid
van de persoonsnaam Swesikos, bij de stam swes- ‘kind, eigen’ |
| |
| |
-met een ander suffix:
Hendrieken (1079 kopie ca. 1700 Hendrekines)<Kanarikinōs, afgeleid van de persoonsnaam Kanarikinos, bij de stam kan-
‘schitterend’ |
Herten BL (1200 Hertinis)<Karetinōs>Hartinas, afgeleid van de persoonsnaam Karetinos, bij de stam kar-
‘uitstekend’ of
‘schitterend’ |
Kortessem (741 kopie 11de Curtriccias)<Karetarikiōs>Koretorikiōs>Koretorikias>Kortessem,
afgeleid van de persoonsnaam Karetarikios, bij de
stam kar- ‘uitstekend’ of
‘schitterend’ |
Lontsen (1076 Loncins)<Lunikinōs, afgeleid van de persoonsnaam Lunikinos, bij de stam leu-n-
‘lief’ |
Mechelen-aan-de-Maas (1139 Magelinis, Machlinis)<Maghulinōs>Magulinas, afgeleid van de persoonsnaam Maghulinos, bij de stam maghu-
‘kind’ |
Mulken bij Tongeren (1223 Mokines)<Malikinōs>Molikinōs>Mulken,
afgeleid van de persoonsnaam Malikinos, bij de
stam mal- ‘uitstekend’ |
| |
1.3.
Tenslotte is een kleine groep prehistorische nederzettingsnamen afgeleid
van een adjectief of een appellatief:
Aalst (1107 kopie 13de Alost)<Aluston, bij de stam
aleu-‘wit’; ofwel
<alhusta, germanisering van
prehistorisch alkustom, een afleiding van alkos ‘heiligdom’ |
Duras (1103 Duraz)<Dheurakion>Dhūrakion>Duras,
bij de stam dheur-
‘uitstekend’ of ‘sterk’ |
Moelingen = Mouland (1105
kopie 13de Mulanz, 1108 Mulance,
1157 Mulingia)<Mulankion, resp. Mulanghion, bij de stam meu-l- ‘lief’ |
| |
1.4.
Enkele vaststellingen bij de prehistorische of Oudeuropese
nederzettingsnamen. De eerste germanisering.
-Eerste vaststelling: in Haspengouw, zoals elders ten noorden van de
Ardennen en de Eifel, ontbreken de exclusief Keltische fonetische
kenmerken. De meest opvallende exclusief Keltische evolutie is die van
p naar h, waarbij de h vervol- | |
| |
gens wegviel. In Limburg is de p overal gebleven of tot f
gegermaniseerd.
-Tweede vaststelling: Haspengouw heeft, zoals de meeste overige gewesten
ten noorden van de Ardennen en de Eifel, een eerste germanisering gekend
toen de Germaanse consonantverschuiving naar haar einde liep. De
consonanten p t k zijn meestal tot f th
ch verschoven, vooral aan het woordbegin. In suffixen zijn p en k echter doorgaans onverschoven
gebleven, t soms.
Voorbeelden:
p blijft in Apina>Epen en in het suffix
-apa |
p>f in Peresinion>Vorsen,
Palamion>Velm,
Palaniā>Veulen,
Pūra>Voer en Tapinis>Teuven |
t blijft in Tapinis>Teuven (deze t kan echter ook uit th
verklaard worden ingevolge Romaanse klankevolutie), Iturnā>Itter,
Karewition>Rutten |
t>th in Tamara>Demer,
Tirisana>Dilsen,
Gharasamitōs>1064 Grusmithis>Gorsem,
Leuketion>Lauw,
Malarition>Meldert |
k blijft in Kandhā>Kanne,
Kalisā>Kelsbeek,
Karetarikiōs>Kortessem,
Cisindria en in het suffix -ak-, b.v. Karikā>Herk |
k>h in Kanakion>Henis,
Kanakiōn>Eis,
Kanarikinōs>Hendrieken,
Kappinion>Heppen,
Karetinōs>Herten,
Karedhinion>Hern,
Karikā>Herk,
Karikisā>Heks,
Karewition>Rutten,
Leuketion>Lauw |
-Derde vaststelling: een zelden tot uiting komend Germaans verschijnsel
is een voorkeur voor a (b.v. Maas), waar de
substraattaal in bepaalde posities een tendens a>o vertoont. Het Germaans heeft
meestal de secundaire o overgenomen.
-Een ander Germaans kenmerk is de evolutie in nederzettingsnamen van de
meervoudsuitgang -ōs tot -as. Bij de latere romanisering werd deze -as
gereïnterpreteerd als een vrouwelijke meervoudsuitgang.
Zonder Germaans tussenstadium werd de uitgang -ōs tot -os geromaniseerd b.v.
Lontsen.
-Voor de datering van de eerste germanisering biedt het taalmateriaal
geen houvast. Het aanknopingspunt moet dus van elders komen. Een
aanduiding vinden wij in een mededeling van Caesar dat de Aduatuci het
laatst aangekomen waren en dat zij een achterhoede vormden van de
Kimbren en de Teutonen. Daaruit | |
| |
kunnen wij afleiden dat de
eerste germanisering vermoedelijk te dateren is in de tweede eeuw voor
Christus. Wellicht moeten wij de onmiddellijk voorafgaande eeuwen erbij
rekenen.
| |
2. Romaanse en geromaniseerde nederzettingsnamen.
| |
2.0.
De romanisering begon in onze gewesten met de verovering van
Gallië door Caesar.
| |
2.1. Nederzettingsnamen op -acum.
De nederzettingsnamen uit de Galloromeinse periode werden meestal gevormd
met het suffix -acum (uit Keltisch -akon). De meeste nederzettingsnamen werden afgeleid van Latijnse
persoonsnamen op -ius. Daarom nam het suffix de vorm
-iacum aan. Geleidelijk nam het suffix dan de vorm
-iaco aan (met wegval van de m).
