Het Rijk van Nijmegen. Westelijk gedeelte
(1982)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 322]
| |||||||||||||||||
Afb. 408. De kadastrale gemeenten Wijchen en Niftrik. Kaart uit Kuypers Gemeenteatlas, 1865.
| |||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||
WijchenHistorisch-geografische schetsHet grondgebied van de gemeente Wijchen bestaat voor het grootste gedeelte uit een vroeg geoccupeerd zandgrondgebied en een westelijk daarvan gelegen kommengebied (afb. 408). Beide gebieden hebben een eigen ontginningsgeschiedenis doorgemaakt. In de prehistorische tijd is het kerngebied van het Rijk van Nijmegen waartoe een groot gedeelte van het grondgebied van de huidige gemeente Wijchen behoort, evenals de meeste hooggelegen zandgronden in Nederland vrij intensief bewoond geweest. Deze bewoning heeft zich tot na de Romeinse tijd gehandhaafd. Prehistorische bewoningssporen zijn onder andere aangetroffen bij Valendries, Alverna en Heiveld; sporen uit de Romeinse tijd bij Teersdijk, Heiveld, Munnikenveld, het dorp Wijchen en de buurtschappen De Pas en Woezik. Merkwaardigerwijs ontbreken ook in dit gebied, dat nauwelijks directe gevolgen van de laat-Romeinse overstromingen kan hebben ondervonden, bewoningssporen uit de tijd ná 300 na Christus vrijwel geheel. Het is aannemelijk dat het gebied weer op natuurlijke wijze bebost raakte, nadat de bevolking weggetrokken was. De eerste tekenen van een hernieuwde occupatie bespeurt men pas weer in de Karolingische tijd in het dorp Wijchen (afb. 409), dat binnen het kerngebied van het Rijk van Nijmegen mogelijk nog profiteerde van zijn ligging aan open water, het Wijchens Maasje, dat ook na de Romeinse tijd nog als waterweg gefungeerd kan hebben. In de 14de eeuw bezat het Xantense stift hier aanzienlijke bezittingen. Vanuit het dorp Wijchen, dat het centrum van een uitgebreide gemeente werd, die mogelijk teruggaat op een Karolingische hoforganisatie, is in de loop van de middeleeuwen het bosgebied gekoloniseerd. De kolonisatie geschiedde door individuele ontginners, die kleine percelen, zgn. kampen, in cultuur brachten. Een vrij stringente marke-achtige organisatie is hier aannemelijk, gezien de resultaten van dit ontginningsproces in de late middeleeuwen. De onderverdeling van het dorpsgebied in vier ‘roten’, ontgonnen stukken land, stamt uit deze periode. Het dorp Wijchen lag te midden van een vrij uitgestrekt gebied met zeer verspreid gelegen kampontginningen. Oostelijk van het dorp, ten noorden van het huidige Alverna lag een groot heidegebied, dat vrij van bewoning was gehouden ten behoeve van het systeem van plaggenbemesting. Nog verder oostwaarts lag een groot bosgebied, dat zich uitstrekte tot Heumen, slechts onderbroken door een kleine ontginning rond het tegenwoordige gehucht Heiveld. Een kleiner bosgebied lag rondom het huidige gehucht Achterlo, het Leurse bos. De ontwikkeling van het op hoge zandgronden gelegen gedeelte van de gemeente Wijchen vertoont met name veel overeenkomsten met die van de dorpen op de Brabantse zandgronden, al heeft de natuurlijke gesteldheid hier niet de voor Brabant zo specifieke kransakkerdorpen en eindbebouwingen doen ontstaan. Het dorp ontwikkelde zich als marktdorp tot een duidelijk verzorgend centrum. De oudste nederzetting zal zich rond de kerk in oost-west-richting langs het Wijchens Meer hebben uitgestrekt. Het Meer vormde een natuurlijke barrière. De markt en het kasteel zijn latere toevoegingen in noordelijke richting. De nederzetting Woezik is gezien haar geografische ligging nà Wijchen de oudste vestiging binnen het kerspel. Het betreft hier een randontginning door keuters. Aan de noordzijde van de Woezikse straat staan over de gehele lengte boerderijen op kleine | |||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||
woonheuvels, zoals de Molshoop en de Greinenberg. Als kernen voor deze ontginning kunnen enige oudere hoven hebben gefungeerd, het Hof in Woezik en het Hof van de St. Jansridders in de buurtschap Teers. Het dorpsgebied was met zijn hoogstens één kilometer brede strook grond langs de oude weg, die van de pas bij de Teersdijk naar Leur liep dermate beperkt, dat hier geen zelfstandige dorpsgemeenschap tot stand is gekomen. Woezik bleef steeds onder Wijchen ressorteren. Tot de ontginning van de noordelijk van Wijchen gelegen woeste gronden hebben de bewoners van Woezik deze terreinen beschouwd als gemene grond. Resten van willekeurig vanaf de boerderijen naar de heidegronden lopende wegen zijn ook thans nog in het kaartbeeld waar te nemen. De buurtschap Teers kwam na de ontginning van de komgronden binnen de grenzen van het schependom Nijmegen te liggen. Een belangrijk gedeelte van de gemeente Wijchen maakt deel uit van de komgronden. Voor de ontginning van dit lage dorpsgebied is de aanleg van de Niftrikse wetering van cruciale betekenis. Ten einde deze wetering te kunnen aanleggen heeft het kerspel Wijchen reeds vroeg het dorp Niftrik aan zich getrokken. De loop van de wetering gaat voor een groot deel terug op een reeds ouder afwateringssysteem via het Wijchens Maasje, waarvan het Wijchense Meer als belangrijkste restant tot op heden open bleef. Aan de zuidkant werd deze afwateringseenheid door een dijk, die de gehuchten De Vormer, Woord en Lunen met elkaar verbond en mogelijk een voorganger heeft gehad in een rivierdijk van voor 1250, afgesloten van Balgoij en Keent. Het tussen deze dijk en de zandrand gelegen kommengebied was met uitzondering van het Lunense Broek reeds vroeg verkaveld. Het gedeelte boven de wetering is qua verkaveling geheel op het dorp Wijchen gericht. De ontginningsas van het De Groene Geest genaamde komgebied loopt naar het kasteel en de aldaar gelegen boerderijen staan op een oudere oeverwal van het Wijchens Maasje, precies op de grens met Leur. Het zijn met name de boerderijen Prins en Bankhoef, De Hagert en Kraaijenberg. De andere vroeg-middeleeuwse ontginning in dit gebied ligt op de zandplaat bij boerderij het Slotje, aan weerszijden van de
Afb. 409. De kern van het dorp Wijchen volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
| |||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||
Huurlingsedam, die de kerktoren van Wijchen als point-de-vue heeft en dus recenter is dan de in zijn kern romaanse toren. De ontginningen in de gebieden ten zuiden van de Niftrikse wetering zijn uitgegaan van de hier voordien bestaande nederzettingen. Niftrik, De Vormer, Woord en Lunen vertonen het beeld van vrij willekeurig over oudere stuifzandheuvels verspreide boerderijen. De nederzettingen dateren uit de 12de eeuw en zijn waarschijnlijk ontstaan in samenhang met het tot stand komen van een deugdelijk afwateringssysteem. Woord en Lunen zijn in oorsprong kleine individuele ontginningen. Lunen kreeg in de 14de eeuw oostwaarts een uitbreiding door het openleggen van het Lunense Broek. Bij de verkaveling van dit gebied na 1321 werd tevens de grens tussen Wijchen en Nederasselt vastgelegd in de vorm van een nieuwe dwarskade. Incidenteel werden hier nieuwe boerderijen gesticht, zoals de hoeve Waaiendonk in het Lunense Broek. De vestiging bij de Vormer, ook in haar ligging en huidige vormgeving, een voorbeeld van een kasteelachtig huis, is mogelijk ouder en gesticht op de plaats waar de oude weg van Wijchen naar Niftrik de zandplaat kruist. Na de middeleeuwen komt er een stagnatie in de ontginningen, die voortduurt tot het einde van de 18de eeuw. Uit deze eeuw dateren de eerste ontginningen in het Leurse bos, thans het fraaie gehucht Achterlo, en het westelijk van Malden gelegen Heidse blok. Gedurende de 19de eeuw en met name in het laatste kwart werden de nog resterende woeste gronden met uitzondering van de Hatertse vennen ontgonnen: de buurtschappen Valendries, Boschkant, Valenberg, Bullenkamp, Houtberg en Munnikenveld. In alle gevallen, alleen met uitzondering van het Heidse blok, zijn dit kleine, door keuters begonnen ontginningen. Een volledig nieuwe stichting vormt Alverna, ontstaan rond het in 1886 gestichte gelijknamige klooster, gebouwd bij de kruising van de straatwegen Nijmegen-Grave en Wijchen-Heumen. Deze nederzetting ontwikkelde zich, net als het dorp Wijchen 500 jaar eerder, tot een verzorgende kern voor de omliggende boerderijen. | |||||||||||||||||
Lijst van onroerende archeologische monumentenWaar de centrale rug van dekzand- en stuifzandgronden in het land van Maas en Waal de grootste breedte bereikt, ligt het grondgebied behorend tot de gemeente Wijchen. Groot is hier het aantal plaatsen waar overblijfselen uit het Neolithicum tot de Middeleeuwen zijn gevonden. Vanaf de laatste eeuwen voor het begin van de jaartelling tot in de Romeinse tijd bereikte de bewoning een dichtheid die een vergelijking met de Middeleeuwen en nog latere tijden kan doorstaan. In het westen van de gemeente, in en rond de nog steeds groeiende kern Wijchen, vielen en vallen vele terreinen ten offer aan afgraving, ontgrondingen, nieuwe woonwijken, industrieën en hiermee gepaard gaande voorzieningen. In het oosten is de situatie veel gunstiger. Hier resteert nog een aanzienlijk areaal, dat geen noemenswaardige verstoringen heeft ondergaan. Een tweetal nederzettingsterreinen daterend uit de prehistorie kon hier aan de hand van gedane vondsten en opgravingen in het verleden nauwkeurig worden gelokaliseerd.
| |||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||
Naar vindplaats - De Berendonk: Jaarverslag a.w.n.-Nijmegen, 1974, blz. 14; Bulletin k.n.o.b. 75 (1976), blz. 256 (= Numaga 23 (1976), blz. 135); Holenbergseweg: Nieuwsbulletin k.n.o.b. 73 (1974), blz. 119-120; De Homberg: Jaarverslag a.w.n.-Nijmegen 1972, blz. 4-5; Nieuwsbulletin k.n.o.b. 71 (1972), blz. 89 (= Westerheem 21 (1972), blz. 188); Hoogbroek: Jaarverslag a.w.n.-Nijmegen, 1976, blz. 11-15; Wijchen Hoog: Jaarverslag a.w.n.-Nijmegen, 1972, blz. 5; Kraaijenberg: Jaarverslag a.w.n.-Nijmegen, 1972, blz. 6-7; idem 1973, blz. 11-13; Markt: Berichten r.o.b. 1-2 (1950-1951), nr. 1950/22, blz. 4; Merelstraat: Nieuwsbulletin k.n.o.b. 68 (1969), blz. 33 (= Westerheem 18 (1969), blz. 151; B.M. Gelre lxvi (1972), blz. xlviii); De Meyberg: Nieuwsbulletin k.n.o.b. 1957, kol 53; De Molenberg: Jaarverslag a.w.n.-Nijmegen, 1975, blz. 15-21; De Pas: Tweestromenland nr. 5 (1968), blz. 5-6; Nieuwsbulletin k.n.o.b. 1969, blz. 69 en 122 (= B.M. Gelre lxvi (1972), blz. xliv-xlv; Westerheem 19 (1970), blz. 71); Tweestromenland nr. 8 (1970), blz. 33; Nieuwsbulletin k.n.o.b. 70 (1971), blz. 115; Tweestromenland nr. 11 (1971), blz. 47; idem nr. 12 (1971), blz. 42-44; Jaarverslag a.w.n.-Nijmegen, 1971; Westerheem 21 (1972), blz. 3 en 206-208; Jaarverslag a.w.n.-Nijmegen, 1973 blz. 14-15; Westerheem 22 (1973), blz. 209-214; Randweg-oost: Jaarverslag a.w.n.-Nijmegen, 1976, blz. 16-18; Sportpark: Nieuwsbulletin k.n.o.b. 1956, kol. 22; Teersdijk: Jaarverslag a.w.n.-Nijmegen 1972, blz. 6; Tienakker: Tweestromenland nr. 11 (1971), blz. 47; idem nr. 12 (1971), blz. 38-39; Valendries: Berichten r.o.b. 10/11 (1960-1961), blz. 551-553; Wijchen-Ven: Nieuwsbulletin k.n.o.b. 1971, kol. 126-172; Het Vormer: Jaarverslag a.w.n. 1971, blz. 126-127; Tweestromenland nr. 12 (1971), blz. 54-55; Westerheem 23 (1974), blz. 264-278. Wezelse Berg: Verslag der Commissie ter Verzekering eener goede bewaring van Gedenkstukken van Geschiedenis en Kunst te Nijmegen over 1897, Nijmegen 1898; Jaarverslag a.w.n.-Nijmegen, 1974, blz. 15-16; Woezik: Nieuwsbulletin k.n.o.b. 1967, blz. 118 (= B.M. Gelre lxvii (1970), blz. xlv-xlvi. | |||||||||||||||||
Rooms-Katholieke kerkDe r.k. kerk, toegewijd aan St. Antonius Abt, staande aan de Oosterweg nr. 2, is een in 1853-1854 naar plannen van G. Gradussen gebouwde neoclassicistische hallekerk, waarin de middeleeuwse dorpstoren is geïncorporeerd. In 1930 vond aan weerskanten van het koor een uitbreiding plaats (afb. 413-419). | |||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||
GeschiedenisIn 1242 bevestigde de aartsbisschop van Keulen het kapittel van Zyfflich in het bezit van het begevingsrecht en de tienden van de kerk in Wijchen, nadat een twist met de heren van Ewijk over deze rechten was bijgelegd. Het collatierecht werd door het kapittel, dat in 1436 naar Kranenburg werd overgeplaatst, voor het laatst uitgeoefend in 1672, tijdens de tweejarige Franse bezetting. Het kapittel hief tot 1798 de tienden, die bestonden uit de grote korentiend, de bovenste en onderste Woordse tiend, het bovenste en onderste Neerblok der | |||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||
Afb. 410. De middeleeuwse dorpskerk gezien vanuit het zuidwesten bij Tienakker in het midden van de 18de eeuw, getekend door N. Wicart, r.k.d., Den Haag.
