Het Land van Maas en Waal
(1986)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 604. De kern van het dorp Leur volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Leur
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hervormde kerkDe Hervormde kerk, eertijds toegewijd aan de H. Maagd Maria, staat vrij op het kerkhof aan de oostzijde van de Van Balverenlaan. Het gebouw bestaat uit een bakstenen toren uit het eind van de 13de en het begin van de 14de eeuw, een eenbeukige schippartij uit de eerste helft van de 14de eeuw en een laatgotische koorpartij uit het begin van de 16de eeuw met een grafkapel uit 1752 tegen de zuidzijde. Het gebouw is eigendom van de Stichting Oude Gelderse Kerken (afb. 605-614).
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedenis In schriftelijke bronnen wordt voor het eerst gewag gemaakt van een kerk in Lore in de tweede helft van de 13de eeuw. Dit godshuis was toegewijd aan de H. Maagd Maria en was tevens moederkerk van kapellen in Bergharen en Overasselt. Op 22 april 1311 kocht de abt van het Cisterciënserklooster Altenkamp (Camp), Arnold van Zittard, de goederen in Leur samen met het patronaatsrecht van de kerk van ridder Wilhelm van Millen. Vanaf 1350 gingen monniken van de abdij de kerk bedienen. Over de relatie met de abdij, die in Bergharen en Leur zeer belangrijke bezittingen had liggen, zij verwezen naar Dicks 1913, passim; de speciale relatie met Leur is uitgewerkt door Schulte in 1983. Toch is die bediening door monniken ook wel aangevochten; zo is er in de jaren '60 van de 14de eeuw een proces gevoerd tussen Johannes Koterken die al vanaf 1358 pastoor was in Leur en een wereldlijk geestelijke, Gerlach van Hukeshole, een geschil dat zelfs aan de H. Stoel werd voorgelegd. In de tweede helft van de 14de eeuw is Bergharen tot zelfstandige parochie verheven. Voor Camp waren de Maas-en-Waalse goederen bij Bergharen en Leur van economische betekenis. Men had in Bergharen een uithof die bestuurd werd door de Bursarius. Twee van hen zijn zelfs abt van Camp geworden, met name Theodoricus Vernucken en Johannes van Ingenray, respectievelijk de 28ste en 33ste abt van het befaamde klooster. In die waardigheid was de Leurse pastoor Adam van Loevenich hen al voorgegaan als 21ste abt. Deze bijzondere betrekkingen zijn zeker van belang geweest voor de kleine dorpskerk in de 15de en het begin van de 16de eeuw. In 1566 werd de kerk tijdens de beroerten geplunderd door een groep jongemannen o.l.v. een van de gebroeders van Bronckhorst uit Batenburg. Het kerend tij in de Nederlanden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 605. Gezicht op de middeleeuwse dorpskerk naar tekening van A. de Haen uit 1732. r.k.d., Den Haag.
onder invloed van de Reformatie en de slechter wordende positie van de abdij Camp leidden tot de verkoop van de goederen en rechten die de abdij in Maas en Waal bezat. Op 18 december 1621 werden de landerijen en tienden verkocht aan drie Amsterdamse burgers, Johannes de Bisschop, Lucas Claessen en Johannes de Winningen voor de prijs van f65 000,- en de levering van nieuwe habijten voor de kloosterlingen. Al in 1610 waren de meeste Maas-en-Waalse kerken in handen van de hervormden. Zo werd Leur bediend vanuit Wijchen door Thomas van Zutphen; in 1627-1628 stond er een eigen predikant, ds. Jacobus Bronsbaath, in Leur. Vanaf 1628 tot 1757 werd de gemeente bediend door predikanten van Wijchen en Batenburg; nadien volgde de combinatie met Wijchen. De heren van Leur waren in het bezit van het collatierecht gekomen, welk recht pas in 1922 verviel. Het koor van de kerk werd onderhouden door de bezitter van de grote tiend, terwijl de geërfden schip en toren onderhielden uit de opbrengsten van het kerkegoed. Toen het onderhoud van de kerk niet meer de geërfden, maar uitsluitend de hervormden aanging, hebben de baronnen Van Balveren, als heren van Leur, zich het lot van het kerkgebouw bijzonder aangetrokken. Over het kerkgebouw zelf zijn weinig berichten bekend. In 1649 en 1658 werd een nieuwe klok en een nieuw uurwerk (herstel in 1836) aanbesteed. Ook de verkleining van het schip door afbraak van de zuiderzijbeuk is niet exact te bepalen. Wel de toevoeging van de grafkamer die door een steentje nauwkeurig 1752 is gedateerd. In de 18de en 19de eeuw vertoont de kerk blijkens de visuele momentopnamen van A. de Haen uit 1732 en P.C. Christ uit 1843 een vrijwel onveranderd beeld. Kort nadien is de kerk uitwendig witgepleisterd. In 1910-1911 is de kerk ingrijpend gerestaureerd door architect F. Ludewig uit Nijmegen. Uit foto's van voor en na de restauratie en de bewaard gebleven documentatie is een goed beeld van deze ingreep te krijgen. Ruim een halve eeuw nadien vergde de toestand van kerk en schilderingen een vergaande consolidatie, waartoe de kleine Hervormde gemeente van Wijchen-Leur financieel niet bij machte was. In 1976 besloot men de kerk over te dragen aan de Stichting Oude Gelderse Kerken. In 1984-85 werd de toren gerestaureerd en de spits voor een groot | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 606. De Hervormde kerk gezien vanaf de vliedberg (opn. 1906).
Afb. 607. De kerk voor de restauratie van 1910-11 met toren, schip en koorpartij, waartegen de grafkamer van de familie Van Balveren (opn. 1906).
Afb. 608. Het exterieur aan de zuidzijde, gezien in de vormgeving van na de restauratie van 1910-11 (opn. 1977).
deel vernieuwd. Tijdens het verschijnen van deze publikatie was de restauratie van het kerkgebouw in volle gang. De beschrijving geeft de toestand weer van voor i-ix-1985.