Voorbeelden:
Gellik<Galliaco
(1096 Gelleke): psn. Ghallos bij
ghal- ‘sterk’ |
Gemmenich<Giminiaco
(1042 kopie ca. 1191 Giminiaco): psn. Ghiminos bij gheim-
‘lief’ |
Geverik bij Beek<Gabariaco: psn. Ghabharos bij ghabhar- ‘sterk’ |
Zinnich onder Teuven<Senniaco: psn. Sennos bij sen- ‘sterk’ |
Denkelijk ook: Jeuk/Goyer<Gawadiaco (1125 Goei, 1188 Joke): psn. Ghawados bij gheu- ‘uitstekend’ |
Misschien: Montenaken<Montiniaco (1174 Monteigney, 1216 Montenaken): psn. Mantinos, met
nasaalinfix bij matu-
‘schitterend’ |
Misschien ook: Zelk onder Halen (Molemans 1973,
280) |
Zoals men uit de voorbeelden kan aflezen behoort de aan het suffix -iacum/-iaco voorafgaande persoonsnaam in Limburg
meestel tot de substraattaal. Toch vindt men in de literatuur ook
verklaringen met Latijnse persoonsnamen:
Alken<Alliacum:
psn. Allius |
Gellik<Galliacum:
psn. Gallius |
Jeuk/Goyer<Gaudiacum: psn. Gaudius |
Montenaken<Montiniacum: psn. Montinius |
| |
| |
| |
2.2.
Latijnse appellatieven zijn in de Galloromeinse toponymie veeleer
zeldzaam.
-Bekend zijn:
trāiectus
‘oversteekplaats’: Maastricht |
villāre ‘tot een villa
behorende grond, boerderij’: Waltwilder,
Wijer (1139 kopie 13de Vileir), Wilderen, Wolder |
-De bovenstaande appellatieven hebben vermoedelijk aanleiding gegeven tot
Galloromeinse nederzettingsnamen. Dit is helemaal niet zo zeker voor de
volgende Latijnse appellatieven, die eveneens aan de basis liggen van
een aantal nederzettingsnamen, maar meestal slechts in de Middeleeuwen:
albula afleiding van albus
‘wit’: Aubel (?) |
ameraria ‘wilgenbos’: Amry onder Heure-le-Romain |
aquis ‘bij het water, bij de
bronnen’: Aken onder Hoeselt |
bovis campus ‘ossenveld’:
Bukamp (?) |
aquaeductus ‘waterleiding’:
Hadocht onder Tongeren |
(via) calciata uit calciare
‘met kalk bedekken, bedekken met steenslag en
kalk’: Kalsijde |
calvus mons ‘kale berg’: Kolmont onder Overrepen |
campus ‘kamp, veld’: Kamp (?) |
castellum verkleinwoord van castrum ‘kleine vesting, schans,
blokhuis’: vandaar Ndl. kasteel |
castra ‘Romeinse
legerplaats’: Kastert onder Ternaaien |
colonia ‘pachthof’: Kolen (?) |
(terra) commenda ‘de domaniale
reserve’: Kommen/Kommer/Kommel (in een
aantal dorpen in het Maasland en Haspengouw) |
cultura: Kouter
|
curtis ‘boerderij’: Kortijs |
ferrariae ‘smidse’: Vreren (?) |
forestis ‘bos’: Vorst |
juserana (villa) ‘lager
gelegen’: Jesseren (?) |
mansionile (vulgairlatijn) ‘kleine
woning’: Maasniel |
mons ‘berg’: Waasmont |
rumicetum ‘veld met
doornstruiken’: Runkst (?) (erg
twijfelachtig!) |
tiliis ‘bij de linden’: Thys (over de taalgrens bij Tongeren) |
tofinus bij tofus
‘tufsteen’: Teuven (?) |
| |
| |
vicus ‘deel van een stad’,
vandaar ‘straatdorp, handelsnederzetting’: Wijk bij Maastricht, Wijk onder Tongeren |
villina (terra) afleiding van villa: Wellen (?) |
vīvārium
‘vijver, waterplas’: Wijer
(onder Hoeselt, Bilzen, enz.) |
-Verder verwijzen wij naar hetgeen wij onder 3.5. vermelden over een
Romaans taaleiland in de streek van Sint-Truiden.
| |
2.3. Assibilering.
De romanisering herkennen wij ook in een fonetisch verschijnsel, nl. de
assibilering van k tot tsj voor e, i of j. Het lijkt erop dat deze
assibilering te dateren is in de 4de eeuw.
- | Voorbeelden van assibilering zijn:
| Duras<Dhūrakhion, |
| Cisindria<Kisindhriā bij kei-s-
‘vuurkleurig, helder’, |
| Henis<Kanakiōn, |
| Kortessem<Karetarikiōs, |
| Eis<Kanakiōn, |
| Lontsen<Lunikinōs. |
|
- | Niet geassibileerd zijn:
| Hendrieken<Kanarikinōs, |
| Mulken<Malikinōs, |
| Genk<Ghanikion. |
|
| |
2.4. Conclusie.
Haspengouw is, zoals de rest van Vlaams België met
uitzondering van de Kempen, in de Galloromeinse tijd geromaniseerd.
Vandaar dat er, bij de tweede germanisering, in Haspengouw en de streek
van Aken-Vaals in de Merovingische periode een
aantal Romaanse relictgebieden of taaleilandjes bleven waar het Romaans
zich nog tot in de 8ste en 9de eeuw handhaafde. Anderzijds betekent de
romanisering niet dat het Germaans in de Laat-Romeinse tijd overal heeft
opgehouden te bestaan. Hierop wijzen een aantal verschijnselen. In namen
zoals Dilsen leeft een autochtone Germaanse vorm
voort. Pre-Germaanse namen met de Germaanse ch bewaren
de ch. Ook de evolutie van de pre- | |
| |
Romeinse
w wijst erop dat de toponymie meestal de
autochtone, niet-Latijnse klankstand bewaart, alsof er geen romanisering
was geweest. Het is dus aannemelijk dat de Germaanse nieuwkomers bij de
landname in de 5de eeuw in onze gewesten nog Germaanssprekenden
aantroffen (Gysseling 1960, p. 1122-1123).
| |
3. Tweede Germanisering (4de-5de eeuw).
| |
3.0.