Kranenburgse tienden, de tiend van het nieuw gebroken land en de smalle of krijtende tiend. Na 1798 werden deze tienden geheven door de Domeinen tot 1907, toen zij werden afgekocht. In 1611 nam de eerste predikant bezit van de parochiekerk. Volgens Schutjes zouden toen de kasteelbewoners missionarissen hebben toegelaten. Vanaf 1674, na de terugtocht van de Fransen, missioneerden de Minderbroeders in Wijchen, maar zij ondervonden met name in 1719 moeilijkheden ten gevolge van een resolutie van het Kwartier van Nijmegen, gericht tegen de geheime kerkelijke bediening door religieuzen. Aan het einde van de 18de eeuw is aan de Huttenkamp, de latere Drukkerijstraat, een schuurkerk gebouwd. De oude parochiekerk werd in 1800 door de katholieken wettig genaast en na enig herstel in gebruik genomen. De pastorie stond ten oosten van het koor. In 1823 kocht het Domein de onderhoudsplicht voor kerk en pastoriehuis af voor de som van f 2400, - en een inschrijving op het grootboek van f 4000, -. In 1853 werd onder toezicht van de opzichter G. Gradussen uit Winssen, onder het pastoraat van Petrus de Keyzer een nieuwe kerk gebouwd. Gradussen, die tevens orgelmaker was, vervaardigde in 1850 een eerste ontwerptekening voor f 50, - en in 1852 leverde hij een nieuw ontwerp, bestek en begroting. Gradussen bracht voor ontwerp en toezicht alsook voor het maken van enig snijwerk voor het altaar f 894, - in rekening. De kerk werd in 1853 gebouwd door aannemer W. Lucassen uit Lent voor f 23 600, - en werd op 2 oktober 1854 ingewijd. De kerk verrees op het kerkhofterrein ten zuiden van de toren. Daartoe moesten de oude graven worden geruimd. De toren bleef als enig onderdeel van de middeleeuwse kerk gespaard.
Ga naar margenoot+ Afgaande op de 18de-eeuwse tekening in de collectie van het r.k.d. (Top. 486) moet de middeleeuwse parochiekerk er voor de afbraak als volgt hebben uitgezien (afb. 410). De kerk had een driebeukig, laatgotisch pseudo-basilicaal schip van vier traveeën en een polygonaal gesloten koor, waartegen althans aan de zuidzijde een kapel of sacristie aansloot. De nok van het priesterkoor lag op een gelijke hoogte als die van de schipkap. Aan de noordzijde was de zijbeuk voorzien van een toegangsportaal met een eigen topgevel. De toren was van | |||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||
Afb. 411. De r.k. kerk en omgeving volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 412. De huidige kerk van 1853 naar recent nette plan.
Afb. 413. De ligging van de middeleeuwse en van de huidige kerk met als gemeenschappelijk onderdeel de toren, schaal 1:1500.
veel ouder datum hetgeen ook het nog aanwezige tufsteenmateriaal dat zich in de onderbouw bevindt wel bewijst. Op de tekening ziet men vier geledingen: een hoge plint zonder westingang(!), een geleding met twee romaanse spaarvelden, een derde geleding met drie spaarvelden, een vierde geleding waarin de galmgaten zijn opgenomen en een ingesnoerde spits als bekroning. De kerk vertoont qua bouwvolumes sterke verwantschap met de eveneens verdwenen middeleeuwse kerk van Balgoij. Alles wijst erop dat men hier met een zeer oude kerk te doen heeft die de in de streek gangbare ontwikkelingsfases heeft doorlopen. Het terrein tussen de toren en de pastorie (kerkplein en pastorietuin) kan nog zeer interessante fundamentresten in zich bergen en verdient bijzondere aandacht.
Ga naar margenoot+ De middeleeuwse kerktoren (afb. 414, 415), daterend uit de 12de eeuw met een verhoging uit de 15de eeuw, is in 1853 opgenomen in de toen nieuw gebouwde kerk waarbij de voet van de toren werd ommanteld en bepleisterd en het bouwlichaam nog eens werd verhoogd met een nieuwe verdieping, die werd bekroond met de bestaande oude spits.
Ga naar margenoot+ In de onderbouw van de toren is tufsteen verwerkt in lagen met een dikte van 9/10 cm. De stenen hebben een maximum lengte van circa 47 cm, gemeten in het torenportaal. De bakstenen verhoging van de toren uit de 15de eeuw is uitgevoerd in materiaal van het formaat 28-29 × 14-16 × 7 cm, 10 lagen is 84 cm. Deze verhoging beslaat ongeveer 6 m.
Ga naar margenoot+ De ingang tot de toren is gelegen in de noordmuur en maakt deel uit van de kerkgevel. De uitwendig tegen het tufstenen torenlichaam aangezette beklamping bestaat uit twee geledingen, gescheiden door een hardstenen cordonlijst. Deze lijst vormt de basis voor twee hoekpilasters die optisch een kroonlijst met een klein tympaan dragen. In het gevelveld boven de toegangsdeur bevindt zich in een wit gepleisterde nis een beeld van de kerkpatroon St. Antonius Abt. In het tympaanveld is een halfcirkelvormig venster opgenomen (zie blz. 329). De tweede geleding die vrijkomt boven het kerkdak bezit hoekverzwaringen en galmgatomlijstingen uit 1853, die zijn aangebracht op de 15de-eeuwse torenverhoging. Het niet beklampte gedeelte is gepleisterd. Het wordt horizontaal afgesloten door een rondboogfries en een lijst. Hierboven zetten de hoekverzwaringen zich door tegen de uit 1853 daterende bovenste geleding die oorspronkelijk bedoeld was als fond voor het uurwerk, dat later tegen de torenspits is aangebracht.
Ga naar margenoot+ De voet van de toren is geheel van tufsteen. Dit materiaal loopt tot in de tweede torenverdieping door. In het portaal is het volledig in het zicht gebracht door ontpleistering. In de oostmuur van het portaal, links van de toegang, bevindt zich een 2,70 m brede rondbogige nis, de voormalige doorgang van het portaal naar het middeleeuwse kerkschip. In de westelijke wand zijn geen sporen van een doorgang. Er schijnt ook geen toegang te zijn geweest, want hij komt op de bovengenoemde 18de-eeuwse afbeelding niet voor. De tufsteen loopt door in de torenruimte boven het portaal. In de daarboven liggende torenkamer zijn nog overblijfselen van de verder weggewerkte oude torengeleding zichtbaar. | |||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||
Afb. 414. r.k. kerk. Opmetingstekening van de romaanse toren met laat middeleeuwse verhoging, bovenbouw uit 1853. Plattegrond, doorsnede A-B over het torenlichaam, ziende in oostelijke richting en doorsnede over de linker zijbeuk met aanzicht van de oostmuur van de toren onder het dak van de zijbeuk, gezien in westelijke richting.
Afb. 415. r.k. kerk. De toren, gezien vanuit het noordoosten (opn. 1977).
Hierboven werd reeds melding gemaakt van het halfronde venstertje dat is opgenomen in het tympaanveld dat het middenrisaliet van de ingangsgevel bekroont. Het is een restant van een vensteropening in het tufstenen muurwerk dat binnen in de toren op de tweede verdieping nog goed zichtbaar is. Met deze opening correspondeert een volledige boogopening in de oostmuur. Op de zolder van de oostelijke zijbeuk is onderdaks de romaanse buitenbekleding van de toren zichtbaar (afb. 414). Deze bestaat uit twee ronde spaarbogen die een rondboogopening flankeren. Het betreft hier de oostkant van de nog tufstenen toren ter hoogte van de derde geleding als beschreven op blz. 328 bij de behandeling middeleeuwse kerk. De oorspronkelijke functie van de rondboogopening moet die van galmgat zijn geweest in een periode dat tegen de oostmuur een laag één beukig schip aansloot. Bij de vergroting van het kerkschip tot pseudo-basiliek moest de toren worden verhoogd en kwam dit muurgedeelte binnendaks van het verhoogde middenschip te liggen. Het galmgat kan toen als kruipgat naar de zolder dienst zijn gaan doen. Men heeft in 1853 uiteraard de toren moeten verhogen en voorzien van een nieuwe uurwerkverdieping. | |||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||
Afb. 416. Opmetingstekening van de kerkplattegrond doorgesneden onder de vensters. Tekening naar opmeting van M.P. Loermans te Wijchen en eigen waarneming.
Ga naar margenoot+ De toren wordt bekroond door een eikehouten spits. Het is de oorspronkelijke bekroning van de middeleeuwse toren. Bij de torenverhoging in 1853 is hij geheel gedemonteerd en vervolgens herplaatst. De spits bestaat uit een basis-tafelement waarop tweemaal acht halve spanten op elkaar zijn gestapeld. Zij rusten tegen een achtkantige koningsstijl die op zijn beurt weer vier maal gestut wordt door schoren, die op het onderste tafelement en op de halve spanten staan. Deze spanten zijn onderling verbonden door andreaskruisen en flieringen. Op de flieringen rusten sporen die vanaf de muurplaat tot aan de nok lopen. Op de spits een Lotharings of dubbelkruis met haan.
Ga naar margenoot+ Het exterieur van de in 1853 ten zuiden van de oude toren gebouwde kerk wordt gekenmerkt door een grote soberheid. Slechts aan de naar het kerkplein aan de Oosterweg gekeerde ingangsgevel is iets meer detaillering toegepast. De toren, waarvan de breedte niet gelijk is aan het veel breder aangelegde middenschip, is als een extra vooruitspringend gedeelte van het middenrisaliet in de gevelcompositie van de noordwaarts gerichte ingangsgevel | |||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||
Afb. 417. De r.k. kerk vanuit het zuiden, ziende op de koorpartij uit 1853, die wordt geflankeerd door zijkoren uit 1936 (opn. 1977).
opgenomen. Pilastervormige hoekverzwaringen zorgen voor de verticale geleding. Een brede houten daklijst die verkropt op de hoeken, vormt horizontaal het bindend element. Het tympaan accentueert de overgang naar de bovenbouw van de toren. In tegenstelling tot het inwendige neoclassicistische karakter van de kerk zijn in plaats van rondboogvensters in de zijbeuken spitsboogvensters aangebracht met een hardstenen dorpel en blokjes bij de geboorte en in de kruin van de bogen. De zijwaartse druk van de gewelven wordt opgevangen door steunberen in plaats van pilastervormige muurdammen. Het zeer brede driebeukige schip (afb. 416) wordt gedekt door een massaal werkende kap die doorloopt over de koorpartij. Boven de ingangsgevel bevinden zich aan weerszijden van de toren dakschilden. De koorpartij die in verband met het hoge neobarokke altaar geen vensters (meer) bevat wordt geflankeerd door haaks op de koortravee geprojecteerde, transeptachtige aanbouwsels uit de jaren '30, ontworpen en uitgevoerd door architect H. van der Leur (afb. 417).
Ga naar margenoot+ De kerk draagt inwendig nog een neoclassicistisch karakter voor wat betreft ruimteindeling en detaillering van het driebeukige schip en het koor (afb. 418). Oorspronkelijk waren de zijbeuken aan de zuidzijde (naast de koorpartij) recht gesloten. Tegen de sluitwanden stonden de zijaltaren. De beide aanbouwsels naast het koor hebben het beeld van het diepe koor aanmerkelijk gewijzigd. Het middenschip (afb. 419) telt vijf traveeën en is overdekt met een gestuct rondbogig tongewelf dat door geprofileerde gordelboogbanden optisch wordt gescandeerd. Tussen schip en zijbeuken staan forse, op een hoog voetstuk geplaatste Ionische zuilen die een architraaf met hoofdgestel dragen. De zuilenindeling wordt in de vorm van vlakke pilasters met gelijkvormige basementen en kapitelen herhaald tegen de zijbeukswanden. Boven de Ionische voluutkapitelen is alleen het architraafmotief toegepast met een smalle lijst waarop het smallere tongewelf van de zijbeuken zijn basis vindt. De schipruimte heeft een halle-achtige vorm en wordt alleen verlicht door de spitsboogvensters in de zijbeuken.
Ga naar margenoot+ De Wijchense hoofdkerk bezit nog een opvallend gave inventaris, bewaard in een gebouw, | |||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||
dat ondanks geringe wijzigingen een uitstekend beeld geeft van een laat-neoclassicistisch interieur, waarin op bescheiden wijze neogotische vormen zijn toegepast. De kerk bezit naast de grotere meubels als het hoogaltaar, het orgel en de preekstoel, alle uit de jaren 1860-1870 en 1889, een reeks heiligenbeelden van uitzonderlijke kwaliteit. Over de datering van deze groep lopen de meningen uiteen, 2de helft 18de of begin 19de eeuw. Op het gebied van het kerkelijk zilver zijn meesters als de Boxmeerse zilversmeden Rhabanus Raab, Christiaan Rijke en de Graafse meester Petrus van der Sanden als 18de-eeuwers vertegenwoordigd, H. Esser en A.H. Rijke met midden 19de-eeuws werk.