Ga naar margenoot+ Het kerkgebouw bestaat uit een in twee periodes opgetrokken schip, waarvan het westelijk gedeelte ouder is dan het oostelijk stuk (afb. 609). Het westelijk gedeelte, dat grotendeels de onderbouw van de toren vormt, dateert uit het einde van de 13de of het begin van de 14de eeuw en zal zeer waarschijnlijk een verlenging zijn van een niet meer bestaande romaanse kerk, wellicht in tufsteen gebouwd, die is vervangen door een eenbeukig schip in baksteen, waarvan thans de noordelijke schipmuur nog over is en waarvan in de zuidelijke schipmuur nog restanten zitten in de vorm van rechthoekige pijlers, die een onderdeel vormen van de later doorgebroken, thans dichtgezette arcaden. De arcaden waren oorspronkelijk geopend naar een smalle zijbeuk, waarvan tijdens het in 1970 verrichte bodemonderzoek de fundering is teruggevonden. Ook aan de noordzijde van het schip vond men een tweetal funderingen. Aangetroffen zijn een in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 609. Opmetingstekening van de Hervormde kerk met plattegrond, lengtedoorsnede, dwarsdoorsnede over de koorpartij (b-b) en over het schip naar de toren toe.
grondslag vierkant portaal dat bij het huidige schip heeft behoord, alsook een rechthoekige fundering die geen aansluiting had met het huidige schip. In het westelijk schipgedeelte heeft men met gebruikmaking van schipmuren een toren gebouwd in de eerste helft van de 14de eeuw. Daartoe is het westelijke schipgedeelte door de bouw van een oostmuur en aansluitende bogen, waarop het gewelf rust, van het schip afgescheiden, waarbij de meest westelijke doorgang werd dichtgezet. De koorpartij bestaat uit een koortravee met een 5/10 sluiting en is overkluisd door een netgewelf. Het koor is wat breder dan het waarschijnlijk ingekorte schip en dateert gezien zijn vorm uit het begin van de 16de eeuw. Over de voorganger(s) van deze koorpartij is niets bekend. Tegen de zuidzijde van het koor staat een uit 1752 daterende grafkapel, die is gebouwd op de fundering van een laat-middeleeuwse sacristie of grafkapel.
Ga naar margenoot+ De kerk is voornamelijk opgetrokken uit baksteen, formaat 26/27 × 13/14 × 6/7 cm, 10 lagen 85 cm (toren), 79 cm (koorpartij). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De ribben van het gewelf in het koor bestaan uit zandsteen, tufsteen, trachiet en baksteen. Bij de opgegraven funderingen aan de noordzijde van het schip zijn veel brokken tuf en breuksteen gevonden, welk materiaal ook als fundering heeft gediend voor de huidige schipmuur.
Ga naar margenoot+ De toren is opgetrokken binnen het meest westelijke gedeelte van het schip en houdt beganegronds de breedte van het schip aan tot op circa 4 m boven het maaiveld. Daarboven verjongt het torenlichaam zich over een hoogte van 20 lagen in de noord- en de zuidmuur, zodat de bovenbouw aan beide zijden een halve meter smaller is. Aan de westzijde springt het muurwerk zonder waterlijst terug. De bovenbouw is sober en zonder duidelijke stijlkenmerken. Waarschijnlijk kreeg de toren niet direct zijn huidige hoogte, gezien de dichtgemetselde galmgatvormige openingen die in 1910-11 wat zijn teruggemetseld. De galmgaten hebben een rondbogige vorm. In de torenvoet wordt de toegang geflankeerd door twee opmerkelijke ronde blindnissen, die wellicht nog verband houden met de oorspronkelijke schipfunctie van dit westelijk gedeelte van de kerk. De toren heeft een rijzige, ingesnoerde spits uit de 17de eeuw, die mogelijk vooraf is gegaan door een anderssoortige dekking, waarschijnlijk in de vorm van een tentdak.
Ga naar margenoot+ Inwendig is de toren opmerkelijk vanwege zijn rechthoekige plattegrond van 8 × 6 m en door het feit, dat hij niet vóór het kerkgebouw, maar in een bestaand schip is geplaatst. In de twee westelijke hoeken bouwde men kolommen, die samen met dito kolommen tegen de tegelijkertijd gebouwde oostmuur van de torenvoet de steunpunten zijn van het concentrisch gemetselde koepelgewelf. Tot datzelfde metselpakket behoort ook de dichting van de ingang in de zuidmuur, die thans uitwendig nog zichtbaar is in de vorm van een brede rondboog (afb. 608). De voet van de toren staat inwendig door middel van een brede spitsboog in open verbinding met het kerkschip (voorschip). Dergelijke spitsbogen bevinden zich als spaarbogen ook aan de noord- en zuidzijde van het portaal, dat evenals het in 1910-11 herstelde gewelf in 1949 is ontpleisterd. In de muurdikte van de westmuur zitten twee sluitbalkgaten, waarvan dat aan de zuidkant een diepte van 1,90 m heeft. De bovenbouw van de toren is bereikbaar via een trap in de van de schipruimte afgenomen consistoriekamer. Vanaf het zoldertje boven deze ruimte komt men direct op het koepelgewelf, waarboven twee zolders zijn aangebracht, respectievelijk voor het uurwerk en de klokkestoel.
Ga naar margenoot+ De torenspits is, behoudens secundaire herstellingen, van eiken. Hij bestaat uit een opeenstapeling van jukspanten en een topconstructie (afb. 611). De eerste en tweede etage bestaan elk uit twee elkaar kruisende jukspanten (dekbalkjukken) en vier halve jukspanten daartussen. De spantbenen zijn alle afgeschoord op de onderliggende balk. Diverse andere schoren zijn later toegevoegd. De derde etage bestaat uit een soortgelijke constructie. In plaats van korbelen en schoren bevinden zich hier elkaar kruisende schoren tussen elke twee overstaande spantbenen; verscheidene van die schoren waren echter verdwenen, maar zijn in 1984 opnieuw aangebracht. Alle spantbenen fungeren - voorzien van een gespijkerde lat - tevens als hoekkeper; hiertussen zijn gordingen aangebracht (twee per etage), waartegen de sporen steunen. De topconstructie bestaat uit een koningstijl en acht zware hoekkepers, die halverwege door middel van haanhoutjes met elkaar verbonden zijn. De jukspanten en de hoekkepers zijn genummerd met gesneden telmerken; de spits dateert dus wellicht uit de overgangstijd, d.w.z. het tweede kwart van de 16de eeuw of daaromtrent. Het eerste tafelment waarop de spits rust, wijkt af van de daaropstaande constructie qua materiaal; het hout is anders van kleur en heeft gehakte telmerken en is bovendien voorzien van een erin gehakte datering, het jaartal 1724. De gesneden inscriptie luidt: ‘anno / 1724 / a4 v h / als afs / ach v f / als knec / ht’. Dit duidt op een vervanging, welke slechts door het maken van een zeer grote steunconstructie kan zijn gerealiseerd. In 1866 zijn grote schoren tussen het eerste en tweede tafelment aangebracht; op een van de schoren stond de in verf aangebrachte tekst: ‘l k h 1866 8 juny heppen’. Bij de restauratie van de spits in 1984 zijn deze schoren verwijderd en vervangen door een windverband in elk spitsveld over twee verdiepingen. Bovendien heeft men de voor het Leurse dorpsbeeld karakteristiek geachte scheefstand - een afwijking van 119 cm naar het noordwesten - bewust gehandhaafd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 610. De westgevel van de toren van de Hervormde kerk met zijn karakteristieke scheve spits voor de restauratie van 1984-85 (opn. 1977).