Vanaf het einde van de 3de eeuw zakten de Franken vanuit het noorden naar
het zuiden af om omstreeks 445 in vlug tempo Noord-Frankrijk tot aan de
Somme te veroveren. In 486 breidden zij hun gebied tot aan de Loire
uit.
| |
3.1. Nederzettingsnamen op -(in)iacas.
Noordelijk Gallië tot aan de Seine werd een tweetalig
Germaans-Romaans gebied. Daar ontstond in de Vroeg-Merovingische tijd
een aantal hybridische nederzettingsnamen op -(in)iacas, hét nederzettingsnamentype van dit tweetalig
gebied tijdens de vroege Middeleeuwen.
Noordelijke uitlopers van dit type zijn:
Beutenaken (onder Slenaken)<Butiniacas, |
Etenaken (onder Wyler)<Atiniacas, |
Harles (onder Vaals)<Hariliacas (met Romaanse evolutie in
Merovingisch-Karolingische tijd), |
Lanaken<Hluthiniacas (1141 kopie 1157 Luthenachen), |
Pesaken (Nederlands Limburg), |
Sippenaken<Kippiniacas bij keibh-, keip-
‘heftig’ (met Romaanse assibilering), |
Slenaken<Sladiniacas bij sladh-
‘vurig’, |
misschien Montenaken (onder Vroenhoven en bij
Sint-Truiden). |
Vgl. Lindemans 1951, 339-350.
In het Germaans-Romaanse tweetalige gebied zijn de hybridische formaties
op -iacas meestal afgeleid van Germaanse
persoonsnamen: Lanaken. Uit de voorbeelden blijkt
echter dat bij de noordelijke uitlopers van dit type de persoonsnaam ook
uit de substraattaal herkomstig kan zijn: Beutenaken,
Etenaken, Har- | |
| |
les, Montenaken (?),
Pesaken, Sippenaken en Slenaken.
Deze namen sluiten aan bij de Galloromeinse namen op -iaco, maar er zijn verschillen. Zoals reeds vermeld is de
persoonsnaam meestal Germaans (maar niet in ons gebied!). Het toponiem
staat niet meer in het Latijnse enkelvoud, maar in het meervoud (in het
Germaans is dat een datief meervoud, in het Romaans een accusatief
meervoud): hierin kan men de invloed zien van Germaanse namen op -ingas, die in de 5de eeuw zeer produktief waren naast
-ingum (-ingas was nom. en acc.
pl.). In het Romaans zijn de Merovingische namen op -(in)iacas te onderscheiden van de Galloromeinse namen op -(in)iacum, want zij hebben een andere fonetische
ontwikkeling en dat uit zich in de spelling: vergelijk Fr. Juvigny<Gallorom. Juviniacum en
Fr. Juvignies<Merov. Giviniacas. Toch is hier voorzichtigheid geboden, enerzijds
omdat namen soms van het ene type naar het andere zijn overgegaan,
anderzijds omdat scribenten ze soms met elkaar hebben verward.
In het Germaans daarentegen zijn de beide naamtypes fonetisch
samengevallen. Men krijgt daar echter een andere, m.n. een ritmische
differentiatie. Soms krijgt -ac- een sterk bijaccent:
vergelijk Gallorom. Andernach, Bastenaken, Montenaken,
Quintenach, Semmersake met Merovingisch Oudenaken, Lanaken, Rozenaken. Meestal komt het accent op de
eerste lettergreep: vergelijk Gallorom. Wervik, Kortrijk,
Jülich, Zülpich met Merovingisch Deerlijk, Kaprijke (tegenover Kortrijk), Scheldewindeke en Van
Werveke (tegenover Wervik).
Het namentype op -(in)iacas was in Doornik, Kamerijk en Luik produktief in de 5de en 6de eeuw.
| |
3.2. Nederzettingsnamen op -ingum.
De hybridische formaties op -(in)iacas hebben in het
zuiver Germaanse gebied een tegenhanger in de namen op -ingum. Zoals boven reeds vermeld zijn deze namen naar de vorm
datieven meervoud.
-In de regel zijn deze namen afgeleid van een Germaanse persoonsnaam,
b.v. Hoepertingen<Hugaberhtingum ‘bij de lieden van
Hugaberht’.
| |
| |
In de nu volgende lijst wordt niet meer ingegaan op de betekeniselementen
van de Germaanse persoonsnamen. Daarvoor wordt verwezen naar
woordenboeken van voornamen en familienamen.
Berlingen<Berilingum ‘bij de lieden van Berilo’ |
Bevingen<Bavingum
‘bij de lieden van Bavo’ |
Bitsingen/Bassenge<Batsingum ‘bij de lieden van Batso’
(Batso: vleivorm van Badurich, Badulf, bij badwo-
‘strijd’) |
Bovelingen<Bovilingum ‘bij de lieden van Bovilo’ |
Budingen<Bōdingum ‘bij de lieden van
Bodo’ |
Buvingen<Bovingum
‘‘bij de lieden van Bovo’ |
Eggertingen (onder Vliermaal)<Eghardingum,
Agihardingum ‘bij de lieden van Eghard,
Agihard’ |
Engeldingen (onder Berlingen, Gelmen, Gotem)<Angihaldingum(?) ‘bij de lieden van
Angihald(?)’ |
Grimmertingen (onder Hoeselt, Vliermaal)<Grimaberhtingum of Grimhardingum
‘bij de lieden van Grimaberht’ of ‘bij
de lieden van Grimhard’ |
Guvelingen<Gubilingum ‘bij de lieden van Gubila’
(Gubila, Gobo: vleivormen van Godaberht) |
Ha(de)lingen (onder Velm)<Hadulingum,
Hathulingum ‘bij de lieden van Hadulo,
Hathulo’ |
Hardelingen (onder Sint-Huibrechts-Hern)<Hardulingum ‘bij de lieden van
Hardulo’ |
Heimelingen (onder Tongeren)<Heimwaldingum,
Heimeil(d)ingen (?) ‘bij de lieden van
Heimwald’ |
Hoepertingen<Hugaberhtingum ‘bij de lieden van
Hugaberht’ |
Huldelingen, Hundelingen (onder Jeuk)<Hulthilingum,
Hundilingum ‘bij de lieden van Hulthilo,
Hundilo’ |
Huldertingen, Hullertingen (onder
Vliermaal)<Huldhardingum(?)