Ga naar margenoot+ Hoogaltaar (afb. 421). Hout; beelden en reliëfs wit, het overige rood en bruin gemarmerd; neobarok ca. 1860-1870. Stylistisch verwant aan het werk van Jan Toon van der Ven ('s-Hertogenbosch 1799-De Mortel 1866). Mensa: in reliëf twee engelen met spreukbanderol, geflankeerd door beeldjes van Petrus en Paulus, in nissen. Retabel: middendeel in reliëf de kruisafname; geflankeerd door beelden van Elisabeth, met boek en kroon (links) (3de orde), en van Clara (rechts) (2de orde); boven het reliëf en de beelden putti met banderollen; op de kroonlijst, allegorische gestalten van geloof, hoop en twee knielende engelen, waartussen het beeld van Franciscus (1ste orde); op de zijdeuren naast de tombe reliëf-tondi met Petrus en Paulus. Vier engelen. Hoogte ca. 70 cm; hout, wit geverfd; ca. 1860-1870. Eén met boek en één met doodshoofd. Ze behoren bij dit altaar en zaten op de voetstukken van Elisabeth en Clara. Op de inventarislijst van 1856 staat een ander hoogaltaar genoemd. Op die van 1878 staat dit altaar genoemd. Altaar-tombe Maria-altaar. Hout, wit geverfd; na 1853. Met vier voluten met acanthusbladeren, bloemen en Maria-monogram. Delen van het voormalige neo-barokke zijaltaar. Altaar-tombe Jozefaltaar. Hout, wit geverfd; na 1853.
Afb. 418. Het kerkinterieur gezien naar het priesterkoor (opn. 1977).
Afb. 419. r.k. kerk. Het kerkschip gezien naar het orgel (opn. 1977).
| |||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||
Met vier voluten met acanthusblad en bloemen en monogram satns (= S. Antonius). Afkomstig van het voormalige zijaltaar. Twee tabernakels. Hoogte 80 cm; hout, goud geverfd; na 1853. Rond tabernakel op drie voluten met bloemen en festoenen; op het deurtje een Alziend Oog in stralenkrans; bovenop een geprofileerde basis, met holle knorren, in top vlammen als voetstuk voor kruisbeeld. Afkomstig van voormalige zijaltaren. Van een der beide zijaltaren is verder afkomstig: engelenkopje; hoogte 26 cm; hout, wit geverfd en verguld; na 1853. - Literatuur. Inventarislijst 1878.
Ga naar margenoot+ Vier biechtstoelen. Eikehout, ongepolychromeerd; na 1853. Driedelig front met naar voren golvend middendeel, waarin reliëf-tondi: Franciscus Maria van Egypte - Ecce Homo - Maria, moeder van Smarten; op de hoeken twee segmenten van een fronton, waarop gevleugeld engeltje.
Ga naar margenoot+ Preekstoel (afb. 420). Eikehout, ongepolychromeerd; firma Oor, Roermond; 1889. Zeszijdig voetstuk; rondende trap met ajour panelen; op de zeshoekige kuip vier reliëfs van de Evangelisten met hun symbolen; op het dorsaal de Goede Herder; zeshoekig klankbord met acroterieën; tegen onderzijde de Geestesduif (wit geverfd); boven op het klankbord, op hoog voetstuk, beeld van Franciscus met een lam aan zijn voeten. - Literatuur. Inventarislijst van 1889.
Ga naar margenoot+ Tegen de torenwand, de noordmuur van het kerkschip, staat op een galerij het uit 1889 daterende orgel opgesteld, gebouwd door de Fa. Gradussen uit Winssen (afb. 419). De inventarislijst van 1890 vermeldt: ‘orgel van Gradussen 1889’. De galerij rust op zes gemarmerde conische zuilen; met op de onderzijde van het balkon in stucwerk muziekinstrumenten. Het orgel heeft een neorenaissance front bestaande uit vijf pijpenvelden, waarvan de even velden horizontaal zijn gedeeld. De middentoren is hoger dan de zijvelden. In de onderbouw
Afb. 420. r.k. kerk. De preekstoel, eikehout, door fa. Oor, Roermond, 1889 (opn. 1977).
Afb. 421. Hoogaltaar, gemarmerd en wit geschilderd hout, ca. 1860-1870 (opn. 1977).
| |||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||
Afb. 422. Grafsteen voor het echtpaar Van Elderen-Van Neukirchen genaamd Nyvenheim, links van de toreningang, 1687 (opn. 1977).
Afb. 423-430. r.k. kerk. Reeks van zeven houten beelden en twee bozzetti, midden 18de of begin 19de eeuw (opn. 1977): Afb. 423. St. Antonius Abt;
Afb. 424. H. Anna met Maria;
Afb. 425. H. Rochus;
| |||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||
Afb. 426a, b. Twee bozzetti, voorstudies voor de beelden van de H.H. Barbara en Lucia, m.r.k., Uden (opn. 1979);
Afb. 427. H. Barbara;
Afb. 428. H. Lucia;
Afb. 429. H. Blasius;
Afb. 430. H. Bonaventura.
| |||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||
ajour panelen en frontons. Op de balustraden naast de zijtorens gesneden wangstukken met engeltjes en bladwerken. Op de midden- en zijtorens beelden van David (links), Caecilia (midden) en Gregorius de Grote (rechts), alle geflankeerd door engeltjes. Men heeft kennelijk gebruik gemaakt van sculptuur afkomstig van een oudere orgelkas. De engeltjes zijn van een andere stijl en van iets betere kwaliteit dan de staande beelden.
Ga naar margenoot+ Tegen de noordgevel van de kerk, links van de toreningang staat een grotendeels afgesleten hardstenen grafzerk, formaat 230 × 143 cm, die lange tijd heeft dienst gedaan als stoepsteen (afb. 422). De grafsteen vertoont het alliantiewapen Van Elderen en Neukirchen genaamd Nyvenheim. Het opschrift is grotendeels onleesbaar geworden, maar luidt volgens Bloys van Treslong Prins blz. 230 boven het wapen als volgt: (hier leyt begraven / de welgeboore heer / adriaan van elderen / heer tot den tienakker, heimrath des rijks van nijmegen, den 11 mei 1687). Onder het wapen: de wel geboore v(rouwe) / mechtel catrina van / nykercken genaemt nyvenhem, vrouwe tot (ke)ent / sijn welgebore huysvr(ov) / den 17 april (1719). Aan weerszijden zijn acht kwartieren verbeeld, links: eldere(n), (die mommer), (foyert), (bo)etberg, beeck, gaelen, hees, porte; rechts: nykercken (staat nyvenheim), (schevic), (re)trae(dt), (hert)enfe(ld), (wach)end(dorff), (lun)inck, (meev)erd(en), (randwyck). n.b. De tussen haakjes geplaatste tekstgedeelten zijn vrijwel geheel weggesleten. Zie voor het wapen ook de avondmaalsbeker op blz. 343. - Literatuur. Jaarverslag p.g.a.c. over 1903, in: B.M. Gelre vi (1904), blz. xxv; J. d'Ablaing van Giessenburg 11899, blz. 254.
Ga naar margenoot+ Zeven heiligenbeelden (afb. 423-430). Hout, wit geverfd; midden xviii of xix? Op tegen de schipkolommen geplaatste consoles met rozet en festoenen; hoogte 50 cm:
De beelden staan niet op de inventarislijst van 1856, wel op die van 1878. Twee bozetti (afb. 426). Van twee beelden uit deze reeks (nrs. 6 en 7) bestaan bozzetti; hoogte 37 cm; terra-cotta. Thans in bruikleen aan Museum voor Religieuze Kunst in Uden. Barbara (afb. 426a), staande, met palmtak in linkerhand; in de rechterhand een zwaard; achterzijde uitgehold. Lucia (afb. 426b), staande, met de handen gevouwen; zwaard door de hals afgebroken; achterzijde uitgehold. Het beeld van Lucia is gebroken en aaneengelijmd, diverse malen overgeschilderd. Na verwijdering van de verf verscheen de signatuur of volgnummer: iv. Ten aanzien van de datering van de reeks lopen de meningen nogal uiteen. In de Catalogus ‘Het beeld in de Nederlandse Barok’, Utrecht 1963, nr. 96 wordt nr. 2 (Anna onderwijst Maria) gelokaliseerd en gedateerd: Brabant, eerste helft 18de eeuw. Een aan dit beeld verwante terra-cotta werd in 1965 door het Rijksmuseum aangekocht te Londen (inv.nr. r.b.k. 1965-2) en gehouden voor Antwerps werk uit het midden van de 18de eeuw (Catalogus Beeldhouwkunst 1973, nr. 351). Herkomst uit het Brabants/Antwerps milieu is vrijwel zeker. Van waar de beelden in Wijchen zijn gekomen is onbekend, waarschijnlijk is de reeks door aankoop verworven. | |||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||
Afb. 431. r.k. kerk. Stralenmonstrans, door Chr. Rijke, Boxmeer, 1800.
Afb. 432. r.k. kerk. Ciborie, ca. 1700 (opn. 1977).
Mariabeeld. Hoogte 145 cm; hout, wit geverfd; na 1853. Maria, staande, met het Kind, dat zijn hoofd tegen haar schouder legt, in haar armen; in zijn rechterhand de wereldbol; Maria is gesluierd en kijkt naar haar Kind. Engel met kind. Hoogte 165 cm; eikehout, ongepolychromeerd; firma Oor? Roermond; 1889. Engelbewaarder wijst jongen met reisstok naar hemel. Het beeld staat opgesteld naast de preekstoel (afb. 420). Staakmadonna. Hoogte 125 cm; hout, kopjes gepolychromeerd; ca. 1890. Zie voor de bijbehorende votiefgeschenken blz. 340.
Ga naar margenoot+ Veertien kruiswegstaties. Hoogte 185 cm, breedte 103 cm; gips, gepolychromeerd; vóór 1878. Omlijsting met segmentvormige afsluiting waarin onderaan het wapen van baron d'Osy met wapenspreuk: Arte Labore Patientia, door twee leeuwen vastgehouden; hierboven de staties, reliëf; in de bekroning een kruis, geflankeerd door knielende engel. Geschonken door baron d'Osy, kasteel te Wijchen. - Literatuur. Inventarislijst van 1878 van de parochiekerk te Wijchen.
Ga naar margenoot+ In de zijbeuken van de kerk zijn door Pater Randag o.f.m. ca. 1940 twee ramen beglaasd. Aan de oostzijde: uitdrijving uit Paradijs; Maria met Kind op maansikkel omgeven door 12 sterren; God de Vader. Aan de westzijde: aanbidding door herders en wijzen. In de dwarsarmen: vier vensters met musicerende engelen, waarschijnlijk van broeder Tap o.f.m., ca. 1930.
Ga naar margenoot+ Stralenmonstrans (afb. 431). Hoogte 61,5 cm; diam. voet 24 × 16 cm; zilver; merken: meesterteken: cr (= Christianus Rijke, Boxmeer 1727-1811); onduidelijk merk: mogelijk 60 of 00; 1800. Ovale, geprofileerde voet met palmettenrand en parelrand; op de welving, in vier segmenten: Franciscus van Assisi - Antonius van Padua - 2 × aren en druiven; de stam wordt gevormd door een staande engel die een hoorn draagt; rond de lunula, op de vergulde | |||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||
stralen, aren, druiven en bladeren; onder de lunula hangt een gouden broche; boven de lunula de Geestesduif, waarboven krans van wolken, waarin driehoek met Naam Gods en Alziend Oog; wolken geflankeerd door twee gevleugelde engelen; op de top een beugelkroon met bol en kruisje. Inscriptie onder in voetrand: gertrudis de kleyn en francisca dekkers 1807. - Literatuur. Knippenberg 1965 a, blz. 166. Torenmonstrans (cylinder). Hoogte 82 cm, diam. voet 23 cm; verguld zilver; merken: meesterteken: h + e (= H.G. Esser, Weert 1838-1892); jrl. x (= 1857); lopend leeuwtje; minervakopje; neogotiek. Zeslobbige, geprofileerde voet; drie lobben spits uitlopend; op de welving tak- en bladmotieven en drie dieren, o.a. hagedis en salamander; zeszijdige stam met traceerwerk; nodus met zes uitstekende, ronde knoppen en bladornament; in de cylinder, als lunulahouder, een knielend engeltje; aan weerszijden van de cylinder, onder baldakijn, de zilveren beeldjes van Antonius Abt en Franciscus van Assisi; in de toren een zilveren beeldje van de Immaculata; in de top een kruisje. Inscriptie op de voetrand: d d rev. patri petro de keyzer gradus gielbers et elisabeth albers coniuges 1856 (pastoor Petrus de Keyzer liet de kerk bouwen in 1853). Ciborie (afb. 432). Hoogte (met deksel) 44,5 cm, hoogte (zonder deksel) 27 cm, diam. voet 18 cm; zilver; geen merken; ca. 1700. Ronde voet met gedreven bladmotief; op de welving gedreven vruchtenfestoenen en acanthusbladeren; tussen twee platte nodi peervormige nodus met gegraveerd bladmotief; tegencuppa met gedreven vruchtenfestoenen; deksel met rand van vruchtenfestoenen en bladeren; als bekroning een beugelkroon met bladmotief, waarop bol met kruisje, koper (vernieuwd?). Kelk (afb. 433). Hoogte 25,5 cm, diam. voet 15,5 cm; verguld zilver; merken: stadsteken: naar links lopend bokje (= Boxmeer); meesterteken: rr (= Rabanus Raab II, Boxmeer 1721-1786); wapen van de heren van Boxmeer; ca. 1760. Geschulpte, geprofileerde voet; op de welving vier gedreven rococo-cartouches en drie druiventrossen; peervormige nodus met vier rococo-cartouches; tegencuppa eveneens met vier rococo-cartouches, waartussen aren en druiventrossen. Inscriptie onder in voet: renovavit m h 1763. - Literatuur. Knippenberg 1965 a, blz. 166-167. Kelk (afb. 434). Hoogte 26 cm, diam. voet 14,5 cm; zilver; merken: meesterteken: ahr onder pijltje in vierkant (= A.H. Rijke, werkzaam Boxmeer 1824-1843); jrl. g (= 1841); lopend leeuwtje 2; minervakopje. Ronde, geprofileerde voet met krans van gedreven laurierbladeren; op de welving vier keer bladerenbundel; aan onderzijde stam, dobbelsteen met vier rozetten; vaasvormige nodus met laurierbladeren; ajour tegencuppa met aren, wingerdranken en druiventrossen. Kelk. Hoogte 21 cm, diam. voet 16 cm; verguld zilver; merken: meesterteken jh met sterretje in rechthoek (= J. Hamers, Tilburg 1888-1912); dolfijn in driehoek (= belastingstempel 1893-1905); ca. 1895-1900. Zeslobbige, geprofileerde voet; zeszijdige stam met traceerwerk; nodus met zes uitstekende vierpasknoppen waarin letters; ajour tegencuppa met vierpassen onder gotische arcaden. Twee ampullen (afb. 435). Hoogte 12 cm; zilver; merken: stadsteken: burchttoren (= Grave); meesterteken: pvds (= Petrus van der Sanden, Grave); jrl. 74 (= 1774); trembleersteek. Ronde, geprofileerde voet; de welving, korte stam en het lichaam zijn getordeerd; voluut als oor; op het deksel een druiventros. Schaal; diam. 28 × 24,5 cm; zilver; merken: stadsteken: burchttoren (= Grave); meesterteken: pvds (= Petrus van der Sanden, geb. te Vlierden, Grave 1739); jrl. 74 in rechthoek (= 1774). Geschulpte rand met filetstrepen. - Literatuur. Knippenberg 1968, blz. 275. Wierookvat met scheepje (afb. 436). Vat hoogte 25 cm, diam. 12 cm; scheepje hoogte 9 cm, lengte 16 cm; zilver; merken: meesterteken: cr in ovaal (= Christiaan Rijke, Boxmeer); jrl. gekroonde gotische z (= ca. 1798). Vat: ronde voet met palmettenrand; op het lichaam, aan onderzijde, langgerekte knorren en palmettenrand; in het midden guirlandes; aan bovenzijde palmetten; het deksel heeft een insnoering van vertikale spijlen; aan bovenzijde bladmotief. Inscriptie onder de voet: francisca dekkers 1807. | |||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||
Afb. 433. r.k. kerk. Miskelk, door Rabanus Raab, Boxmeer, ca. 1760 (opn. 1977).