Afb. 611. Opmetingstekening van de torenspits voor de restauratie. Verticale doorsnede gezien in noordelijke richting en vier tafelmenten. Tekening mede gebaseerd op opmetingsresultaten van H.J. van Capelleveen en D. Zweers.
Ga naar margenoot+ Het schip is opgetrokken uit baksteen van ongeveer hetzelfde formaat als de toren en sluit daar uitwendig in een doorgaand muurvlak op aan. Zo bedraagt de muurdikte van het westelijk gedeelte circa 40 cm meer dan van de rest van het schip, dat een muurdikte heeft van 60 cm. Dat verschil in muurdikte is uitwendig zichtbaar door een kleine verspringing in het metselwerk, maar vooral inwendig duidelijk te zien in het voorschip van de kerk. De noordmuur bezit drie rondbogige vensters en een toegangspoortje met daarboven een kepervormig gedekt nisje. De dagkanten van de vensters en het nisje bestaan uit tufsteen. De rondbogige sluiting van de vensters is evenwel in baksteen uitgevoerd. Waarschijnlijk zijn deze vensters verkorte restanten van lancetvensters, die na een verlaging van het schip rondbogig zijn beëindigd. Dito vensters zitten ook in de zuidmuur, waar zij in 1910-11 zijn aangebracht in de afsluitmuren van de gotische arcadebogen, die de verbinding hebben gevormd tussen hoofdschip en verdwenen zuidbeuk. De gedrukte spitsbogige arcaden zijn bij de restauratie van de kerk in 1910-11 heel nadrukkelijk hersteld, hetgeen een vergelijking van de situatie vóór en na | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 612. De Hervormde kerk gezien vanuit het noordoosten (opn. 1977).
de restauratie door architect Ludewig duidelijk laat zien (afb. 607, 608). De opening tussen beide beuken bestaat uit twee hele traveeën en een onvolledige travee die tegen het koor aansluit; de korte pijlers hebben een rechthoekige grondslag, met de muurdikte van 60 cm als breedtemaat. Er zijn nog twee bouwgegevens, waaruit kan worden afgeleid, dat het schip oorspronkelijk hoger is geweest. De verdwenen zuiderzijbeuk zou uitgaande van de huidige schiphoogte onwaarschijnlijk laag zijn geweest. De dichtgezette rondboog onder het galmgat van de toren heeft als doorgang van toren naar schipzolder dienst gedaan en heeft derhalve binnendaks gelegen.
Ga naar margenoot+ Het schip is inwendig onderverdeeld in drie ruimtes, het eigenlijke kerkschip en een voorruimte, waarvan een kleine consistoriekamer is afgenomen. Deze indeling dateert van 1910-11. De opmetingstekening, in 1906 door W. Scheepens gemaakt, laat evenwel nog een andere ruimtelijke indeling zien. De consistoriekamer was toen namelijk in de middelste schiptravee tegen de zuidzijde geplaatst. Op foto's van 1906 is de hele zuidelijke schipmuur blind, behoudens een vierruits schuifvenster met luiken ter verlichting van dat consistoriekamertje en een rondboogvenstertje in de resterende oostelijke scheiboog. In 1910-11 schoof dit vertrek een travee naar het westen op en verdeelde men de totale schiplengte in tweeën, zoals thans nog het geval is. Het oostelijk schipgedeelte met het laatgotische koor vormde de eigenlijke kerk, hetgeen met name tot uitdrukking kwam in de toepassing van een in 1910-11 aangebracht houten, segmentbogig tongewelf in het schipgedeelte (afb. 614). De noordmuur is ongeleed; even ten westen van het meest oostelijke schipvenster zit een kleine wandnis. De zuidmuur toont duidelijk de dichtgezette arcaden, die wijzen op het doorbreken van de wand van het eenbeukige bakstenen schip. Tegen de scheidingsmuur van voorschip en kerkschip is aan de kerkzijde de moerbalk met 17de-eeuwse sleutelstukken in het zicht gebleven. Dito moerbalken treft men ook aan in het voorschip bij de overgang van het laat-13de-eeuwse naar het vroeg-14de-eeuwse deel en als strijkbalk tegen de toren. De ligging van de moerbalken correspondeert niet met de plaats van de kapspanten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 613. Het interieur van de Hervormde kerk gezien naar het koor tijdens vooronderzoek ten behoeve van de restauratie van 1985-86 (opn. 1977).
Afb. 614. Het oostelijke gedeelte van het kerkschip gezien vanuit het koor (opn. 1977).
Het voorschip heeft een vlakke balkenzoldering. De kap is in 1910-1911 geheel vernieuwd.
Ga naar margenoot+ Het koor is opgetrokken uit baksteen, afgewisseld met lagen tufsteen die zijn toegepast in de vensterzone. Het overigens spaarzame gebruik van tufsteen neemt af aan de zuidkant van het koor. De plint en cordonlijst onder de vensters zijn uitgevoerd in tufsteen. Het koor wordt rondom geschraagd door bij de plint en de cordonlijst even versnijdende steunberen, die in 1925 met leien zijn afgedekt. Bij de restauratie van 1910-1911 zijn alle vensters vernieuwd en voorzien van tufstenen neogotische traceringen, die houten roedenramen vervangen (afb. 613). Deze door het atelier Nicolas uit Roermond beglaasde vensters berusten qua vorm waarschijnlijk niet op vondsten. In de noordmuur is een dichtgemetselde toegang zichtbaar, waarmee inwendig een smalle nis van 64 cm correspondeert. Tegen de zuidmuur, waarin een grote ontlastingsboog is opgenomen, staat op de fundering van de voormalige sacristie de grafkamer van de families Van Balveren en Van Verschuer (zie blz. 460). De kap van het koor bevat nog de oorspronkelijke constructie. De dekking is in 1911 gewijzigd van pannen in een Maasdekking van leien. Op de sluiting staat nog het smeedijzeren leliekruis; de jongere torenhaan is verdwenen (afb. 612).