‘bij de lieden van Huldhard’ |
Kuringen<Kuringum
‘bij de lieden van Kuri’ |
Lippingen<Lippingum
‘bij de lieden van Lippo’ |
Moelingen: is vermoedelijk een naam uit de
prehistorische substraattaal, dus een ‘onechte’
-ingen-naam |
Mensingen, Minsingen (onder Gorsem, Mielen-boven-Aalst,
Sint-Truiden)<Mensingum ‘bij de lieden van Menno of
Menso’ |
Mopertingen<Maldberhtingum ‘bij de lieden van
Maldberht’ |
| |
| |
Nomerange: zie Ormelingen |
Odelingen (onder Hoeselt)<Odilingum (?) ‘bij de lieden van
Odilo’ |
Ormelingen, Nomerange (onder Thys)<Odalmaringum (?)(met
dissimilatie?) ‘bij de lieden van Odalmar’ |
Rapertingen<Radberhtingun ‘bij de lieden van
Radberht’ |
Rukkelingen (-Loon en op de
Jeker)<Hrukilingum ‘bij
de lieden van Hrukilo’ |
Rullingen<Hrōthilingum, Hrōdilingum
‘bij de lieden van Hrōthilo,
Hrōdilo’ |
Tentingen, Tintingen (onder
Hoeselt)<Tentingum, Tintingum (?)
‘bij de lieden van Tento, Tinto’ |
Truielingen<Thrudilingum ‘bij de lieden van Thrudilo’.
Vgl. Trognée<Thrudoniacas |
Vrolingen (onder Wellen) <Frodilingum
‘bij de lieden van Frodilo’ |
Widdingen (onder Berlingen, Kuttekoven)<Widdingum (?)
‘bij de lieden van Wi(d)do’ |
Wimmertingen<Winniberhtingum ‘bij de lieden van
Winniberht’ |
Wouteringen<Waldaharingum ‘bij de lieden van
Waldahari’ |
Zerkingen (onder Sint-Truiden): een
‘onechte’ -ingen-naam, vermoedelijk een
afleiding van Gallorom. sarcus>zerk ‘kist, doodkist’ |
Zipingen (onder Sint-Truiden)<Zipingum ‘bij de lieden van
Zipo’ |
-Zoals bij de -(in)iacas-namen is ook bij de -ingum-namen een niet onbelangrijk gedeelte van de
persoonsnamen herkomstig uit de substraattaal:
Ketsingen (onder Berg)<Katisingum bij kat- ‘lief’ |
Ordingen<Aredingum
bij aredh- ‘uitstekend’ |
Pepingen (onder Mechelen-Bovelingen)<Papingum bij pap- ‘kind’ |
Piringen<Pidaringum
bij peidh- ‘uitstekend’ |
Sitsingen (onder Romershoven)<Kitisingum
(met Romaanse assibilering) bij keit-
‘lief’ of ‘schitterend’ |
Vlijtingen<Plaitingum bij pleit-
‘lief’ |
Mogelijk ook: Riksingen<Rikisingum |
-Het Germaanse naamtype op -ingum is zeer produktief
geweest | |
| |
in gebieden waar in de prehistorische periode
talrijke namen op -ankon, -anghion e.d. (Limburg,
Luxemburg, Lotharingen, enz.) voorkwamen. Sommige namen op -ingum zijn trouwens zeker germaniseringen van namen op -ankion, -anghion e.d., b.v. Moelingen. Daarom kan men zich afvragen of dit prehistorische
naamtype niet in hoge mate bepalend is geweest voor de produktiviteit
van de namen op -ingum en of niet heelwat meer namen
op -ingum in feite germaniseringen zijn van namen op
-ankon, -anghion e.d.
Anderzijds is het ook zo dat een aantal prehistorische persoonsnamen tot
in de 7de-8ste eeuw zijn blijven voortbestaan. Dit blijkt o.a. uit het
voorkomen van prehistorische persoonsnamen in namen van het type -inga hofum. Dit is zeker het geval in Kuttekoven<Kottinga hofum bij kat- ‘lief’, en denkelijk ook in
Mettekoven<Mattinga
hofum bij matu-
‘schitterend’.
| |
3.3. Nederzettingsnamen op -haim.
Veruit het meest produktieve nederzettingswoord in Vlaanderen (en ook in
Haspengouw) is -haim ‘boerderij,
dorp’, ‘woonplaats’. Een opvallende
nieuwigheid bij deze namen is de vorm: hier hebben wij niet meer te doen
met een afleiding (=naamwoord + suffix), maar met een
samenstelling (=naamwoord in de genitief + naamwoord).
-Een aantal van deze namen bestaan uit een persoonsnaam in de genitief
enkelvoud gevolgd door -haim:
Bernissem (bij Sint-Truiden): PN Berno + haim |
?Blekkom (onder Halen):
PN Bliko + haim (of
blek ‘dorre grond’?) |
Gingelom: PN Gangilo
+ haim |
Gorem (onder Aubel,
Hoeselt-Dorp, Hoeselt-Kruis): PN (Gre)goor
+ haim (of goor
‘moeras’?) |
Heugem (bij Maastricht): Pn Huga + haim |
?Heukelom (onder Riemst, Vroenhoven): PN Hukilo + haim (of hugila ‘heuvel’?) |
Honsem (onder Loksbergen, Borlo): PN Hundo, Hondo + haim |
Lijsem, Linsem, Lincent (arr. Borgworm):PN Lino + haim |
Linsmeel, Linsmeau: diminutief van Lijsem |
| |
| |
?Lottem (onder Welkenraat): PN Lutto (uit Liudhari of
Liutbrand) + haim |
Nijsem (onder Velm): PN
Nithso + haim |
Pietersem (onder Lanaken): PN Pieter + haim |
Vreuschemen (onder Baelen-Luik): PN Freso + haim |
Wintsem (onder Hoeselt): PN Wint (uit Wijnand) of Windso, vleivorm van Winibald + haim |
De persoonsnaam in deze namen is meestal Germaans. Sommige van deze namen
op -haim bevatten echter een persoonsnaam uit de
prehistorische substraattaal.