Afb. 434. r.k. kerk. Miskelk, door A.H. Rijke, Boxmeer, 1841 (opn. 1977).
Afb. 435. r.k. kerk. Twee ampullen, door Petrus van der Sanden, Grave, ca. 1774 (opn. 1977).
Afb. 436. r.k. kerk. Wierookvat met scheepje, door Christiaan Rijke, Boxmeer, ca. 1798 (opn. 1977).
| |||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||
Scheepje: ronde, geprofileerde voet met palmettenrand; het lichaam is schelpvormig met krul als greep. - Literatuur. Knippenberg 1965a, blz. 166. Missaalbeslag. Zilver; merken: meesterteken: cr in ovaal (= Christiaan Rijke, Boxmeer); jrl. gekroonde gotische z (= ca. 1798). Aan voorzijde ovaal schild met: sit nomen; aan achterzijde ovaal schild met tekstvervolg: domini benedictum; omgeven met lauriertakken en festoenen.
Ga naar margenoot+ Twee kandelaars. Hoogte 29 cm; gegoten brons; ca. 1600. Ronde, geprofileerde voet; balusterstam; ronde, geprofileerde bobèche. Punten vernieuwd; drie gaatjes in de voet voor de knotspootjes, die zijn verdwenen. Kandelaar. Hoogte 37,5 cm; gegoten brons; xvii. Driezijdig, geprofileerd voetstuk op drie platte bolpootjes; stam met meerdere insnoeringen; schaalvormige bobèche (vastgesoldeerd). Stam met schroefdraad op het voetstuk bevestigd. Vier kandelaars. Hoogte 72 cm; geel koper; xviiib. Driezijdige voet op drie bolklauwpootjes; op de zijden lege, kleine cartouches, omgeven door blad- en schelpmotief; stam met meerdere insnoeringen versierd met festoenen; vaasvormige bobèche met, aan onderzijde, festoenen. Drie kandelaars. Hoogte 47 cm (2 × ); hoogte 46,5 cm (1 ×); geel en rood koper; xixa. Ronde, geprofileerde voet op drie bolpootjes; ronde stam, die zich naar boven verjongt, met twee rood koperen nodi; hoge, geprofileerde bobèche. Vijf kandelaars. Hoogte 114 cm; rood en geel koper; midden xix. Driezijdige voet op drie voluutpootjes; op de ingezwenkte zijde Lam Gods op boek met zeven zegels, omgeven door lauwertakken; stam met meerdere insnoeringen; vaasvormige bobèche. Twee kandelaars. Hoogte 195 cm; geel koper; midden xix. Driezijdige voet op drie bolpootjes; op de hoeken een bladmotief; op de zijden reliëfs van: Petrus, Paulus en Lam Gods op boek; balusterstam met palmetten; vaasvormige bobèche met palmetten aan onderzijde en geribde bovenrand. Acht kandelaars. Hoogte 82 cm (6 ×); hoogte 84 cm (2 ×); geel koper; midden xix. Driezijdige voet op drie voluten; op de zijden lege cartouches, omgeven door schelpen en bladmotief; stam met meerdere insnoeringen met bladmotieven; vaasvormige bobèche met bladmotief. Eén kandelaar is beschadigd. Twee kandelaars. Hoogte 121 cm; geel koper; xixc. Driezijdige voet; op de hoeken een bladmotief, waarvan de uiteinden de pootjes vormen; op de zijden cartouches met de voorstellingen van Jezus, Maria en Jozef; onderzijde stam vaasvormig met palmetten; bovenzijde gecanneleerd; vaasvormige bobèche met geschulpte bovenrand. Bedieningslantaarn. Hoogte 41 cm, diam. 17 cm; koper; ca. 1900.
Ga naar margenoot+ Diadeem van Maria. Hoogte 10 cm, diam. 13,5 cm; goud; merken: meesterteken c v g boven 79 (= Chr. v. Gemert, 's Hertogenbosch 1854-1897); jrl. f (= 1890); lopende leeuw, links, met het zwaard in de opgeheven rechterpoot met het cijfer 3 in liggende achtkant (= 18 karaats); leeuwenkop met letter k in rond veld (= waarborgteken voor het goud). Engelenkopje tussen acanthusbladeren; als bekroning een tuiltje rozen en lelies. Beugelkroon van Kind Jezus. Hoogte 9,5 cm, diam. 12,5 cm; goud; merken: meesterteken: c v g boven 79 (= Chr. v. Gemert, 's-Hertogenbosch 1854-1897); lopende leeuw, links, met het zwaard in de opgeheven rechterpoot met het cijfer 3 in liggende achtkant (= 18 karaats); leeuwenkop met letter k in rond veld (= waarborgteken voor het goud); 1890 (?). Aan de onderrand kleine pareltjes en diamanten. Scepter en wereldbol. Hoogte bol met kruisje 10 cm, diam. bol 5 cm; l. scepter 38 cm; goud; merken: lopende leeuw, links, met het zwaard in de opgeheven rechterpoot met het cijfer 3 in liggende achtkant (= 18 karaats leeuwenkop met letter k in rond veld (= waarborgteken voor het goud); waarschijnlijk Chr. v. Gemert; 1890. Scepter Mariabeeld. Lengte 34,5 cm; zilver; geen merken; xixd.
Ga naar margenoot+ De Voorloopige Lijst blz. 202 vermeldt twee oude klokken, respectievelijk gegoten in 1611 en 1822. De klok uit 1611 heeft een doorsnede van 100 cm en is versierd met twee lelieranden. Het | |||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||
Afb. 437. Oosterweg nr. 4. De klok in de r.k. pastorie door P. Bramer, Amsterdam (opn. 1977).
Afb. 438. Oosterweg nr. 4. r.k. pastorie (opn. 1977).
randschrift luidt: Heinrick ten Haef Schout tot Wyche · Elias LampremyÌ„ · Frans van Lieven - Iacob Willems · Peter Derix ende vort de geerfden tot Wychen hebbÄ“ mi doen gieten · Jan ende Pieter van Trier hebÄ“ mi gegotÄ“ Ao 1611. De tweede klok, gegoten door Petit en Fritsen had een gewicht van 558 kg. Hij is in 1922 omgegoten tot een A-klok met een diameter van 96 cm en een gewicht van 536 kg voor de prijs van f 505,48. Het opschrift van deze klok luidde: Vernieuwt anno 1822 onder bestuur van M. Koentz schout en secretaris J.P.A. Voss en G. de Wildt assessoren L. Uyen en P. Geurts leden van de gemeenteraad G. Rijken en H. de Kleijn I.T. Kerkmeesters. - Literatuur. Dorgelo 1961, blz. 26, 83. | |||||||||||||||||
Rooms-Katholieke pastorieTen oosten van de kerk, aan de Oosterweg nr. 4 staat de in 1855 gebouwde pastorie (afb. 438), gebouwd door G. Gradussen uit Winssen, die tekening en bestek leverde en toezicht hield op de bouw. De vijf traveeën brede voorgevel van het op t-vormig grondplan gebouwde huis, vertoont verwantschap met de ingangsgevel van de kerk. Pilastervormige muurverzwaringen op de hoeken; een smal risaliet met tympaan en brede daklijst. In de westelijke zijmuur is een klein steentje opgenomen met de datum van de eerste steenlegging: 18â…™55. Op de begane grond en de verdieping achtruits schuifvensters. De plint tegen de buitengevel, de deuromlijsting en de vensterbanken zijn alle uitgevoerd in hardsteen. Schilddak met leien in Maasdekking. Oorspronkelijk was de pastorietuin aan de Oosterweg begrensd door een hoge muur. Inwendig een eenvoudig stucplafond in de zaal. Het vertrek is gemeubileerd met een groot kabinet en kersehouten Biedermeier stoelen. Het wordt verlicht door een grote geëlectrificeerde gaskroon. In de gang staat een staand horloge met een door Paulus Bramer te Amsterdam gemaakt uurwerk in een wortelnoten kast met Louis xv-ornamenten (afb. 437). De wijzerplaat is beschilderd met personificaties van Geloof, Hoop en Liefde. Voor het slingerruitje open | |||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||
Afb. 439. Herenstraat nr. 7-9. Voormalige Hervormde kerk en pastorie (opn. 1977).
cartouche met de gestalte van Vader Tijd. De kast is bekroond door een Atlasgroep. Tussen de kerk en de pastorie loopt een verbindingsgang achter de façade van een xix d opgetrokken tussenbouw. - Literatuur. Vonk 1973, blz. 57. | |||||||||||||||||
Voormalige Hervormde kerk en pastorieAan de Herenstraat nrs. 7-9 staan de uit 1829 daterende Hervormde kerk en pastorie van de Hervormde gemeente Wijchen (afb. 439-441). Het kerkgebouw wordt sedert 1978 niet meer voor de eredienst gebruikt en is in handen van de gemeente Wychen overgegaan.
Ga naar margenoot+ Het complex omvat de pastorie, die wordt geflankeerd door het kerkgebouw tegen de rechter zijmuur en een koetshuis met berging ter linker zijde. De pastorie, een herenhuis met verdieping onder een schilddak en vijf traveeën brede voorgevel, vormt het hoofdmotief van de bouwgroep. In de voor- en achtergevel zijn zes- en vierruits schuifvensters opgenomen. De zeer verzorgde deurpartij (afb. 440) heeft gesneden deurpanelen, een bovenlicht met in snijwerk een gestyleerd bloemenmandje en een houten omlijsting bestaande uit pilasters met een hoofdgestel. Tegen het dakschild een koekoeksraam. De aanbouw bevatte eertijds de stal met een koetshuis. In plaats van de grote staldeuren zijn vensters geplaatst. Rechts van de pastorie staat de aangebouwde zaalkerk, een rechthoekige ruimte verlicht door vier grote vensters met gietijzeren traceringen geplaatst in de lange zijden en twee ronde vensters naast de zijmuur van de pastorie. Het gebouw wordt gedekt door een met pannen belegd mansardedak, boven de blinde eindgevel bekroond door een open hexagonaal klokketorentje met spits, vernieuwd in 1980. Aan de straatzijde zijn tegen de lange gevel twee portalen aangebouwd, waarvan het kleine portaal grenzend aan de pastorie later is toegevoegd. De andere brede ingang bevindt zich rechts tegen de lange gevel. Boven dit portaal is een amandelvormige stichtingssteen aanwezig van hardsteen met de tekst: den 21 april / 1829 is de iste steen / aan dit gebouw gelegd / door den hr. baron / c.f.w.a. van balveren / als kerkvoogd / van / wijchen en leur. | |||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||
Afb. 440. Herenstraat nr. 7. Deurpartij van de voormalige Hervormde pastorie (opn. 1977).
Afb. 441. Herenstraat 7-9. Opmetingstekening van de pastorie met koetshuis en de kerkzaal, begane grond en verdieping boven het woonhuis.
Ga naar margenoot+ Tot het bezit van de Hervormde Gemeente Wijchen en Leur behoren twee oude inventarisstukken.
Ga naar margenoot+ Avondmaalsbeker (afb. 442a, b). Hoogte 16,6 cm, diam. voet 7,3 cm, bovenrand 10,8 cm; zilver; geen merken; 1696. Konisch gevormde beker met geprofileerde voetrand en iets uitlopend lijf, waarop aan de voorzijde een ovaal omrande voorstelling is gegraveerd met weergave van het Laatste Avondmaal; daartegenover gekroond alliantiewapen tussen twee samengebonden palmtakken: in twee ovale schilden de blazoenen Van Elderen en Neukirchen genaamd Nyvenheim. De beker draagt een vierregelig randschrift boven de genoemde voorstellingen, dat luidt: desen becker wort gegeven in / dye gereformeerde kerck te wichen: tot gebrvick des hielligen · aventmael door dye hoogh wel · geb: urouwe: mechtelt catriene van nykercke genaemt nyvenheim wedv van den hoog welgb: heer adriaen van elderen tot den tinacker anno 1696.