Ga naar margenoot+ Het koor is inwendig opgebouwd uit twee zones. In de ondermuur bevinden zich spaarnissen van ongelijke breedte, maar alle gedekt door segmentbogen. Gescheiden door een even uitspringende cordonlijst begint hierboven de vensterzone. De zuidmuur van de koortravee heeft op vensterhoogte een blinde spitsbogige nis met restanten van een muurschildering. Oorspronkelijk moet zich daaronder een doorgang hebben bevonden naar de sacristie op de plaats van de huidige grafkamer. In de noordoostmuur van het koor sluit een vernieuwd houten deurtje in een eikehouten kozijntje een inwendig met eiken uitgevoerd muurkastje af, dat blijkens de muurschildering om het kastje als sacramentshuisje heeft gefungeerd. Het koor wordt overkluisd door een netgewelf, waarvan ribben, bestaande uit tuf, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
trachiet, zand- en baksteen rusten op geprofileerde kraagstenen. Op de knooppunten zitten gewelfschotels waaraan de decoratie ontbreekt. Op de gewelfvelden bevinden zich belangrijke resten van figurale en ornamentale decoratie (zie blz. 461-462).
Ga naar margenoot+ Tegen de zuidkant van de koortravee staat de uit 1752 daterende grafkamer, die blijkens funderingsonderzoek is gebouwd op de grondslagen van een middeleeuwse aanbouw, eertijds een kapel of de sacristie. Op de tekening van o.a.A. de Haen uit 1732 is deze aanbouw al verdwenen, evenals trouwens de zuiderzijbeuk. Wel ziet men op die tekening duidelijk de ontlastingsboog tussen de steunberen aangegeven en een extra steunvoorziening bij de meest westelijke steunbeer van het priesterkoor. De sacristie werd geschoord door overhoekse steunberen (zie plattegrond op afb. 609). Op de fundamenten trok men in 1752 de huidige grafkamer op in de vorm van een in kleine baksteen gebouwde ruimte met overwelfde grafkelder onder een met leien belegd zadeldak. In de eenvoudige tuitgevel zit een dichtgemetselde ingang, die alleen bij een teraardebestelling wordt geopend. De kapruimte boven het tongewelf van de kelder is toegankelijk via een met een luik afgesloten opening. Het jaartal is gekrast in een steen boven de dichtgemetselde toegang: ‘ao 1752’. Op het luik was het wapen van de familie Van Balveren geschilderd. De grafkamer is gebouwd bij gelegenheid van het overlijden van de eerste heer van Leur uit dit geslacht, Gerrit Willem van Balveren. In 1949 werden herstellingen uitgevoerd.
Ga naar margenoot+ Ofschoon het interieur sterk het stempel draagt van de restauratie van 1910-1911 zijn er toch een aantal opmerkelijke inventarisonderdelen te vermelden; zij zijn deels tijdens de voorbereidingsfase van die restauratie aan het licht gekomen.
Ga naar margenoot+ In het torenportaal ligt een hardstenen altaarsteen, formaat 164/166 × 102/104 × 22 cm, met een eenvoudige geprofileerde rand en wijdingskruisjes, xv-xvi. Tot 1970 deed hij dienst als stoepsteen voor de toreningang.
Ga naar margenoot+ Preekstoel (afb. 613). Eikehout; xviii. Zeshoekige kuip op dito poot, in de vorm van een kelkvormige voet; geprofileerde panelen tegen de kuip en snijwerk in de vorm van een gestileerd bladmotief op de hoeken; rechte steektrap met paneel en snijwerk op de trappaal. Ruggeschot met paneel als op de kuip en smalle rocaillevormige wangstukken. Zeshoekig, geprofileerd klankbord met houten lambrequins en kwastjes, en rozet met stralen tegen het plafond. Zie ook Boven-Leeuwen, blz. 155.
Ga naar margenoot+ Doopvont (afb. 615). Hoogte 90 cm, diameter kuip 91 cm; Naamse steen; xiii a. Vont op vierkante grondplaat die overgaat in een achtlobbig voetstuk voor de oorspronkelijk door vier kolonnetten omgeven stipes; ronde kuip met geprofileerde randen en uitstulpingen met gestileerd bladmotief als bekroning van de kolonnetten, die echter ontbreken. In de bovenrand metalen ogen voor deksel. - Literatuur. R. Lichtenberg, Romaansche doopvonten in Nederland, in: Bulletin n.o.b. 1915, blz. 164, 138, 240-241.
Ga naar margenoot+ In 1911 zijn bij het verwijderen van de oude koorgestoelten 25 laatgotische, bijzonder fraai gesneden en onderling verschillende briefpanelen te voorschijn gekomen, waarvan de bewerkte zijden waren omgekeerd. De panelen zijn toegepast in een nieuw ontworpen lezenaar en gestoelte, en in de voorschotten en dorsalen van de bankenblokken in het schip. De panelen zijn van eikehout en verschillen onderling van breedte (afb. 617). - Literatuur. Bouwkundig Weekblad 32 (1912), blz. 168.
Ga naar margenoot+ Het orgel is in 1903 door baron W.E.J. van Balveren bij de in Arnhem gevestigde firma E. Leichel en zonen aangekocht en op 13 juli van dat jaar in de kerk geplaatst tegen de noordmuur van het koor. Het instrument is evenwel ouder en waarschijnlijk afkomstig uit Duisburg waar het omstreeks 1874 gebouwd zal zijn door Ehrenfried Leichel, wiens naam op het achterschot van de orgelkast met potlood geschreven staat. In 1908 vond er een reparatie plaats door de firma uit Arnhem. Bij de kerkrestauratie van 1911 werd het instrument verplaatst naar de westmuur van de kerkruimte, waar het op een orgelbalkon werd gezet en met een nieuwe mahonie kast omkleed, waarschijnlijk naar | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 615. Hervormde kerk. De doopvont, 1ste helft 13de eeuw (opn. 1977).