Deze namen dateren in hoofdzaak uit omstreeks de 7de eeuw.
-In enkele gevallen is de naam op -haim samengesteld
met een volksnaam. In Haspengouw is dit vermoedelijk het geval met Gotem<Gauta haim
‘nederzetting van Gauten’.
Dergelijke namen dateren vermoedelijk uit de 5de of ten laatste uit de
6de eeuw.
-Een derde groep namen bestaat uit een appellatief of een adjectief
gevolgd door -haim:
?Blekkom (onder Halen): blek
+ haim ‘woning op dorre
grond’ |
Broekem, Broekom (onder Bilzen, Broekom,
Tongeren, Veldwezelt): broek
‘moeras’ + haim |
?Boorsem: vermoedelijk een
‘onechte’ heemnaam |
Bornem (onder Mielen-boven-Aalst): born ‘bron’ + haim |
?Brustem: vermoedelijk een
‘onechte’ heemnaam |
Gorem (onder Aubel, Hoeselt-Dorp,
Hoeselt-Kruis), Gorhez (onder Aubel): goor ‘moeras’ [of (Gre)goor?]
+ haim |
?Gorsem: vermoedelijk een ‘onechte
heemnaam |
?Gorsembroel: vermoedelijk een
‘onechte’ heemnaam |
Gratem (onder Borgloon): graat
‘helling’ + haim |
Heukelom (onder Riemst, Vroenhoven): hugila ‘heuvel’ (of Hukilo als
persoonsnaam?) + haim |
Houtem: hout
‘bos’ + haim |
Kerkom (bij Sint-Truiden): kerk + haim |
Koninksem (bij Tongeren): koning + haim |
| |
| |
?Kortessem: vermoedelijk een
‘onechte’ heemnaam |
Kotem (onder Boorsem):
kot, koot + haim |
Merem (onder Bilzen):
meer ‘plas’ of meer ‘grens’ + haim |
Meuschemen (prov. Luik): monk
‘priester’ + haim |
Middelhem (onder Borgloon): middel ‘midden’ + haim |
Mulhem (onder Lanklaar): molen + haim |
Nerem (het dorp en onder Hoeselt): neer
‘laaggelegen’ + haim |
Ophem (onder Herk-de-stad, Hoeselt): op tegenover neer, dus
‘hooggelegen’ + haim |
Overhem (onder Gelinden, Henis, Vlijtingen): over
‘hooggelegen’ + haim |
Rotem (onder Halen, Waltwilder): rode
‘bosrooiing’ + haim |
Plathom (onder Jeuk):
plat + haim |
Schophem (onder 's Gravenvoeren): schop ‘schuur, overdekte bergplaats,
hal’ + haim |
Stokkem: stok ‘boomstam,
staak’, maar ook ‘bos van hoogstammige
bomen’ of ‘verzameling van
boomstompen’ + haim |
Voenhem (onder Riksingen): fauhon - f.
‘wijfjesvos’ + haim |
?Vottem (prov. Luik): vermoedelijk een
‘onechte’ heemnaam |
Walshoutem: zie Houtem |
Winkelem (onder Eigenbilzen): winkel
‘hoek’ + haim |
Zelem: sali
‘woning’ + haim |
De met een appellatief of een adjectief samengestelde namen op -haim kunnen zowel uit de 5de eeuw als van na de
kerstening in de 7de-8ste eeuw dateren. Een naam als Hulthem (870 in Henegouwen, dus diep in de Romania) zal wel
uit de 5de eeuw dateren, terwijl een naam als Kerkom
uit de aard der zaak van na de kerstening moet dateren.
-Van het type -inga haim, d.w.z. patroniem in de
genitief meervoud gevolgd door -haim, is mij uit
Haspengouw geen voorbeeld bekend. In de buurt hebben wij wel:
Rekem<Radinga haim, |
Bevekom<Bavinga
haim, |
Webbekom<Wibinga
haim. |
Wij zien hoe in deze namen -inga haim zich soms
ontwikkelt tot | |
| |
-kom.
Deze namen dateren in hoofdzaak uit omstreeks de 7de eeuw. Het is een
nieuwe namenmode die ontstond in de 6de eeuw en in bepaalde gewesten zo
krachtig werkte dat de 5de-eeuwse -ingas-namen
omgevormd werden tot -inga haim. Deze mode moet enkele
eeuwen produktief geweest zijn want zij laat nog de laatste zwakke
sporen zien in de tijd van de eerste nederzettingen in de West-Vlaamse
polders in de 9de-10de eeuw, b.v. Vlissegem.
| |
3.4. Namen op -hoven.
Hof, datief meervoud hofum betekent
nog steeds ‘boerderij’.
-Persoonsnaam + -hofum
?Atshoven (op de grens van Riksingen en Henis): ‘de boerderij van
Aldo’ |
Attenhoven ‘de boerderij van
Otto’ |
Bommershoven: ‘de boerderij van
Bodomar’ |
Booienhoven: ‘de boerderij van
Bodo’ |
Boutershoven (bij Sint-Truiden): ‘de
boerderij van Baldahari’ |
?Bushoven (onder Borgloon):
‘?’ |
?Eghoven, Egenhoven (onder Mechelen-Bovelingen): ‘de boerderij van
Edico’ |
Engelmanshoven: ‘de boerderij van
Angilamund’ |
Goetsenhoven (bij Tienen), Gussenhoven (Orsmaal-), Gutshoven, Fr. Gossoncourt:
‘de boerderij van Goditso, Gosson’ (bij Godaberht) |
Manshoven: ‘de boerderij van
Manno’ |
Romershoven, Fr. Romercurt:
‘de boerderij van Rumahari’ |
?Schalkhoven: ‘de boerderij van
Schalk’ (of schalk
‘paardeknecht’?) |
?Waalhoven (onder Velm): ‘de boerderij van Walho’ |
Wintershoven ‘de boerderij van
Winidahari’ |
-Adjectief of appellatief + -hofum
?Aldenhoven, Atshoven (op de grens van Riksingen
en Henis): alt- ‘oud’ (of
Aldo?) + hoven |
| |
| |
?Bushoven (onder Borgloon): bus- ‘bos’
(of persoonsnaam?) + hoven |
?Eghoven, Egenhoven (onder Mechelen-Bovelingen):
eigen- ‘allodium’
+ hoven |
?Schalkhoven: schalk-
‘knecht’ + hoven |
Schuurhoven: schuur-
‘opslagplaats voor graan’ + hoven |
?Waalhoven: Waal-
‘franssprekende’ + hoven |
-Zoals bij de namen op -haim hebben wij ook bij de
namen op -hoven een type -inga
hofum, d.w.z. een patroniem in de genitief meervoud +
-hofum.