Ga naar margenoot+ Schenkkan (afb. 443). Hoogte 24 cm, Delfts aardewerk met blauwe decoratie; op handvat en getuite bovenrand gemonteerd zilveren deksel met de inscriptie ‘kvw’; kan xvii, deksel xix. - Literatuur. Voorloopige Lijst 1917, blz. 202. | |||||||||||||||||
Klooster TienakkerIn 1854 vestigden de Franciscanessen uit Bennebroek zich in Wijchen in de uit de failliete boedel van notaris Van Roggen aangekochte villa Tienakker, gelegen ten westen van de r.k. kerk. Bij het oude huis bouwde men in 1865 een vrijstaande neogotische kapel, een éénbeukig gebouw van vijf traveeën met vijfachtste-sluiting en een open klokketorentje. De villa werd in 1882 uitgebreid met het thans nog bestaande klooster. De kloostervilla is in 1967 gesloopt. Tussen de kerk en het klooster loopt een berceau, het Laantje. - Literatuur. Camps 1956, blz. 41-42; Vonk 1973, afb. 3, 4, 7, 8; Tweestromenland nr. 34 (1981), blz. 13-20. | |||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||
Afb. 442a. Hervormde kerk. Avondmaalsbeker van de Hervormde Gemeente Wijchen-Leur, 1696; a. voorzijde, b. achterzijde (opn. 1977).
Afb. 442b. Hervormde kerk. Avondmaalsbeker van de Hervormde Gemeente Wijchen-Leur, 1696; a. voorzijde, b. achterzijde (opn. 1977).
Afb. 443. Hervormde Kerk. Schenkkan van aardewerk met zilveren dop, 17de eeuw (opn. 1977).
Afb. 444. Algemene Begraafplaats aan de Nieuwe Weg. Portret op grafsteen van de aardrijkskundige P.H. Witkamp (opn. 1979).
Afb. 445. Opmetingstekening van de kleine Algemene Begraafplaats aan de Nieuwe Weg.
| |||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||
St.-JozefgestichtIn een villa aan de Herenstraat, rechts van de Hervormde kerk werd in de vorige eeuw het Instituut gevestigd, dat onder leiding stond van de heer Opstelten. Later diende het instituut als woning van de emeritus pastoor Mutsaerts, geheim kamerheer van de paus. Na aankoop van het huis door het parochiaal armbestuur werd het uitgebreid met zijvleugels en kreeg als tehuis voor ouden van dagen de naam St.-Jozefgesticht. Op 17 september 1944 werd het moedwillig door de Duitsers in brand gestoken. - Literatuur. Camps 1956, blz. 142-143, 261-262; Vonk 1973, afb. 34. | |||||||||||||||||
BegraafplaatsenGa naar margenoot+ Het oude dorpskerkhof dat oorspronkelijk rondom de kerk lag, moest 1853 in verband met de nieuwbouw worden ontruimd. Het nieuwe schip werd 90o naar het zuiden gedraaid. Op een terrein ten westen van de kerk werd een geheel nieuwe r.k. begraafplaats aangelegd. Bij de kerkhofoperatie werden een aantal grafmonumenten overgeplaatst.
Ga naar margenoot+ Aan de Nieuwe Weg is ca. 1863 een kleine algemene begraafplaats aangelegd, omheind door een beukenhaag en voorzien van een klein lijkenhuisje met zadeldak en klokkespitsje gelijkend op een protestants zaalkerkje in mini-formaat (afb. 445). Links van het middenpad bevindt zich een grafmonument voor de geograaf en historicus P.H. Witkamp, bestaande uit een platliggende hardstenen zerk, formaat 180 × 70 cm met de tekst: pieter harme witkamp / geb: te amsterdam / 30 october 1816 / overl: te wijchen 1892. Op de staande grafstele achter de zerk is een wit marmeren plaquette met zijn portret en profil (afb. 444) opgenomen, met daaronder de tekst: den onvermoeiden / geschiedvorscher / en aardrijkskundige. / den warmen vaderlander./ door / zijn vereerders en vrienden. Verder treft men op deze begraafplaats nog een platliggende zerk aan, 200 × 100 cm, voorzien van de tekst: Hier rust / m.c. de rechteren van hemert / geb. elmenhorst / Geboren 31 Augustus 1816 / Overleden 13 Mei 1895. Opvallend is ten slotte een staande grafzerk met de tekst: math: 5: / vers: 7 / hier rust / m.g.a. / wierts v. coehoorn / geb. 1838 overl. 1906. - Literatuur. J.C.W. Quack, Een bezoek aan de Begraafplaats der N.H. Gemeente te Wijchen, Geld. Volks-alm. 1894, blz. 136. | |||||||||||||||||
Het kasteel-raadhuisHet kasteel van Wijchen is gelegen aan de Kasteellaan nr. 9 ten noordoosten van de dorpskern op ca. 250 m van de Markt. Het kasteel is eigendom van de burgerlijke gemeente Wijchen en sedert de aankoop in 1932 tot 1981 - en nadien alleen voor wat betreft de representatieve ruimtes - als raadhuis in gebruik. | |||||||||||||||||
Bronnen
| |||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
GeschiedenisHet kasteel van Wijchen wordt in schriftelijke bronnen in 1392 voor het eerst vermeld, maar de eerste bouw gaat vermoedelijk terug tot het midden van de 14de eeuw. Gorissen vermoedt dat er nabij het Wijchense Meer een ander kasteel gestaan heeft, dit op grond van het feit dat er reeds vroeg een geslacht voorkomt dat de naam Van Wichen draagt. Hij wijst verder op de betrekkelijk grote afstand tussen het kasteel en de kern van het dorp. Er zijn meer dergelijke veronderstellingen geuit. Ook aan de op een verhevenheid gelegen boerderij ‘'t Slotje’ aan de Huurlingsedam (blz. 365) heeft men een belangrijke betekenis toegekend. In de 14de eeuw is de burcht in handen van het geslacht Van Galen. In 1536 komt het kasteel aan de heer Van Batenburg. Mogelijk heeft een van de Bronkhorsten op de plaats van het inmiddels verwoeste kasteel der Van Galens een nieuwbouw of althans de tors van een nieuwe burcht gebouwd, die pas in het begin van de 17de eeuw is voltooid. Die voltooiing staat op naam van het prinselijk paar Emilia van Nassau en Don Emanuel van Portugal. In 1609 verwierf prinses Emilia, dochter van Prins Willem van Oranje, het kasteel. Na aanvankelijk grote moeilijkheden vanwege Emilia's huwelijk met de zoon van | |||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||
Afb. 446. Het Kasteel-Raadhuis met de toegangspoort aan de buitensingel vanaf de Kasteellaan (opn. 1977).
de door Alva verdreven Portugese troonpretendent, kon het echtpaar, na zich met prins Maurits te hebben verzoend, zich te Wijchen vestigen. In 1629 wordt het huis Einborch genoemd, hetgeen volgens Gorissen gelezen moet worden als Eën-burcht. De naam zou verband houden met de als een dubbele E uitgevoerde muurankers, een soort alliantie-monogram van Emanuel en Emilia, dat in alle gevels wordt afgewisseld met de gesloten S-vorm. De S-fermé zou hier staan voor ‘fermesse’, oud-Frans voor fermeté, equivalent aan het begrip fidélité. De deugden van standvastigheid en trouw die in de tragische liefdesaffaire van dit prinselijk paar zo sterk op de proef zijn gesteld, worden hierdoor voortdurend in herinnering geroepen. In 1629 is Emilia in Zwitserland op het landgoed Prangins bij Genève, waarheen zij met haar dochters was vertrokken, overleden. Emanuel was met de beide zonen naar het hof van Aartshertogin Isabella in Brussel gegaan om zijn positie te verbeteren. In 1640 werd het kasteel verkocht aan Philips van Nassau, heer van Grimhuizen bij Ginneken. Het huis vererfde op het geslacht Van Oostrum. Vervolgens werd het verkocht aan de familie De Perceval en daarna kwam het in handen van de familie Van Swansbel. In 1771 kwamen kasteel en leengoederen in het bezit van het geslacht Osy. Het complex werd in 1863 geveild. Het kasteel met zijn onmiddellijke omgeving en de vanouds tot de allodiale goederen behorende boerderij Geytweg werd gekocht door J.J.R. baron d'Osy. De erfgenamen van diens zoon hebben in de zomer van 1903 het kasteel in openbare verkoop gebracht. Jonkvrouwe A.W. van Andringa de Kempenaer uit Den Haag kocht het kasteel voor f26 850, -. In de nacht van 5 op 6 december 1906 brandde het kasteel geheel uit ten gevolge van een schoorsteenbrand. Alleen het opgaande muurwerk bleef gespaard. Op aandrang van Jhr. Mr. Victor de Stuers heeft de eigenaresse het kasteel laten herbouwen. De restauratie geschiedde onder leiding van de Nijmeegse architect F.A. Ludewig in de periode 1907-1908. Na het overlijden van de eigenaresse in 1926 kwamen twee neven, A.E. en R.L. van Humalda van Eysinga in het bezit van het kasteel. Zij verkochten het in 1932 aan de gemeente Wijchen, die het tot raadhuis bestemde. De Stichting ‘Het Geldersch Landschap’ verwierf in dezelfde periode het kasteelterrein, | |||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||
Afb. 447. Kasteel Wijchen in 1732 naar tekening van C. Pronk. r.k.d., Den Haag.
Afb. 448. Het kasteelterrein te Wijchen volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 449. Het Kasteel-Raadhuis met de tuinpercelen volgens modern kadastraal plan.
| |||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||
bestaande uit het park met de eikenlanen en singels alsmede het koetshuis. Het kasteel werd in 1933 na restauratie o.l.v. Ir. J.G. Deur in gebruik genomen. In latere jaren zijn beperkte restauraties en een revisie van het interieur onder handen genomen.
Ga naar margenoot+ Het kasteel bestaat uit drie woonvleugels, gegroepeerd om een kleine binnenplaats met een traptoren in de noordwesthoek en aan de oostzijde afgesloten door een ondiepe vleugel waarin de toegangspoort met ophaalbrug is opgenomen. Zie voor de oriëntering afb. 455. Het complex is omgeven door een slotgracht en is gelegen op een door een buitensingel omsloten ruim terrein (afb. 448, 449), dat toegankelijk is aan de Kasteellaan via een gemetselde poortdoorgang. Op het terrein staat een 17de-eeuws bouwhuis.
Ga naar margenoot+ Het kasteelterrein wordt aan de buitensingel afgesloten door een bakstenen poort (afb. 446) met wangstukken en houten vleugeldeuren, opgetrokken in klein formaat baksteen en met gemetselde bossages en pilasters en een natuurstenen lijst in de horizontale bekroning.
Ga naar margenoot+ Het kasteel bestaat in plattegrond (afb. 454-457) uit een bijna vierkante onregelmatige rechthoek met een vooruitstekende ingangspartij aan de oostzijde. Uit de dikte van het muurwerk in de kelders blijkt dat deze veel ouder zijn dan het opgaande werk. Het muurwerk van de kelders (afb. 454) bereikt aan de noordkant een dikte van 1,40 m, aan de westen zuidzijde is het zelfs 1,60 m. Ook de onderbouw van de ingangspartij bevat muurwerk van 1,60 m dikte. Het kasteel is geheel onderkelderd. In de noordelijke vleugel bevinden zich vier afzonderlijke ruimtes, waarvan de meest westelijke is overdekt met een graatgewelf, dat in het midden op een centrale pijler rust. De westvleugel is inwendig verdeeld in een kelderruimte met langslopende gang. Voor de restauratie droegen twee rijen standvinken de zoldering. De zuidvleugel wordt gedekt door een tongewelf. Onder de toegangspoort en de binnenplaats bevinden zich nog enkele kelderruimtes en een afgesloten waterreservoir. Het muurwerk van de hoofdverdieping (afb. 455) is gemiddeld 75-85 cm dik. Alleen het muurwerk aan weerszijden van de toegangspoort behoudt een dikte van 1,50 m tot aan de verdieping. De noordvleugel is verdeeld in drie bijna evengrote vertrekken waaronder de vestibule en de raadzaal. De westvleugel wordt ingenomen door een grote, later onderverdeelde zaal. De zuidvleugel bestaat uit een galerij met een lengte van vier traveeën die over drie traveeën open is en een verbindingstravee naar de traptoren. In de zuidelijke flank van de ingangsvleugel, de oostvleugel, is een wenteltrap opgenomen. Op de verdieping ervan bevindt zich een smalle overwelfde galerij, door sommige auteurs ‘de kapel’ genoemd. De ruimtelijke indeling op de verdieping is nagenoeg gelijk aan die op de begane grond.
Ga naar margenoot+ Met uitzondering van de ingangsgevel vertonen alle gevels aan de grachtzijde een regelmatige aanleg van zeven vensters op de bel-etage en de verdieping met zeven vensters aan de noord- en westzijde en zes aan de zuidzijde. De venstervorm is niet oorspronkelijk. In plaats van kruiskozijnen met luiken zijn in de 19de eeuw t-vensters met roedenverdeling aangebracht. Boven de vensters trapeziumvormige spaarvelden met natuursteen imiterende cementen blokken in de geknikte streklagen. De speklagen in het bakstenen muurwerk zijn banden van cementpleister. De talrijke muurankers vertonen afwisselend de dubbele e en de s-fermé. Op de buitenhoeken van het blokvormige gebouw bevinden zich op zolderniveau arkeltorens. Bleef het muurwerk bij de brand van 1906 grotendeels overeind, de kappen (afb. 464-466) moesten volledig worden vernieuwd. De constructie is een navolging van de verdwenen kap. De schoorstenen, waarvan de zuidelijke in doorsnede drielobbig en die boven de noord- en westvleugel stervormig zijn, werden in de oorspronkelijke staat teruggebracht. Op de dakkapellen, nokhoeken en op de torenspitsen zijn loden fleurons en vogeltjes aangebracht. Een oud exemplaar bevindt zich in de collectie bouwfragmenten van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (afb. 467). De ingangsvleugel (afb. 458) is tussen en gedeeltelijk vóór de korte zijden van de noordzuidvleugel geplaatst en bestaat in de onderbouw uit een aan weerszijden verbreed ouder bouwdeel. Boven de zandstenen poort loopt een rij van acht kleine vensters, alle overkraagd door drielobbige bogen, rustend op korte pilastertjes, waarvan de bakstenen schachten met de beitel ‘gewrongen’ zijn bewerkt. In het verlengde van de pilastertjes zijn in de bovenmuur smalle | |||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||
Afb. 450. Het kasteel in welstand. (Opn. 1892).