Afb. 616. Hervormde kerk. Detail van de grafzerk voor Johan de Bisschop met familiewapen en vier kwartierwapens (opn. 1977).
ontwerp van architect Ludewig. Deze kast sloot oorspronkelijk tegen het houten tongewelf aan, doch in 1954 is het orgelbalkon iets verlaagd. In 1947 is de voetpomp vervangen door een handpomp (afb. 614). - Literatuur. Hier en Ginder 20 (1979), nr. 4, blz. 52.
Ga naar margenoot+ Tegen de zuidmuur van het koor staat een hardstenen grafzerk opgesteld, formaat 109 × 70 cm, met daarop in reliëf het wapen van De Bisschop, omgeven door vier kwartieren, te weten De Bisschop, Van Masseme, De Frutier en Van Belle. De zerk die oorspronkelijk voor de kansel lag, dekte het graf van de tiendheffer Johan de Bisschop die tussen 1628 en 1646 is overleden. De Bisschop, Med. Doctor, was een van de drie Amsterdamse heren die in 1621 de bezittingen van het klooster Altenkamp in Bergharen en Leur kochten (afb. 616).
Ga naar margenoot+ In de noordoostelijke spaarnis van het priesterkoor is een hardstenen gedenksteentje gemetseld, formaat 38 × 45 cm, met het opschrift dat herinnert aan de watersnood van 1799. Het opschrift luidt ‘tot aan dezen / steen stond / het water by / de hoogte over- / stroming op den / xxii feb mdccxcix’ (afb. 617).
Ga naar margenoot+ Op de wanden en de gewelven van het koor bevinden zich de navolgende schilderingen, die kort voor en tijdens de restauratie in 1906 en 1911 werden ontdekt. Zij zijn gerestaureerd in 1914 door Guustaaf van Kalcken, hetgeen toen neerkwam op een opfrisbeurt en aanvulling van ontbrekende delen. Buiten de hierna te noemen monumentale voorstellingen zijn op de ondermuur van het koor een drietal geschilderde wijdingskruisen aanwezig. Mannaregen (afb. 618a). Rondom het sacramentskastje in de noordoostmuur van het koor is in 1907 een schildering ontdekt, waarop de in verband met de eucharistie zeer toepasselijke voorstelling van de Mannaregen in de woestijn is afgebeeld. Boven het kastdeurtje God de Vader te midden van engelenkoren. Op een banderol staat de tekst Exodus xvi, 4: ‘Ecce ego pluam panem de coelo’. Verder zijn de scènes opgenomen van
Afb. 617. Hervormde kerk. Voorzangerslezenaar uit 1910-11, waarin gotische briefpanelen zijn opgenomen (afb. 1977).
Mozes op de Berg Sinaï, de dans om het gouden kalf, het verzamelen van het manna en een tweetal grote, staande figuren op de rug gezien, die door Hoogewerff zijn geïdentificeerd met Aaron en Josue. Na de ontdekking is de schildering gefixeerd door Guustaaf van Kalcken, die hem ook heeft gepubliceerd. Een restauratie volgde in 1925 door Jacob Por. In 1985 bevond de schildering zich in zorgwekkende toestand. Heiligengestalten op de zuidmuur. In de blindnis aan de zuidkant van het koor zijn nog vaag de schimmen te zien van twee heiligengestalten, waarschijnlijk twee Apostelen; Petrus en Paulus? Zij zijn mogelijk te identificeren na reconstructie van het nog aanwezige tekstpartikel. Koorgewelf (afb. 618b). De gewelfvelden van het priesterkoor zijn beschilderd met bladwerkornament in de koortravee en de sluiting, aangebracht bij de knooppunten van de gewelfribben. Op de gewelfvelden van de sluiting is op de ruitvormige velden die een ster vormen, een viertal figuren geschilderd. Centraal staan de Moeder Gods met het Kind op de arm en rechts van haar St. Bernardus van Clairvaux als abt met staf in zijn hand. Aan weerszijden twee mannelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 618a. Hervormde kerk. De mannaregen, muurschildering op de koormuur (opn. 1977).
Afb. 618b. De gewelfschildering in het koor (opn. 1977).
heiligen, geïdentificeerd als Cosmas en Damianus; de rechter figuur in doktersdracht. De keuze van deze heiligenfiguren houdt nauw verband met de patrones van het kerkgebouw, de H. Maagd Maria, en de relatie van Leur met het Cisterciënserklooster Altenkamp, gepersonifieerd door St. Bernard. Cosmas en Damianus staan voor de ziekenzorg en gastvrijheid, waarin de monniken zich zodanig hebben onderscheiden, dat zij hiervoor in 1311 van de Keulse aartsbisschop het patronaatsrecht van Leur hebben ontvangen (zie voor deze bijzondere betrekkingen vermelde literatuur). De schilderingen bevinden zich anno 1985 in een zeer zorgwekkende staat. Al in 1925 meldde Jacob Por, dat de rond de schilderingen in 1914 nieuw aangebrachte pleister dreigde te verpoeieren. - Literatuur. A.G. Schulte, De schilderingen in de Hervormde kerk te Leur, in: Publikatieband ii s.o.g.k., afl. 16 (1983), blz. 99-124.
Ga naar margenoot+ In de Voorloopige Lijst worden rouwbordfragmenten vermeld, die niet meer aanwezig zijn. Bekend is, dat zij betrekking hadden op de familie Van der Marck, maar dat zij zich reeds in 1922 in staat van ontbinding bevonden.
Ga naar margenoot+ Avondmaalsbeker. Hoogte 13,5 cm, diameter mond 10 cm; tin; gemerkt: engel met trompet; bodem vernieuwd xix, rest ouder. Beker op geprofileerde voet, konisch lichaam met twee sierranden en uitlopende mond. Op de beker gegraveerde initialen: ‘ca:::ajj:::vb’, die verwijzen naar de gezusters Carolina Albertina (1787-1856) en Adriana Jacoba Johanna van Balveren (1789-1826). Twee avondmaalsschalen. Diameter 28,3 cm, tin; merken: engel met zwaard, ls, gekroonde roos, ltd; waarschijnlijk xix. Schenkkan. Hoogte 21 cm, diameter voet 13 cm; tin; gemerkt: ooievaar met slang in de snavel (= Firma Meeuws en Zoon, Den Haag 1755-1955); xix. Kan met peervormig lichaam op voet, voluutvormig oor, aangezette sneb en plat scharnierend deksel.