Bettenhoven, Bettincourt (arr. Borgworm):
‘de boerderij van de Bettingen, de lieden van
Betto<Berhto’ |
?Eghoven (1213 Edinchouen):
‘de boerderij van de Aidingen, de lieden van
Aido’ |
Gerstekoven, Crisnée: ‘de
boerderij van de Christiningen, de lieden van Christin(i)us (een
Romeinse naam!)’ (de Waalse vorm gaat terug op Cristiniacas) |
Guigoven: ‘de boerderij van de
Gudingen, de lieden van Godo’ |
?Hendrieken (1306 Enderinchoven): ‘de boerderij van de Enderingen, de
lieden van Andahari’ |
Kuttekoven (1213 Cotinchouen):
‘de boerderij van de Kottingen’: het patroniem
is afgeleid van een persoonsnaam uit de substraattaal bij de stam
kat- ‘lief’ |
?Mettekoven, Matincurt<Matjinga hofum ‘de boerderij van de lieden van
Matjo’(Gysseling 1960, 693); denkelijk <Mattinga hofum, met een patroniem afgeleid van een
persoonsnaam uit de substraattaal bij de stam matu- ‘schitterend’ (Gysseling 1982, 25) |
Oppikoven, Eppikoven, Ophoven (onder Hoeselt):
‘boerderij van de Oppingen, de lieden van Oppo’
(Oppo is een vleivorm van Obrecht) |
Rijkhoven<Hrōthinga hofum: ‘de boerderij van de
lieden van Hrōtho’ |
Rullekoven (onder Kerniel): ‘de boerderij van de lieden van
Hrodilo?’ |
Uikhoven: ‘de boerderij van de
Udingen, de lieden van Udo’ |
| |
| |
?Vedikhoven (onder Dormaal)<Fandjinga hofum:
‘de boerderij van de lieden van Fandjo’ |
Wivelkoven (onder Velm): ‘de boerderij
van de lieden van Wivilo’ |
-Verspreiding en datering.
Het naamtype Germaanse persoonsnaam + -curtis/-villa/-villare werd vermoedelijk produktief in de 7de
eeuw in Artois en Cambrésis: het type met -curtis vooral in de 7de en 8ste eeuw, het type met -villa/-villare van de 7de tot de 9de eeuw, eventueel
tot in de 10de eeuw.
Dit naamtype verspreidde zich over heel de Romania tot aan de taalgrens
in het noorden en oosten en tot ergens aan de Seine en de Loire in het
zuiden. In Limburg en Lorreinen kreeg men dan te maken enerzijds met
Franse namen met -court,-ville, anderzijds met
Germaanse namen met -haim, -hoven, enz. Vergelijk b.v.
Goetsenhoven, Gutshoven met Gossoncourt en Romershoven met Romercurt.
Omwille van dit soort doubletten kan men zich afvragen of het Germaanse
type ‘Germaanse persoonsnaam + Germaanse genitief
enkelvoud + -haim, -hoven, enz.’
geen navolging is van het type ‘persoonsnaam +
Romaanse genitief + -court,
-ville’. En het antwoord is: misschien wel. Op de
argumentatie hiervoor gaan wij hier niet in.
De namen op -inga hofum zijn schijnbaar typisch
Limburgs-Rijnlands en zijn waarschijnlijk te verklaren als een
contaminatie van enerzijds het uit het westen komende type op -inga haim en anderzijds het uit de Romania komende
type op -court = -hofum.
De namen op -inga hofum in ons gebied kan men dateren
in de 7de-8ste eeuw, dus in de Merovingische en Karolingische tijd. Naar
de vorm zijn het namen die bestaan uit een persoonsnaam +
-inga hofum. Hierbij stamt de persoonsnaam meestal
uit het Germaans, een enkele keer ook uit de prehistorische
substraattaal of uit het Romaans. Voorbeelden van persoonsnamen uit de
substraaattaal vinden wij in Kuttekoven(<Kottinga hofum bij
kat- ‘lief’) en denkelijk in
Mettekoven (indien <Mattinga hofum bij matu-
‘schitterend’).
| |
| |
| |
3.5. Een Romaans taaleiland.
Denkelijk heeft zich in of omstreeks de 8ste-9de eeuw in het
Germaans-Romaanse menggebied geleidelijk de Romaans-Germaanse taalgrens
gevormd. In ons gebied bleef echter nog geruime tijd een Romaans
taaleiland bestaan in de streek van Sint-Truiden. Dit uit zich in de streek van Sint-Truiden in een
aantal nederzettingsnamen:
Gorsembroel (1136 kopie midden 12de Gursumdrul): een Romaans diminutief van Gorsem |
Metseren (1136 kopie midden 12de Mecerin, Meceres): <macerias
‘muren’, ‘puin’ |
Runkelen (1108 Runchirs):
<rumicarias
‘braambosje’ |
Zepperen (784-791 kopie 10de Septimburias): <septem burias
‘zeven koten’ |
| |
3.6. Andere Germaanse nederzettingsnamenelementen.
| |
3.6.1.
Het woord alha- ‘boerderij’,
vroeger ‘heiligdom’.
Men heeft dit woord in verband willen brengen met Aalst, maar hiervoor zijn er andere verklaringen o.a. uit de
prehistorische substraattaal. Het woord was alleszins in gebruik in
plaatsnamen in de 5de eeuw: dit kan men besluiten uit het feit dat
het tot diep in de Romania voorkomt. Daarenboven komt het woord in
de Salische wet (507-554) meermaals voor.
| |
3.6.2.