Afb. 451. Het kasteel na de brand van december 1906.
Afb. 452. Het Kasteel-Raadhuis vanuit het kasteelpark aan de westzijde (opn. 1977).
velden uitgespaard, waartussen afwisselend ruitvormige en ronde blinde nissen. In deze nissen zijn op hout geschilderde zinnebeeldige voorstellingen geplaatst met op ijzeren plaatjes eronder verklarende spreuken in gulden letters. Van links naar rechts: non inferiora secutus, met zon en zonnebloem; vis nescia vinci, met vijf door een slang omslingerde pijlen; spes alterae vitae, met korenveld; renovata iuventus, met phoenix in het vuur; ditat, servat fides, met twee in elkaar gesloten handen; cessit victoria victis, met een leeuw met zijn klauw op afgekloofde bekkenelen; quis contra nos, met bliksemslingerende hand uit wolk; mors sceptra ligonibus aecquat, met doodshoofd boven gekruiste scepter en houweel. Boven de kroonlijst van de toegangspoort twee stenen met in hoogreliëf de gekroonde dubbele e. Zij flankeren een epitaafvormige bekroning, kennelijk de omlijsting van een afgehakte wapensteen, waarvoor in de plaats een houten borstbeeld van een krijgsman met helm op een voetstuk is gezet. Binnenplaats. Op de binnenplaats is links een open galerij met eenvoudige zuilen met ronde gemetselde schachten (afb. 463) en een gesloten verdieping daarboven. De hoofdingang is gelegen in de oostgevel van de vierkante traptoren, die in de hoek gevormd door de noorden westvleugel is gebouwd. Het zandstenen poortje naast de toren in de westgevel is in 1908 vernieuwd. De torenbekroning is door Ludewig gereconstrueerd op basis van de tekeningen van A. Mulder, maar de helm schijnt vroeger een iets meer uitgesproken uivorm te hebben gehad. Als windwijzer is op de top een Mercuriusfiguur geplaatst (afb. 466).
Ga naar margenoot+ Kelders. De noordvleugel bevat vier kelderruimtes (afb. 454). De westelijke ruimte staat niet in rechtstreekse verbinding met de drie andere ruimtes, die onderling wel doorgangen bezitten. Het is mogelijk dat deze drie kelders in eerste aanleg een ongedeelde ruimte hebben gevormd. De indeling in een grote oostelijke en kleine westelijke kelder heeft dan gecorrespondeerd met een identieke ruimtelijke indeling op de bel-etage erboven in een z.g. grote en kleine zaal, die het kasteel in zijn 14de-eeuwse gedaante kan hebben gehad. Het is ook denkbaar dat er van meet af aan een tweedeling van de grote oostelijke ruimte heeft | |||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||
Afb. 453. Het Kasteel-Raadhuis gezien aan de ingangszijde (opn. 1977).
bestaan. Het is meer waarschijnlijk dat de grote kelder pas bij de 17de-eeuwse herbouw van het middeleeuwse slot door een scheidingsmuur met schouw en bakoven en een tweede scheidingswand is verdeeld in een ruime kelderkeuken en twee door noord-zuid lopende tongewelven gedekte smalle rechthoekige kelders. Dat de gewelven in de middelste kelders bij een latere verbouwing behoren blijkt wel uit het feit dat in beide kelders de zuidmuur en in de westelijke middenkelder ook de noordmuur alleen nog aan de voet de oorspronkelijke dikte van de buitenmuur (ca. i m) bezitten. Hogerop is de dikte gelijk aan die van het muurwerk op de bel-etage en de verdieping. Hoewel de verdeling van de keldervensters in de noord- en oostmuur heel regelmatig is, houdt de plaats van de scheidingswanden hiermee geen rekening. De keukenkelder aan de oostkant van de noordvleugel, die is overdekt door troggewelven tussen ijzeren moerbalken (1908), bezit een brede stookplaats en een in de oostelijke middenkelder uitgebouwde bakoven. Aan de zuidkant van de stookplaats bevindt zich tussen de zuidmuur en de zuidelijke wangmuur een stenen trap naar de bel-etage die teniet loopt. Tussen de noordelijke wang en de noordmuur is de passage naar de middenkelders. Begane grond. Op de bel-etage (afb. 455) is de noordvleugel verdeeld in drie vertrekken: in het midden een vanuit de traptoren toegankelijke vestibule; aan de westzijde de raadzaal; aan de oostkant een kamer met een gang aan de zijde van het binnenplein. De vestibule wordt verlicht door drie vensters in de noordmuur; de raadzaal en de oostelijke kamer door twee vensters in de noordmuur en respectievelijk door drie en twee vensters in de west- en oostmuur. De indeling is nagenoeg gelijk aan die op de opmeting van 1903. Het verschil bestaat in de veranderde positie van sommige deuren en de toevoeging van een tweede porte-brisée tussen raadzaal en vestibule. De deur tussen de genoemde gang en de vestibule die op de opmetingstekening van 1903 is toegemetseld, is thans geopend. Een toegang tot de gang vanaf de binnenplaats is in 1908 tot venster vermaakt. De drie grote vertrekken waren voor de brand van 1906 gedekt met houten plafonds rustend op moer- en kinderbinten. De opmetingstekening van A. Mulder vertoont aan weerszijden van de westelijke tussenmuur en aan de oostkant van de oostelijke scheidings- | |||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||
Afb. 454. Kasteel Wijchen. Vier plattegrondtekeningen door A. Mulder, opgemeten in 1903: kelder, bel-étage, eerste verdieping en zolder.
Afb. 455. Kasteel Wijchen. Vier plattegrondtekeningen door A. Mulder, opgemeten in 1903: kelder, bel-étage, eerste verdieping en zolder.
wand raveelbalken, die verband houden met vroegere stookplaatsen. Tot 1906 waren er twee functionerende haardplaatsen, namelijk in de buitenste kamers iets uit het midden van de scheidingswanden. Bij de restauratie na de brand van 1906 ontwierp Ludewig voor de beide kamers neorenaissance schoorsteenmantels, die niet meer aanwezig zijn. De ontwerptekening waarop ook twee eenvoudiger schoorsteenmantels voor kamers op de verdieping zijn afgebeeld, is bewaard gebleven (afb. 468). Ludewig heeft in sterke mate zijn stempel gedrukt op de afwerking van de drie vertrekken. De betimmering van de vestibule en de kamers is nog grotendeels uit 1908. Onder de moer- en strijkbalken zijn sleutelstukken aangebracht met een engelenkopje. Elders in het kasteel zijn eenvoudiger uitgevoerde sleutelstukken verwerkt. Helaas zijn de lambrizeringen in de ontvangsthal en de raadzaal vervangen door een ongeprofileerde eiken bekleding, bestaande uit delen van verschillende breedte die met gesmede nagels zijn vastgehecht. De kleurafwerking in de vestibule en raadzaal is donker bruin; in de oostelijke kamer is de balkenzoldering groen geschilderd. | |||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||
Afb. 456. Kasteel Wijchen. Vier plattegrondtekeningen door A. Mulder, opgemeten in 1903: kelder, bel-étage, eerste verdieping en zolder.
Afb. 457. Kasteel Wijchen. Vier plattegrondtekeningen door A. Mulder, opgemeten in 1903: kelder, bel-étage, eerste verdieping en zolder.
Verdieping. Op de verdieping (afb. 456) wordt de verdeling in drie hoofdruimtes aangehouden als op de bel-etage, alleen zijn de verschillende vertrekken wat anders onderverdeeld dan voor 1906 het geval was. Boven de raadzaal vindt men drie kleine vertrekken; aan de kant van de binnenplaats is van de vertrekken boven de vestibule en de oostelijk aanpalende kamer een lange smalle gang afgescheiden. De middenkamer is onderverdeeld in drie ruimtes: een grote kamer ter breedte van twee balkvakken en een kleine kamer met anti-chambre ter breedte van een balkvak. In de genoemde grote middenkamer bevindt zich een schoorsteenmantel. Ruggelings daarvan staat in de oostelijke kamer de tweede bewaard gebleven Ludewig-schoorsteenmantel (afb. 468). Zolder. De noordvleugel is op zolderniveau (afb. 457) door de tot in de nok van de zolderkap toe lopende scheidingswanden verdeeld in drie ruimtes, die ieder zijn overdekt door een gedeelte van de hoge schilddakvormige kap, waarvan het westelijk dakvlak doorloopt in dat van de westvleugel. Een luik in het oostelijk dakvlak geeft toegang tot de lager liggende zolderverdieping van de toegangspoort. | |||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||
Afb. 458. Kasteel Wijchen. Aanzicht van de voorgevel door A. Mulder, 1903.
Afb. 459. Kasteel Wijchen. Dwarsdoorsnede over de binnenplaats, opmeting van A. Mulder, 1903.
De kapconstructie is geheel in grenenhout uitgevoerd en vormt een getrouwe copie van de in 1906 afgebrande kap. De kapgebinten bestaan uit in drie etages opgestapelde dekbalkjukken met daarboven een geschoorde nokstijl. Tegen het noordelijk dakvlak zijn een vijftal koekoeksramen aangebracht. Op de buitenhoeken bevinden zich met een spits bekroonde ronde arkeltorens. De schoorstenen bezitten buitendaks achtpuntige horizontale doorsneden (afb. 464).
Ga naar margenoot+ Haaks op de grote noordelijke vleugel staat de met een korte zijde tegen de zuidmuur daaraan aansluitende westvleugel, die qua oppervlakte ongeveer de helft vormt van de oudere noordvleugel. Kelder. De opvallende dikte van de buitenmuren aan de west- en zuidzijde die men in de kelder (afb. 454) aantreft, wijzen erop dat de onderbouw deel heeft uitgemaakt van de weermuur die de open ruimte naast de oudste vleugel omvatte. Sporen in de zuidmuur zouden kunnen wijzen op resten van een weergang op spaarbogen. | |||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||
Afb. 460. Kasteel Wijchen. Lengtedoorsnede over de binnenplaats gezien naar het zuiden, opmeting door A. Mulder, 1903.
Van de kelder is een gang afgescheiden. De vroeger voor wijnopslag en thans als archiefkelder benutte ruimte heeft haar oorspronkelijke dekking verloren. De onderverdeling in twee ruimtes van voor 1906 is gewijzigd. De deur die op de opmetingstekening van 1903 midden in de gang uitkomt is gedicht. Een onderslagbalk heeft het grote aantal steunpunten onder de moerbalken verminderd, waardoor in zekere zin één ruimte ontstond. Begane grond. Op de bel-etage (afb. 455) is deze vleugel aanvankelijk één ruimte geweest, verlicht door vier vensters in de westgevel en twee ramen in de zuidgevel. De in vier balkvakken verdeelde zoldering heeft bij de restauratie van 1908 sleutelstukken gekregen met een schubmotief. De aanduiding van een raveling in het noordelijk balkvak van de zaal op de opmetingstekening van 1903 wijst op de plaats van een voormalige stookplaats tegen de noordwand van deze zaal. De zaal is thans onderverdeeld in een grote kamer onder de twee noordelijke balkvakken alsmede twee kamers en een gang in het zuidelijk gedeelte. Verdieping. Op de verdieping (afb. 456) bevindt zich een zaal van gelijke omvang en uitmonstering als op de begane grond, ook weer onderverdeeld in verschillende vertrekken: | |||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||
Afb. 461. Kasteel-Raadhuis. Baksteenpatroon in het muurwerk links van de toegangspoort.
Afb. 462. Kasteel-Raadhuis. De toegangspoort bekroond door een aedicula waarin een krijgersbuste is geplaatst en twee monogramstenen met gekroonde dubble-E (opn. 1977).
Afb. 463. Kasteel-Raadhuis. De colonnade op de binnenplaats (opn. 1977).
Afb. 464. Kasteel-Wijchen. Het kappenplan, schaal 1:300, volgens restauratie-ontwerp van F. Ludewig, 1908.
| |||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||
twee kamers en een brede gang waarvan aan het zuideinde nog een klein vertrek is afgenomen. De moerbalken (houten omkisting) rusten op sleutelstukken met schubben. Zolder. De zolderruimte (afb. 457) boven deze vleugel bestaat uit één ruimte, waarvan de kapconstructie gelijk is aan die boven de noordvleugel. Tegen het oostelijk dakvlak kapt de lagere zuidvleugel aan.
Ga naar margenoot+ De zuidvleugel staat haaks tegen de westvleugel, oostwaarts gericht. Kelder. Op kelderniveau (afb. 454) bezit het muurwerk de dikte die overeenkomt met die in de andere vleugels. De door een tongewelf overdekte ruimte is middels een dunne tussenmuur in tweeën gedeeld. In de oostelijke kelder zijn gevangeniscellen ingebouwd toen het kasteel als raadhuis in gebruik genomen werd. Colonnade. De galerij bestaat feitelijk uit vier met kruisribgewelven overdekte traveeën in het corps van de zuidvleugel (afb. 455, 459, 460). De ruimte tussen de westelijke van de vier traveeën en de traptoren is eveneens met een stenen kruisgewelf overdekt. Hierdoor lijkt de zuilengalerij haaks om te buigen. Voor de brand van 1906 was de colonnade dichtgezet en verdeeld in verschillende vertrekken. Bij de restauratie van 1908 is de colonnade over de drie oostelijke traveeën geopend (afb. 463). De meest westelijke travee en de smalle tussentravee zijn van de binnenplaats afgesloten en in twee vertrekken verdeeld. Verdieping. Op de verdieping (afb. 456) is de zuidvleugel verdeeld in drie vertrekken. Van west naar oost bevinden zich hier een kleine kamer met een daarnaast gelegen passage, die naar de burgemeesterskamer leidt. In de burgemeesterskamer bevindt zich tegen de oostwand een schouw met gebeeldhouwde zandstenen wangen, 17de-eeuws werk. Achter deze kamer is de derde kamer, die deel uitmaakt van de dienstwoning van de kasteelbewaarder. Zolder. De zolderverdieping (afb. 457) is verdeeld in een grote en een kleine ruimte. De dakconstructie bestaat uit gebintstellen, opgebouwd uit twee dekbalkjukken met erboven een geschoorde nokstijl. De schoorstenen hebben buitendaks een driepasvormige doorsnede.