Ga naar margenoot+ Doopschaal. Zilver; door Firma Hoogendijk, Schoonhoven. Op onderzijde van de rand de tekst: ‘Kerk te Leur 1910’. Aangekocht bij P.F. Manikus, Hofjuwelier te Arnhem.
Ga naar margenoot+ Collecteschaaltje. Diameter 21 cm; tin; merken: adelaar met gespreide vleugels, langharig hoofd met hoofddeksel; f.g.; op de onderzijde (eigendomsmerk?) p.r.o.b.z.i.n.
Ga naar margenoot+ Het 17de-eeuwse uurwerk in de toren is in 1925 vervangen door een torenuurwerk van B. Eijsbouts. Over de wijzerplaat van 1833 is toen een nieuwe metalen plaat aangebracht. De 19de-eeuwse beschildering diende bij de torenrestauratie in 1985 als voorbeeld.
In de toren hing tot 16-12-1942 een klok met het opschrift: ‘c.j.w.a. van balveren. petit . et . fritsen . / me . fuderunt . ann . 1836’. De klok is versmolten op last van de Duitse bezetters en is in 1949 vervangen door een nieuw exemplaar. De tussen 1945 en 1949 gebruikte noodklok, afkomstig van kasteel de ‘Wijenburg’ te Echteld en door B.F. baron van Balveren ter beschikking gesteld, bevindt zich, overigens niet luidbaar gemaakt, als tweede klok in de toren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Huis te LeurOp ruim een halve kilometer ten noorden van de Hervormde kerk ligt de buitenplaats Leur met een door tuinen en bosgebied omgeven huis dat in 1778 in opdracht van Christiaan W.H.E. baron van Balveren is gebouwd en via dit geslacht is vererfd op de familie Van Verschuer. Het huis wordt thans bewoond door B.P. baron van Verschuer.
Bronnen - Literatuur. Jhr. A.H. Martens van Sevenhoven, Leur, in: b.m. Gelre xxv (1925), blz. 133-139; W. de Vries, Bijdragen tot de geschiedenis van het rechterlijk bestel in Gelderland. xiii-xv. De Hoge of Bannerheerlijkheid Batenburg (Batenburg, Horssen en Leur), in: b.m. Gelre liii (1953), blz. 19-22; J. van Gelder, Huis te Leur, in: Hier en Ginder 19 (1978), nr. 1, blz. 1-4. - Archivalia. Archief Heerlijkheid Leur, in: r.a.g., Arnhem, inv. nrs. 32-38.
Geschiedenis Voor 1639 maakte Leur samen met Horssen deel uit van de hoge heerlijkheid Batenburg. Toen Maximiliaan van Bronckhorst in 1612 zijn ongehuwd overleden neef Herman Diederik van Bronckhorst-Batenburg als bannerheer van Batenburg opvolgde, kwam Elisabeth van Bronckhorst, weduwe van Willem van Luxemburg, Heer van Hollogne in verzet, omdat zij aanspraken meende te maken op de nalatenschap van Herman Diederik. In 1614 wees het Hof van Gelderland haar niet de gehele heerlijkheid Batenburg toe, maar wel de gerichten van Horssen en Leur en de overige goederen waarvan zij kon aantonen dat zij allodiaal waren. In 1639 werden bij vonnis van 3 augustus door het Hof van Gelderland de gerichten van Horssen en Leur, als zijnde allodiaal goed, toegewezen aan Elisabeths enige zoon, Boldewijn van Luxemburg, Heer van Hollogne, die ook de allodiale bouwhoven en landerijen in de kerspels Horssen en Leur verwierf. In 1648 stond het Hof de verkoop van de heerlijkheden Horssen en Leur toe. Horssen werd verkocht aan Johan van Wijnbergen (zie blz. 135), die het opdroeg aan de Landschap, waardoor het een Gelders leen werd. De koper van de heerlijkheid Leur was Thomas van der Marck, kanunnik van de St. Jan in Utrecht en later burgemeester van Schoonhoven, aan wie de heerlijkheid op 29 maart 1650 is opgedragen door de gevolmachtigde van Gerard van Luxemburg c.s., zoon van Boldewijn van Luxemburg en Gertrude Cloute. Het geslacht Van der Marck heeft de heerlijkheid Leur tot 1748 in bezit gehad. Na Thomas' overlijden in 1676 werd hij opgevolgd door zijn oudste zoon Nicolaas Thomas van der Marck. Bij diens overlijden in 1713 vielen de goederen en rechten toe aan zijn moeder Maria Pots, die ze aan haar zoon mr. Hendrik Adriaan van der Marck schonk. Hij legateerde het gehele bezit in Leur vlak voor zijn dood in 1726 aan zijn zoon Thomas Cornelis, die in 1744 op 39-jarige leeftijd overleed; hij woonde niet in Leur maar in Sipperau bij Maaseik. Zijn weduwe heeft in 1748 de bezitting verkocht aan de Gelderse edelman Gerrit Willem van Balveren. Gerrit Willem van Balveren, luitenant-kolonel en ambtsjonker van Overbetuwe, was gehuwd met Jacoba Johanna van Bassenn, dochter van de Arnhemse burgemeester Dirk Reinier van Bassenn en Johanna van Wijhe. Van Balveren had reeds banden met Leur, doordat hij sedert 1736 zitting had in de schepenbank van Leur, die meestal in Nijmegen werd gespannen en in 1737 een hypotheek had verkregen op goederen van Thomas Cornelis van der Marck; in 1740 kocht hij van hem een huis met land aan de Puytsen (Archief Heerlijkheid Leur inv. nr. 65). Op 25 october 1748 vond het transport van alle overige goederen plaats en was Gerrit Willem van Balveren heer van Leur geworden. Zijn aanzien steeg nog toen hij in 1749 het adellijk huis Hoeckelum onder Ede van zijn neef Ernst van Lawick erfde. Drie jaar later in 1752 overleed hij en werd in Leur begraven (zie blz. 460, grafkamer). Zijn vrouw Jacoba van Bassenn was reeds een jaar tevoren overleden. Op het huis hangen nog hun portretten (zie blz. 468). Als heer van Leur nam Christiaan Willem Hendrik Ernst van Balveren de plaats van zijn vader in. Zijn oudere broer Gerrit Willem van Balveren was heer van Weurt en Hoekelom. Of het echtpaar Van Balveren-van Bassenn in Leur heeft gewoond is niet bekend, ook niet waarschijnlijk, ofschoon er ten zuiden van de kerk volgens de overlevering een kasteel zou hebben gestaan. Het was echter Christiaan van Balveren die in Leur het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 619. Huis te Leur. Familiegroep met het gezin van Christiaan van Balveren en Wilhelmina van Fridagh, silhouettekening uit 1789 door J.G. Heldenbeutel (opn. 1977).