Het woord sali- komt bij mijn weten in Haspengouw
niet woor. Mij zijn geen voorbeelden bekend. Of moeten wij de
verklaring van Heiselt (onder Jeuk) in die richting zoeken?
Men zou ook aan sali- kunnen denken bij Althoeselt en Hoeselt, maar de
oudste vormen (Althuolse, Housle en Hourle) wijzen in een andere richting. De traditionele
verklaringen vertrekken altijd van een -lonaam.
Het eerste element ziet men dan als huis, maar dan
gaat men wel voorbij aan de vormen -huolse en -hourle. Het is niet zo eenvoudig!
| |
3.7. Nederzettingsnamen gevormd uit waternamen.
Aansluitend bij een vroegere periode worden ook in de Merovin- | |
| |
gische tijd nog nederzettingsnamen gevormd uit waternamen enz. door
toevoeging van het suffix -ja of van de uitgang van de
datief meervoud.
| |
3.7.1.
Een natuurlijke waterloop heet gewoonlijk baki
‘beek’. De nederzettingsnaam heeft dus
gewoonlijk de vorm -bakja: dit verklaart de
jongere spelling -becca.
Voorbeelden: Diepenbeek, Hallembaye, Hoelbeek,
Kaatsbeek, Mombeek, Schoonbeek, Spalbeek, Ulbeek, Walsbets
(arr. Waremme).
| |
3.7.2.
Een ander woord voor water is mari-
‘waterplas’. Voorbeelden: Meer
(onder Valmeer), ?Merem
(onder Bilzen: kan echter ook meer ‘grens’ zijn), Rosmeer.
| |
3.7.3.
Op water wijst onrechtstreeks ook rausa-
‘riet’ in Rosmeer.
| |
3.7.4.
Andere waternamen of namen in verband met water zoals brug, mond, vliet, vloed, voorde, waard, weerd hebben in
de Merovingische en Karolingische tijd geen of weinig aanleiding
gegeven tot nederzettingsnamen, tenzij men voor Weert (onder Spouwen) en Waard (onder Diepenbeek, Hasselt en Hoeselt)
de verklaring bij weerd, waard ‘eiland
omsloten door water’ zou moeten zoeken. Deze verklaring
past echter niet op het terrein. Men zal ze eerder moeten zoeken bij
Germ. wardo ‘uitkijkpost,
wachtpost’ of waard ‘jongere
ontginning in het hofstelsel’.
| |
4. Jongere nederzettingsnamen.
Het spreekt van zelf dat de vorming van nederzettingsnamen niet stopte na de
Merovingisch-Karolingische periode. De aangroei van de bevolking en de
daaruit voortvloeiende ontginning van nieuwe gronden gaf aanleiding tot
nieuwe nederzettingen. Maar door de voortschrijdende taalontwikkeling worden
die voor ons meer en meer vertrouwd en begrijpelijk, tenminste wat de
grondwoorden betreft.
| |
| |
Dorp, het nu nog gewone woord voor het centrum van een
gemeente vinden wij o.a. in Amelsdorp (onder Waltwilder: persoonsnaam + dorp), Nieuwdorp, Nudorp (de Nederlandse naam voor Wihogne: nieuw
+ dorp), Nurop (onder Teuven: nieuw + dorp). Wijk is een
leenwoord uit het Latijnse vicus met de betekenis
‘secundaire nederzetting, wijk, straatdorp’ (Gysseling
1986, 17). Wij vinden het als Wijk (onder Tongeren en bij Maastricht).
Misschien mogen wij hier ook verwijzen naar Lat. vicinavium, een afleiding van vicus die wij vinden
in de Vinnaf of Vinave (vroeger onder
Sluizen, nu grotendeels onder Glaaien) (Stevens
1988, 15).
Hof, hove voor een jongere nederzetting is niet altijd te
onderscheiden van de oudere -hofum-namen, noch van het
jongere hof ‘omheind perceel in privaat
bezit’, dat wij vinden in zovele Hoven en Dorpshoven ‘complex van geheinde percelen in de
nabijheid van een woonkern’.
Samenstellingen met -kant wijzen op de ligging in de
nabijheid van een andere plaats enz. Een voorbeeldis: Waterkant (onder Alken).
Stad, stede met de betekenis ‘plaats’
komt vermoedelijk voor in Staden (onder Sint-Truiden).
Hoek komt soms voor met de betekenis woonkern in een
uithoek van een dorp of agglomeratie in hoekvorm, meestal tussen drie wegen
(Molemans 1973, 308). Synoniemen voor hoek zijn horn, hornic en winkel. Voorbeelden hiervan zijn Gansteren (=Ganshoren:onder Hoeselt),
misschien ?Sint-Peters-Horn (onder Vechmaal?) en het eerste lid in Winkelem
(onder Eigenbilzen).
Ook De Kom (de Nederlandse vorm van Kemexhe) wijst
misschien op een jongere nederzettingsnaam met de betekenis
‘dorpskom, dorpscentrum’. Maar hier kan men voor
verklaringen ook aansluiten bij communis, (terra) commenda,
condominium of kom ‘dal in de vorm van
een kom’.
| |
5. Enkele bedenkingen in verband met de nederzettingsnamen in
strikte zin.
Bij de huidige stand van het onderzoek is het onmogelijk een min of meer
volledige inventaris van de eigenlijke nederzet- | |
| |
tingsnamen van
Haspengouw te geven. Daarvoor is eerst nog veel detailonderzoek in de vorm
van dorpsmonografieën nodig.
Belangrijk in hetgeen voorafgaat is de evolutie die geschetst werd, niet de
verklaring van elke naam afzonderlijk. Voor een (tamelijk groot) aantal
namen zijn andere verklaringen voorgesteld, die soms misschien zelfs
plausibeler zijn dan de verklaringen die hierboven zijn gegeven.