Ga naar margenoot+ Het kasteel is te betreden via een vaste brug over de slotgracht. De hoofdingang van het kasteel-raadhuis bevindt zich in een ondiepe oostelijke vleugel, die de binnenplaats afsluit en die met de flanken voor de smalle gevels van de noord- en zuidvleugel staat. De vleugel vertoont zich aan de ingangszijde als een breed vooruitspringend blok. De toegang bevindt zich niet in de as van het risaliet, dat een asymmetrische compositie heeft, maar wel in de as van de oostgevel in zijn totale breedte. Midden boven de doorgang staat een krijgersbuste in een aedicula geflankeerd door twee stenen met gekroonde dubbele E. Het middengedeelte van de poortvleugel is blijkens duidelijk zichtbare verticale naden aan weerszijden verbreed (afb. 462). In het 14de-eeuwse middengedeelte zijn sierpatronen in het metselwerk aangebracht (afb. 461). Kelder. Van de kelder tot aan de verdieping is het muurwerk van gelijke dikte als dat in de kelders van de andere vleugels (afb. 454). In het poortgebouw zijn belangrijke restanten bewaard gebleven van een in oorsprong vierkante toren, die deel heeft uitgemaakt van het kasteel in zijn middeleeuwse fase. De middeleeuwse toren moet tegen het oostelijk gedeelte van de noordvleugel hebben aangesloten. In eerste aanleg zal deze iets ten opzichte van het woonblok aan de oostkant uitspringende toren een kelder hebben gehad. Onder de huidige vleugel en het aansluitende gedeelte van de binnenplaats zijn verschillende kleine kelderruimtes met een tongewelf. Poortdoorgang. De uitbreiding aan weerszijden van de ingangsgevel dateert uit de periode van de herbouw van het kasteel in het begin van de 17de eeuw. Beganegronds (afb. 455) werd aan de zuidkant van de inrijpoort een klein poortwachtersvertrek met wenteltrap naar de erboven gelegen galerij gebouwd. De kleine hokjes op de buitenhoeken werden als privaten gebruikt. Verdieping. Aan de verdieping (afb. 456) werd zowel aan het exterieur als inwendig veel zorg besteed. Hier bevindt zich de zogenaamde galerij, een door tien kleine vensters, waarvan acht in de voorgevel, verlichte passage, gedekt door vier zorgvuldig gemetselde gewelven. Het zijn tamelijk vlak gehouden, achtdelige gewelven, schoon werk van kleine baksteen met sluitringen in de kruin en bij de geboorte van de platte ribben. Het gewelf dat de ruimte voor de noordvleugel overspant, is gepleisterd. Deze kleine ruimte is in tweeën verdeeld in een toiletruimte en een portaaltje voor de als onderdeel van een dienstwoning in gebruik zijnde drie andere traveeën van de galerij. Zolder. De zolderruimte boven dit smalle bouwlid is gedekt met een eenvoudige sporenkap. | |||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||
Afb. 465. Kasteel Wijchen tijdens de restauratie van 1908.
| |||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||
Afb. 466. Kasteel Wijchen. De houten bekroning van de traptoren van het kasteel volgens restauratie-ontwerp van F. Ludewig, 1908. Aanzicht en doorsneden, schaal 1:100.
| |||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||
Afb. 467. Kasteel Wijchen. Loden duife op pinakel, toegepast als versieringsmotief op de kappen van de dakkapellen. Tekening door F. Ludewig, 1908.
Afb. 468. Kasteel Wijchen. Vier schoorsteenmantels voor het kasteelinterieur door F. Ludewig. Schaal 1:50.
| |||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ In de binnenhoek gevormd door de noord- en westvleugel staat de onderkelderde, boven de begane grond vijf verdiepingen tellende traptoren, die wordt bekroond door een houten torenbekroning (afb. 459-460). Kelder. In de zuidmuur van de noordvleugel zijn ter plaatse van de traptoren in de kelder en op de begane grond buitenvensters aangetroffen, waaruit blijkt dat de noordvleugel oorspronkelijk vrij heeft gestaan. De traptoren dateert uit de periode van de herbouw van het middeleeuwse kasteel in het begin van de 17de eeuw. De toren is onderkelderd en heeft boven de begane grond een trapkoker met houten spiltrap tot aan de zolderetage, vervolgens drie boven elkaar gelegen torenkamers, bekroond door een houten torenconstructie. Trappartij. Vanaf het ingangsportaal leidt een rechte stenen trap naar de kelderruimte onder de westvleugel. De ruimte onder de traptoren is onderkelderd met een om de keldertrap heenlopend winkelhaakvormig tongewelf (afb. 454). Beganegronds vormt de ruimte voor de spiltrap een klein ingangsportaal met toegangen tot de vestibule in de noordvleugel en de aanbouw tussen de traptoren en de zuidvleugel (afb. 455). Bovenbouw. De bovenbouw van de toren bestaat uit drie vertrekken boven de torenkamer op zolderniveau. Deze vertrekken worden verlicht door halve en hele kruiskozijnen. Vanuit de bovenste kamer heeft men een vrij uitzicht, aangezien het vertrek boven de daknokken van de kasteelvleugels ligt. Tegen de wanden zijn in de bovenste kamer muurstijlen geplaatst met korbelen die de moerbalken dragen, waarop de achtkante houten torenbekroning rust. Bekroning. De torenbekroning (afb. 466) bestaat uit drie etages: de tot achtkant ingesnoerde onderbouw, een open zone en de peervormige helm met windijzer in de vorm van een Mercuriusgestalte.
Ga naar margenoot+ Tussen de traptoren en de zuidvleugel bevindt zich een bouwlid met verdieping en zoldervertrek, dat is aangekapt bij de westvleugel, waarvan het oostelijk dakschild daartoe iets opgewipt is en verlengd. Beganegronds is de ruimte overkluisd door een kruisribgewelf. In eerste aanleg vormde dit bouwlid de overdekte verbinding met de colonnadegalerij in de zuidvleugel. Toen de colonnade in de 18de of 19de eeuw werd dichtgebouwd, is ook de arcade in de kleine travee gesloten en van een venster voorzien. Toen in 1928 de arcades van de drie oostelijke traveeën aan de binnenplaats weer werden geopend, bleef die in de tussenbouw gesloten. De aansluitende vierde travee werd van de open galerij afgesloten door een muur onder de gordelboog. De van de binnenplaats afgescheiden galerijruimte, gedekt door een groot en een klein kruisribgewelf, is door een tussenmuur in twee qua oppervlak ongeveer even grote vertrekken verdeeld. Hierbij is geen rekening meer gehouden met de gewelfindeling. Op de verdieping (afb. 456) bevindt zich een klein celvormig vertrek waarvan de zoldering lager ligt dan die van de overige verdiepingsruimten. Het zoldervertrekje daarboven, te betreden vanuit de overloop aan het einde van de houten spiltrap, ligt verdiept ten opzichte van het niveau van de andere zoldervloeren vanwege de bovengenoemde aankapping.
Ga naar margenoot+ Het renaissance kasteel is gebouwd op de grondslagen van een oudere, 14de-eeuwse burcht, waarvan de resten in het muurwerk van de kelders en de toegangspartij zijn bewaard gebleven. De huidige ingang bevat in het muurwerk resten van een vierkante toren, waarvan de begrenzing door verticale bouwnaden wordt aangegeven in de oostmuur. Het oudere karakter spreekt verder uit het in verglaasde koppen gemetselde ruitpatroon naast de poort. In eerste aanleg zal de noordelijke vleugel vrij hebben gestaan. Het blok is oorspronkelijk in een grote en kleine zaal verdeeld geweest. Op de plaats van de traptoren op het binnenplein zijn bij werkzaamheden in 1928 op de begane grond twee dichtgemetselde vensters aangetroffen, 100 cm hoog, 56 cm breed, afgedekt met een termijnboog en met de bovenkant van de dorpel 2,54 m uit de vloer gerekend. De kleine zaal zal waarschijnlijk aan de noordzijde hebben gelegen, want in de kelder correspondeert daarmee een afzonderlijke overwelfde ruimte. Zuidelijk van deze vleugel lag een ommuurd plein. Tegen de zuidmuur van de noordvleugel stond aan de oostzijde een deels nog aanwezige vierkante hoektoren verspringend ten opzichte van de zuidmuur. | |||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||
Afb. 469. Kasteel Wijchen. Kinderportret, anoniem, 17de eeuw (opn. 1981).
Afb. 470. Kasteel-Raadhuis. Portret van Emilia van Nassau als kind, anoniem, 3de kwart 16de eeuw (opn. 1981).
| |||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||
De westelijke vleugel is in een tweede fase tegen het hoofdblok aangebouwd met gebruikmaking van de bestaande ringmuur. De keldermuren van de zuidelijke vleugel bevatten de overblijfselen van deze ringmuur die een weergang had. Aan de oostkant is in 1928 een trap aangetroffen, waarvan werd aangenomen dat hij diende om op de weergang te komen. Na de verwoesting of gedeeltelijke afbraak van de 14de-eeuwse burcht, is in de tweede helft van de 16de eeuw de herbouw begonnen vanaf het kelderniveau. De twee oude vleugels werden opnieuw opgetrokken en in de binnenhoek werd een traptoren aangelegd. Verder zijn nieuw toegevoegd de westvleugel met de open galerij en de nieuwe ingangspartij (met een overwelfde galerij op de verdieping), waarin delen van de 14de-eeuwse hoektoren zijn opgenomen. Het ligt voor de hand, dat de middeleeuwse ingang zich oorspronkelijk niet aan de oostkant bevond, maar aan de zuidzijde van het hoofdblok, mogelijk in of naast de 14de-eeuwse hoektoren. Het kasteel was in tegenstelling met de huidige aanleg dus op het dorp georiënteerd.
Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van het kasteel-raadhuis behoren een aantal voorwerpen die grotendeels geen historische relatie met het huis hebben, maar door schenking, aankoop of als bruikleen hier zijn terecht gekomen.
Ga naar margenoot+ Schouwwangen. Zandsteen, xvii; in de burgemeesterskamer (verdieping zuidvleugel). Op de wangen van onder naar boven de volgende motieven: leeuw, kop met palmet, gevleugelde leeuw, kopje met vruchten en cherubs. Waterspuwer. Zandstenen bouwfragment, in de vorm van een door een putto bereden dolfijn, hoogte 48 cm, lengte 55 cm. Portretbuste. Terracotta, hoogte 39 cm; gemerkt met stempel op de achterzijde van de voet: P. Ipsen / Kiøbenhavn / Enerel / 607; xix d. Figuur van een jong meisje met los hangend haar en gekleed in een gedecolleteerde japon. Mogelijk portret van prinses Wilhelmina? Twee siervazen. op zuil. Albast, zuil hoog 120 cm, vaas hoog 67 cm; xix b. Ronde gecanneleerde zuil met voetringen en sierband halverwege de schacht, rustend op en bekroond door een achthoekige grond- en dekplaat. Vaas op geprofileerde voet, op het lijf versierd met knorren, vrouwemasker en eierlijst en voorzien van twee handvatten met maskers.
Ga naar margenoot+ In de burgemeesterskamer bevinden zich de volgende door aankoop verworven meubels: Kolommenkast. Met vier deuren en onderlade; gesneden kroonlijst, geprofileerde panelen, eikehout met kleine stukjes ebbehout ingelegd, xvii. Gesneden dekenkist. xvii. In de raadzaal en verder door het raadhuis verspreid opgesteld: Eikehouten tafels. Afkomstig uit de refter van het Franciscanenklooster te Weert.
Ga naar margenoot+ In het kasteel-raadhuis hangt een vijftal portretten, twee 17de-eeuwse kinderportretten en drie vroeg-20ste-eeuwse portretten, voorstellend prinses Emilia van Nassau, Don Emanuel van Portugal en Mr. P.F. van Cooth.
| |||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||
In de ontvangsthal hangen naast de bovengenoemde portretten (nrs. 1, 3-5) schilderijen in bruikleen van de Dienst Rijksverspreide Kunstvoorwerpen.
In de burgemeesterskamer hangt een drietal schilderijen.
| |||||||||||||||||
Het bouwhuisTen oosten van het kasteel binnen de singel staat het bouwhuis, eigendom van de Stichting ‘Het Gelders Landschap’. Het in oorsprong 17de-eeuwse bouwhuis bezit een l-vormig grondplan en omvat twee woningen en stallingen. Op een tekening van C. Pronk (afb. 447) heeft het aan de zuidzijde een tuitvormige eindgevel en een torentje op de noordoost-hoek. De westelijke sluitgevel had vanouds een gezwenkte geveltop. Bij de restauratie uitgevoerd in 1939-1940 o.l.v. ir. A. Kraayenhagen uit Oosterbeek, is de tuitvorm van de zuidgevel vervangen door een gezwenkte Gelderse top (afb. 471). De tegen de oostgevel aangebouwde schuur kreeg een dito topgevel. De lage vierkante torenachtige aanbouw die als berging dienst deed is afgebroken (afb. 472). Bij de restauratie is men uitgegaan van de gedachte de bouwhuisruimte exploitabel te maken als bergplaats en garage. Sedert 1962 is de archeologische collectie van de gemeente | |||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||
Afb. 471. Het bouwhuis na de restauratie (opn. 1977).
Afb. 472. Het bouwhuis voor de restauratie volgens luchtopname uit 1926 (foto k.l.m.).