tegenwoordige huis heeft laten bouwen en er zich metterwoon voor zijn huwelijk met de Overijsselse Wilhelmina Johanna Lebuina van Fridagh, dat op 31 juni 1780 in Dalfsen plaatsvond, heeft gevestigd. In het archief van de Heerlijkheid bevindt zich onder inv. nr. 35 een stuk inhoudende ‘Bestek en conditien waarna de Hoogwelgeboren Heere Christiaan Willem Hendrik Ernst baron van Balveren, Heer van Leur (....), voornemens is aan te bestanden het arbeidsloon van Timmerwerk aan het nieuw te bouwen Huijs tot Leur’. Dit stuk gedateerd en door de timmerman ondertekend op 24 mei 1778 geeft, ofschoon het slechts een deel van de werkzaamheden omschrijft, naast diverse bijzonderheden de namen van de uitvoerders prijs. Zo wordt o.m. gesproken over de ‘gang en schotelhuis, groot salet en kapconstructie’. En het bestek eindigt met: ‘Den Aannemer sal voorschreve werk moeten maken onder de orders en opzigt van den Meester Metselaar A. Dibbits, en het Huis onder het dak moeten hebben met Lijst, gooten en dakvensters &c en alle de binnenramen voor de schuifraamen uiterlijk den... (niet ingevuld) of sal voor ijder dag nawerkens gekort worden. Dit bovenstaande bestek heeft Jan Burgers aangenoome te maaken voor de somma van 1150 gulden hollands en tot sekerheyd van dien eigenhandig ondertekend / Nijmegen den 24 may 1778 Jan Burgers’. Het echtpaar Van Balveren-van Fridagh woonde met zijn vijf kinderen vaak in het Huis te Leur, waar nog een groepsportret van het gezin ‘en silhouette’ hangt, dat de te Venlo wonende Johann Georg Heldenbeutel in 1789 heeft gemaakt (afb. 619). In datzelfde jaar overleed Christiaan van Balveren in Venlo. Toch bleef de weduwe met haar gezin nog gebruik maken van het Huis te Leur blijkens een uit 1791 daterende huurovereenkomst. Dat contract is opgesteld door haar zwager Gerrit Willem, die optrad als voogd voor de nog minderjarige kinderen en zal mede verband houden met het feit dat de weduwe hertrouwde met Karel Onuphrius Roeland van Pabst. Het huurcontract geeft wel een beeld van de toenmalige buitenplaats die bestaat uit: ‘De Heere behuisinge met bouwhuis, Duyveslag, Vischvijvers, Allées, Starrenbosch en verder Plantagie zoo als dezelve binnen deszelfs bepalingen bij en om het geze Huis in de Hooge en vrije Heerlijkheid Leur geleegen zijn’. Waarschijnlijk is het gezin spoedig naar Zwolle verhuisd. In 1808-1809 werd de buitenplaats opnieuw verhuurd inclusief het gebruik der wandelingen, visvijvers en de jacht aan J.A. Boreel de Mauregnault en echtgenote, voor de huurprijs van f299,-. In 1817 overleed Wilhelmina van Balveren geboren Van Fridagh in Leur. Haar tweede zoon Coenraad Johan Willem Adriaan baron van Balveren werd heer van Leur en bewoonde het huis met zijn ongehuwde zusters, Carolina en Adriana die al in 1826 overleed. Hij werd de eerste burgemeester van de in 1817 gevormde gemeente Bergharen, waarvan Hernen en Leur deel uitmaakten. In 1847 overleed hij ongehuwd en werd opgevolgd door zijn jongere Broer Walraven Elias Johan baron van Balveren, Heer van Echteld en Leur, en generaal-majoor bij de Cavallerie. Hij bleef echter op Huis Echteld wonen; ook nadat zijn echtgenote Anna Henriette Elisabeth van Wassenaer in 1854 was overleden. Tot 1856 woonde op Leur zijn ongehuwde zuster Carolina Albertina, die daar op 10 april overleed. Walraven overleed op 80-jarige leeftijd in 1865. Gegevens over het huis uit deze periode zijn beperkt en ook moeilijk precies te dateren. Twee bestekken voor schilderwerk van het huis geven aan, dat het Groot-Huis in 1847 een flinke opknapbeurt heeft gehad en dat men in 1865 blijkens een toen opgemaakte concepttekst opnieuw het huis een grote beurt wilde geven. Interessanter is echter een niet gedateerde begroting met bestektekeningen door Mr. timmerman B.F. Peinart, die een uitbreiding van het gebouw met twee vleugels en een aansluitend koetshuis behelst. De meester timmerman geeft in zijn ‘Opgaaf van de twee vleugels aan het thans bestaande gebouw volgens teekening’ een omschrijving van de werkzaamheden met prijsopgave. Het plan kwam hierop neer, dat het huis zou worden vergroot met twee vleugels met verdieping, van twee venstertraveeën breedte. Er zou op deze wijze een huis met een gevelbreedte van negen traveeën ontstaan onder een in het front doorlopend schilddak. De plattegrond laat echter zien, dat de vleugels ongeveer ter diepte van de halve zijgevel gedacht zijn; er werden als het ware vierkante kamers aangebouwd, evenwel met dien verstande, dat de ruimte beganegronds in de linker vleugel als paardenstal was ontworpen met plaats voor vier paarden, een pomp en een trap naar de verdieping. Tegen de paardenstal aan was een apart koetshuis ontworpen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met gebogen topgevel als façade, waarin een rondbogige deurpartij met bovenliggend venster voor de zolderverlichting was gepland. In het grote huis waren de vensters als T-schuiframen gedacht; opmerkelijk is verder het ontbreken van de opgetuigde en van een fronton met wapen versierde ingangspartij tegen het bestaande middenrisaliet. Het is het meest waarschijnlijk, dat het uitbreidingsplan dateert van na het overlijden van Walraven van Balveren en uit de koker komt van diens jongste zoon en opvolger Willem Frederik Hendrik, die in 1865 heer van Leur werd en meestal vertoefde op het in 1845 door zijn oom Frederik Johan Willem Gerard van Balveren gebouwde Klein Huis (zie blz. 475 en afb. 639-640). Een andere mogelijkheid is, dat het plan is gemaakt kort voor 1845 met de bedoeling, dat de naar Leur teruggekeerde Frederik zich als gepensioneerd majoor der Mariniers bij zijn broer en zuster zou vestigen, die net als hij ongehuwd waren. De vorm van het koetshuis doet zulks betwijfelen. Willem Frederik Hendrik baron van Balveren was gehuwd met Susanna Cornelia Gravin van Bylandt en tot 1902 gedurende een periode van 37 jaar heer van Leur. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Mr. Walraven Elias Johan, die als laatste mannelijke telg uit het geslacht Van Balveren in 1920 overleed. Na hem werd Mr. Bernard Frederik baron van Verschuer, zoon van zijn zuster Otteline Marie, als erfgenaam zijn opvolger en trad een nieuw geslacht aan te Leur. Hij woonde te Leur van 1929 tot 1968 en overleed in 1971 te Velp. Het Huis te Leur werd daarna eerst onregelmatig doch vanaf 1978 permanent weer bewoond door zijn neef Barthold Pieter baron van Verschuer. Het zijn de Van Verschuers geweest die het huis, dat jarenlang niet als hoofdhuis is gebruikt tijdens de twee laatste Van Balverens, weer in ere hebben hersteld en gerevalideerd. In 1929 werd de gehele kap vernieuwd. Het werk werd uitgevoerd naar een tekening van de bouwkundige J.W. Francken uit Andelst door aannemer Johan Kroes uit Nijmegen. Voordien had het huis een kap met een zakgoot. De zolderverdieping werd van kamers voorzien en kreeg daartoe aan de achterzijde en zijkanten een groter aantal dakkapellen. In 1978 zijn er inwendig enige partiële wijzigingen aangebracht onder leiding van architectenbureau L. van der Lee uit 's-Hertogenbosch.