De evolutie die hierboven geschetst werd is tweevoudig. Naar de vorm stellen
wij een evolutie vast van afleidingen naar samenstellingen: bij de
behandeling van de namen op -haim hebben wij er op gewezen
dat dan voor de eerste keer samenstellingen voorkwamen in plaats van
afleidingen. Bij de persoonsnamen die in de afleidingen en de
samenstellingen gebruikt werden stellen wij een evolutie vast van namen uit
de prehistorische substraattaal naar Germaanse namen. Tijdens de
Galloromeinse periode kregen wij een tijd lang ook Romeinse persoonsnamen.
Opvallend in Haspengouw is ook het grote aantal, vooral oudere,
nederzettingsnamen in strikte zin. Dat is natuurlijk niet verwonderlijk.
Sedert J. Caesars De Bello Gallico kregen wij een voortdurend aanzwellende
stroom van berichten over de bewoning van Haspengouw en de status als
‘graanschuur van Europa’. Het is altijd een rijk gebied
geweest en daarom ook aantrekkelijk als bezit voor wereldlijke en
geestelijke overheden uit de driehoek Luik-Aken-Maastricht.
| |
| |
| |
Bibliografie
BUNTINX, J. en M. GYSSELING (1965), Het oudste goederenregister van
Oudenbiezen (1280-1344). (Nomina Geographica Flandrica,
Studiën XII). Brussel. |
CLAES, F. (1987), Inleiding tot de Oostbrabantse Toponymie, in
Naamkunde 19, p. 46-103. |
COENEN, J. (1932-1942), Limburgsche Oorkonden, I-IV. Maaseik. |
DITTMAIER, H. (1963), Rheinische Flurnamen. Bonn. |
DRAYE, H. (1942), De studie van de Vlaams-Waalse taalgrenslijn in
België (Taalgrens en Kolonisatie I). Leuven-Brussel. |
DRAYE, H. (1943), De gelijkmaking in de plaatsnamen (Taalgrens en
Kolonisatie II). Leuven-Brussel. |
GYSSELING, M. (1960), Toponymisch woordenboek van België,
Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (voor 1226).
I-II. Tongeren. |
GYSSELING, M. (1978), Inleiding tot de toponymie, vooral van
Oost-Vlaanderen, in Naamkunde 10, p. 1-24. |
GYSSELING, M. (1981 ), Voornaamste bestanddelen van Zuidnederlandse
plaatsnamen, in Naamkunde 13, p. 75-78. |
GYSSELING, M. (1983), Taalwisseling in de Zuidlimburgse toponymie van
de late prehistorie tot in de Karolingische tijd, in Mededelingen van de
Vereniging voor Limburgse Dialecten Naamkunde 26. Hasselt. |
HERBILLON, J. (1986), Les noms des communes de Wallonie. Brussel. |
HELSEN, J. (1938), Plaatsnamen der Antwerpsche Kempen (Toponymica VI).
Leuven-Brussel. |
KEMPENEERS, P. (1982), Hydronymie van het Dijle- en Netebekken.
Doctorale dissertatie. I-IV. Leuven. |
KEMPENEERS, P. (1983), Hydronymie van het Dijle- en Netebekken, in
Naamkunde 15, p. 5-95. |
LINDEMANS, J. (1940), Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt.
I. De heemnamen en ingeformaties. De kouternamen (Nomina Geographica
Flandrica, Studiën V, 1). Brussel. |
LINDEMANS, J. (1946), Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt.
II. De namen van het bouwland en van het grasland (Id. V, 2). Brussel. |
| |
| |
LINDEMANS, J. (1951), De plaatsnamen op -ake(n), in HCTD 25. Tongeren. |
LINDEMANS, J. (1954), Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt.
III. De -zele en -hovenamen (Id. V, 3). Brussel. |
MOLEMANS, J. (1971), De naamgeving in relatie tot de bodemgesteldheid,
het reliëf en de begroeiing, in Naamkunde 3, p. 163-185. |
MOLEMANS, J. (1973), Bijdrage tot de bewonings- en
ontginningsgeschiedenis van de Limburgse Kempen, voornamelijk in het
licht van de namenvoorraad, in Naamkunde 5, p. 270-332. |
MOLEMANS, J. (1975a), Brustem toponymisch doorgelicht, in Het oude
Land van Loon 30, p. 335-358. |
MOLEMANS, J. (1975b), Toponymie van Neerpelt. Een socio-geografisch
onderzoek (Nomina Geographica Flandrica, Monografie IX). Leuven-Brussel. |
MOLEMANS, J. (1976a), Toponymie van Overpeltt (Nomina Geographica
Flandrica, Monografie X). Leuven-Brussel. |
MOLEMANS, J. (1976b), Toponymie van Sint-Huibrechts-Lille (Nomina
Geographica Flandrica, Monografie XII). Leuven-Brussel. |
MOLEMANS, J. (1977), Profiel van de Kempische toponymie, in Naamkunde
9, p. 1-50. |
MOLEMANS, J. (1982) m.m.v. J. MERTENS, Zonhoven. Historischnaamkundige
studie. Zonhoven. |
MOLEMANS, J. en E. Paulissen, (1976), Toponymie van As. Een
historisch, geografisch, socio-ekonomisch en naamkundig onderzoek.
Leuven-Brussel. |
MW: Verwijs, E. en Verdam, J. (1885-1929), Middelnederlandsch
Woordenboek (I-XI). 's Gravenhage. |
SCHÖNFELD, M. (1950), Veldnamen in Nederland. Amsterdam. |
SEGERS, J. (1984), Vaste bestanddelen in de Haspengouwse plaatsnamen,
in: Dialecten en naamgeving in Haspengouw. Mededelingen van de
Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, nr. 27. Hasselt. |
STEVENS, A. (1988), De oudste plaatsnamen van de gemeente Tongeren, in
J. Helsen e.a., 2000 Jaar Tongeren. Hasselt, 8-20. |
| |
| |
SWIGGERS, P. (1986), Nog iets over Kon(d)eminne, in Oost-Brabant
XXIII, p. 84-85. |
ULRIX, E. en J. PAQUAY (1932), Zuidlimburgsche Plaatsnamen (Toponymica
IV). Leuven-Brussel. |
|
|