Wijchen, waartoe de belangrijke verzameling van de Wijchense amateur-archeoloog Frans Bloemen behoort, in het bouwhuis ondergebracht. - Opmetingstekening. Schematische weergave van plattegrond en gevels door architect H. Onnes, behorend bij een rapport d.d. 22-7-1933, in tekeningenarchief r.d.m.z. | |||||||||||||||||
Woonhuizen en boerderijenOndanks het feit dat Wijchen door zijn centrumfunctie en industrialisatie meer dan andere dorpen in het Rijk van Nijmegen aan moderniseringsdrift heeft moeten toegeven, zijn er nog verschillende panden en boerderijen die hun oorspronkelijke karakter goed hebben bewaard. Opmerkelijk zijn hier een aantal hoeves en herenhuizen die in bouwmassa en detaillering een zekere allure hebben en een nauwe verwantschap vertonen met pastoriewoningen uit de eerste helft van de 19de eeuw. In het oostelijk buitengebied met name in de buurt Alverna treft men nog enige belangrijke boerderijen aan. In het westelijk dorpsgebied is ten gevolge van de nieuwbouw veel verdwenen. Belangrijke plaatsen zijn nog de hoeves ‘De Hagert’ en de op een oud terrein staande, verjongde ‘Vormer’. Zie voor de boerderijen in Alverna, Lunen en Woord blz. 378, 381 en 383.
Ga naar margenoot+ Elckerlyckweg nr. 1. Dorpswoning (afb. 473) ten zuidwesten van de r.k. kerk en oorspronkelijk gelegen aan de rand van het oude kerkhof. Bakstenen woonhuis onder met pannen gedekt schilddak met een aanbouw onder afhang aan de achterzijde. Datering xvii-xviii.
Ga naar margenoot+ Huurlingsedam nr. 16. Nabij het oosteinde van het Wijchense Meer staat op een iets verhoogd terrein boerderij ‘'t Slotje’, een witgepleisterde t-boerderij met zesruits schuifvensters en een met riet gedekte kap. De boerderij is in haar huidige gedaante vroeg 19de-eeuws, doch gezien de ligging gebouwd op een oude bewoningsplaats (afb. 478). Het beloop van de Huurlingsedam, die met een haakse hoek om het grondperceel heenbuigt, wijst op een stellig middeleeuwse occupatie van het terrein. | |||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||
Afb. 473. Elckerlijckweg nr. 1 (opn. 1977).
Afb. 474. Markt nr. 4. Het voormalige schoolmeestershuis (opn. 1977).
Ga naar margenoot+ Kraaijenberg nr. 8. Thans door de gelijknamige woonwijk omgeven in baksteen opgetrokken t-boerderij, waarvan het voorhuis aan de linker zijde is onderkelderd. In de voorgevel zesruits schuifvensters met klampluiken op de begane grond en vierruits venstertje op de lage verdieping. Links van de hoeve staat een achthoekige karnmolen met deels houten, deels met leem bestreken gevlochten wanden. In zijn huidige gedaante is de boerderij van ca. 1800, maar van oorsprong aanmerkelijk ouder.
Ga naar margenoot+ Leurseweg nr. 175. Ten westen van de Leurseweg staat de uit het midden van de 17de eeuw daterende boerderij ‘De Hagert’ (afb. 475-477). De hoeve waarvan het voorhuis ondanks een vrij ingrijpende restauratie nog oude elementen bevat, is gelegen op een omsingeld terrein ten noorden van de Groenestraat, op ongeveer 500 m ten zuiden van de dorpskerk van Leur. Volgens Van Balen is deze boerderij een van de weinige voorbeelden waarbij de gezwenkte topgevel niet als eindgevel maar als opzetgevel is toegepast. In 1904 bestonden er plannen om de boerderij af te breken. Restauratie volgde echter na enige jaren zoals de steen boven de zijdeur aangeeft: Gebouwd in 1648 - Herbouwd 1908. Het herstel is tamelijk ingrijpend geweest. Zo zijn de vensters deels verplaatst en is de voorgevel door inkorting aan de rechter zijde meer symmetrisch geworden. De zijtopgevels die voor de restauratie tuitvormig waren, kregen eveneens gezwenkte toppen. Volgens een tekening van C. Pronk bezat de linker zijtopgevel in 1732 een andere vorm. In het verpondingsregister wordt De Hagert in 1647 omschreven als de bouwhof ‘Hagevoort’. Ter plaatse is in 1648 het huidige huis voor de familie Van Singendonck uit Nijmegen gebouwd. In de 19de eeuw behoorde het goed aan Vrouwe van Pallandt van Walfort geboren Van Herzeele. Het vererfde in 1887 op de familie Van Leeuwen. In 1935 ging de hoeve door koop over aan de familie Lepoutre. Bronnen - Afbeelding. Grijs gewassen pentekening door C. Pronk, waarschijnlijk uit 1732, Particuliere Collectie r.k.d., Den Haag. - Opmetingstekening. Schets van de gevel, opgenomen door A. Mulder in april 1905 en | |||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||
Afb. 475. Leurseweg 175. Boerderij ‘De Hagert’, naar tekening van C. Pronk, vermoedelijk 1732. Part. coll. r.k.d., Den Haag.
Afb. 476. ‘De Hagert’, tekening van de voorgevel door J. Roest, naar opmeting van A. Mulder uit 1905.
Afb. 477. ‘De Hagert’ volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
hiernaar gemaakte uitgewerkte versies uit 1973 en 1975 (afb. 476) in tekeningenarchief r.d.m.z. - Literatuur. C.L. van Balen, Boerderij ‘den Hagert’, Bouwkundig Tijdschrift xxii (1904), blz. 27 pl. iii; Idem, Oude hofstede, Bouwkundig Weekblad xxiv (1904), blz. 362; Idem, De oud-Geldersche bouwstijl, B.M. Gelre viii (1905), blz. 311-312; Brekelmans 1953, blz. 18; Camps 1956, blz. 201; Zandstra 1962, blz. 96; Tweestromenland nr. 22 (1975), blz. 24-25.
Ga naar margenoot+ Markt nr. 4. Voormalig schoolmeestershuis, waarin thans een winkel is gevestigd (afb. 474). Pand met hoge bel-etage op de verdieping en gedekt door een met pannen belegd schilddak. Voorgevel van vier traveeën met vertimmerde acht- en twaalfruits schuifvensters, deur met houten omlijsting, dakgoot op klossen. Datering xix a. - Literatuur. Camps 1956, blz. 112.
Markt nr. 17. Drie traveeën breed woonhuis met lage verdieping, vanwege de | |||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||
Afb. 478. Huurlingsedam nr. 16. Boerderij ‘'t Slotje’ volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
kleinschalige opzet zonder vensters boven de in de as van de gevel geplaatste deurpartij. Om de vensters een gestucte geprofileerde omlijsting met ronde bovenhoeken. Datering xix c. Varianten op dit type geveldecoratie komen ook elders in Wijchen voor o.a. bij panden aan de Kasteellaan.
Ga naar margenoot+ Oosterweg nr. 6-8. Op de hoek van de Oosterweg en de Renbaan links van de r.k. pastorie staat een statige 19de-eeuwse t-boerderij waarvan de schuur door een steen boven de deeldeuren is gedateerd: Wed/L. de klein / 1886. De hoeve bezit een vijf traveeën breed en twee traveeën diep voorhuis met lage verdieping, pilastervormige hoekverzwaringen, t-vensters in pleisterprofielomlijsting, toegangsdeur met houten omlijsting en consoles.
Ga naar margenoot+ Oude Klapstraat nr. 10, hoek Herenstraat nr. 3. Statige vroeg- of midden 19de-eeuwse hofstede (afb. 479-480) op t-vormig grondplan. In het vijf traveeën brede voorhuis met verdieping vier- en zesruits schuiframen, deurpartij met houten omlijsting en gietijzeren levensboom in het bovenlicht. Achterhuis met overzolderde dwarsdeel en stal. Erfafscheiding door middel van een bakstenen muur aan de Herenstraat en eenvoudig spijlenhek aan de Oude Klapstraat.
Ga naar margenoot+ Oude Ravensteinseweg nr. 2. De z.g. dokterswoning (afb. 481, 482) is een karakteristiek voorbeeld van een met dorpse bescheidenheid gebouwd herenhuis, uit het tweede kwart of midden van de 19de eeuw. Het blokvormige pand met witgepleisterde, drie traveeën brede gevels bezit hoekdammen, zesruits vensters op de begane grond en de even hoge verdieping, deuren met houten omlijsting in de voor- en achtergevel, een op de hoeken verkropte brede houten daklijst en een met pannen gedekt omgaand schilddak met hoekschoorstenen. Tegen de westgevel staat een rechthoekige aanbouw, waarschijnlijk oorspronkelijk het was- en koetshuis. Bij een in 1971 onder leiding van het architectenbureau Mens en Pruyn uit Vught uitgevoerde restauratie zijn de vensters op de begane grond die door grote glasramen waren vervangen, weer in de oorspronkelijke staat hersteld. - Literatuur. Vonk 1973, afb. 35. | |||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||
Afb. 479. Oude Klapstraat nr. 10. Opmetingstekening van plattegronden, doorsneden en gevelaanzichten naar opmeting van M.P. Loermans.
| |||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||
Afb. 480. Oude Klapstraat nr. 10 (opn. 1977).
Ga naar margenoot+ Spoorstraat nr. 14 (gesloopt). Tot 1976 stond aan de Spoorstraat café ‘De Viersprong’, oorspronkelijk een t-boerderijtje met wit gepleisterde gevels en een dekking met rode pannen, in de voorgevel met jaarankers gedateerd: a 1769. Samen met het tegenoverliggende pand aan de Spoorstraat vormde het de entree van de vroeger Elleboog genaamde, haaks ombuigende Spoorstraat. Het pand werd na enige vergeefse pogingen om het op de lijst van beschermde monumenten te plaatsen in februari 1976 afgebroken. De ankers bleven bewaard om in andere volgorde in de nieuwbouw te worden opgenomen.
Ga naar margenoot+ Vormerseweg nrs. 10 en 12. Aan de zuidwest-zijde van het dorpsgebied van Wijchen aan de grens met Niftrik ligt het vanouds belangrijke hoevecomplex ‘De Vormer’ (afb. 483). De terreinsituatie laat nog duidelijk zien, dat hier sprake is van een oude bewoningsplaats, hetgeen niet alleen uit schriftelijke bron, maar ook uit vondsten is gebleken. In de 14de eeuw bezat het Xantense stift ‘quatuor pecie terre site in campo Vormeren’. Op het terrein staan twee hoeves van betrekkelijk recente datum ter plaatse van oudere respectievelijk in 1911 (nr. 10) en 1925 (nr. 12) afgebrande voorgangers. De huidige gestalte van de huizen, die eigendom zijn van het Oud Burgeren Gasthuis te Nijmegen, herinnert nog aan de verloren gegane vroeg 18de-eeuwse hoeves. Nr. 10 rechts van de oprijlaan is het huis ‘De Vormer’. Het voorhuis met verdieping bezit als het ware een t-vormige plattegrond die haaks op het lange bedrijfsgedeelte staat. Het rechter gedeelte van de voorgevel steekt iets naar voren uit en wordt bekroond door een topgevel met gezwenkte contourlijnen. De linker zijgevel bezit eveneens een gezwenkte topgevel. Boven de voordeur zit een gedenkplaat met de tekst: Oud Burgeren Gasthuis / te Nijmegen / Gebouwd 1720-1908 Herbouwd. Nr. 12 links van de oprijlaan draagt de naam ‘Het Vormer’. Dit t-huis heeft een woongedeelte met zijtopgevels met pinakels. Aan de opbouw van het huis na de brand van 1925 herinneren een tweetal gedenksteentjes. Rechts van de voordeur: eerste steen / gelegd door / p.h.j.a.n. broekman / 9-9-1925; in de linker zijgevel: afgebrand en herbouwd / in 1925 / voorzitter j.p.m. broekman. Tussen de beide boerderijen staan twee grote schuren en links van Het Vormer een oud bak- | |||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||
Afb. 481. Oude Ravensteinseweg nr. 2 (opn. 1977).
Afb. 482. Oude Ravensteinseweg nr. 2. Plattegrond, doorsneden en gevelaanzichten naar opmeting van architectenbureau Mens en Pruyn.
| |||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||
Afb. 483. Hoeve ‘De Vormer’ volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
Afb. 484. De Oude Molen op de Molenberg (opn. 1977).
| |||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||
huisje met tuitgeveltje en aangebouwde varkensschuur, enig restant van het complex van voor de brand. - Literatuur. Schutjes v (1876), blz.962; Wilkes 1937, blz.580; Camps 1956, blz. 158. | |||||||||||||||||
MolensGa naar margenoot+ Op de Molenberg aan de Baron d'Osystraat nr. 8 staat een vier verdiepingen tellende bakstenen beltmolen met houten kap en staart met kruilier, genaamd ‘De Oude Molen’ (afb. 484). Deze bovenkruier werd in 1799 gebouwd door de molenmaker Michiel Schoonwater in opdracht van de kasteelheer Jan Carel d'Osy. In 1849 werd de molen met molenhuis, bakhuis, schuur en varkenskot getaxeerd door de uit Uden afkomstige meestermolenaar J. Schoonwater ten behoeve van de erven d'Osy en de molenaar G. de Kleijn, die in 1863 de molen tijdens een publieke veiling van het kasteel en de erbij behorende goederen heeft aangekocht. Op de zolder bevindt zich een meelbak met uitgesneden schot en de inscriptie: 1869 jpdk. Op het aswiel is een inscriptie gegrift: me fecit m - migil schoonwaater door - order - van - yoan - carel osy 28-d. - 9 m. 1799. De molen is in 1910 gerestaureerd en na opnieuw in ernstig verval te zijn geraakt in 1974-1975. - Literatuur. Camps 1956, blz. 154; Gelders Molenboek 1968, blz.604-612; Vonk 1973, afb. 29-30.
Ga naar margenoot+ Tot de afbraak in 1967 stond in de buurtschap de Pas een in 1848 naar Wijchen overgebrachte Zaanse molen. De molen, beter bekend als die van Jan Peters op de Pas, verloor in 1931 zijn wieken. In de periode 1929-1967 was de molen eigendom van de familie Tychon. - Literatuur. Vonk 1973, afb. 55. |
|