Afb. 620. Het Huis te Leur, gebouwd circa 1780 (opn. 1983).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 621. Opmetingstekening van het Huis te Leur met gevelaanzichten en de plattegronden van begane grond en verdieping.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het Huis te Leur bestaat uit een tweetal bouwlagen met zolder: een betrekkelijk lage beganegrondse verdieping met daarboven een hoge bel-etage onder een hoog opgaand schilddak. Het huis heeft een bijna vierkante plattegrond met een breedte van uitwendig 14,5 m en een diepte van 15,5 m met op beide etages de kamers gegroepeerd aan weerszijden van een brede middengang, die over de gehele diepte van het huis loopt. Het is het obligate schema van het tweebeukige huis met twee of drie vertrekken achter elkaar gelegen en belichting vanuit de voor- en achtergevel. Bij het Huis te Leur zijn de zijgevels niet helemaal, doch wel grotendeels blind. Bovendien zijn er kleine uitbouwen: een jongere entree met bergingsruimten als een lage aanbouw tegen de achtergevel; een toiletkoker tegen de rechterzijgevel en een lage aanbouw tegen de linkerzijgevel, gemaakt in verband met het feit dat de linkervoorkamer lange tijd heeft dienst gedaan als secretarie van de gemeente Bergharen. De onderverdeling van de linkervoorkamer is in 1978 weer ongedaan gemaakt. Rechts van de toegang ligt een kleinere kamer met daarachter de trappartij met pantry. Achter in het huis zijn links de keuken en rechts de kelder en opkamer gesitueerd. In grote trekken wordt die indeling op de verdieping
Afb. 622. Huis te Leur. Middenrisaliet van de voorgevel met het wapen Van Balveren onder het tympaan (opn. 1977).
herhaald, met dien verstande dat aan de voorzijde zich de zaal (het groot salet) en de herenkamer bevinden en daarachter de slaapvertrekken. De heldere opzet van de plattegrond en toegepaste schaal maken het geheel tot een uiterst comfortabel bewoonbaar huis. Het huis getuigt zowel in- als uitwendig van een opvallende soberheid. Evenwel geven de smaakvolle eikehouten trap, enige marmeren schoorstenen en eenvoudige met kooflijst omrande plafonds aan dit van aangename verhoudingen getuigende huis een bijzonder cachet. Het hoofdaccent valt uitwendig op de voorgevel met middenrisaliet en even vooruitspringende hoekverzwaringen. De vensters bestaan uit T-vormige schuiframen met later toegevoegde blinden. Een houten, driehoekig fronton bekroont de rondom het hele huis lopende daklijst met goot op klossen. Het fronton houdt de breedte aan van het middenrisaliet, waarin de dubbele toegangsdeur met een daarboven gelegen, rondbogige balkondeur zijn opgenomen. De deurpartij wordt omlijst door dubbele pilasters, waarvoor twee paar (ingekorte?) Ionische zuilen staan die een kroonlijst dragen, waarop een klein ijzeren balkonhek is aangebracht (afb. 622). De profileringen van pilasters en zuilen wijken onderling af. Ook het balkonvenster heeft een houten omlijsting met platstukken en een door twee consoles gedragen kroonlijst, die als basis dient voor het gekroonde familiewapen van Van Balveren met twee leeuwen als tenanten. Om een wat soepeler overgang te creëren van de brede deuromlijsting naar het smalle venster is op het bakstenen muurwerk van het middenrisaliet een gepleisterde curve als overgangslijn aangebracht. Het blijft de vraag of deze ingangspartij tot het huis in zijn oorspronkelijke staat heeft behoord. Waarschijnlijk is het huis in het midden of het derde kwart van de 19de eeuw toch aanzienlijk gemoderniseerd, waarbij men niet is overgegaan tot een uitbreiding met zijvleugels volgens het verbouwingsplan van meester-timmerman B.F. Peinart, maar wellicht wel een aantal moderniseringen heeft doorgevoerd. Op het plan van Peinart komt de omlijsting van deur en balkonraam niet voor en evenmin het fronton, waaruit men zou kunnen concluderen dat het een latere toevoeging is. Ook de vensters zullen in dezelfde periode zijn gemoderniseerd. Het oorspronkelijk bovenlicht ligt opgeslagen in de houtloods bij het Huis. Opmerkelijk zijn de door J.W. Francken ontworpen vensters in de dakkapellen, namelijk 20-ruits roedenvensters met wisseldorpel. De dakkapellen hebben houten wangstukken en een hoog zadeldak als bekroning en zijn met pannen gedekt en met leien tegen de zijwanden. De in 1929 gewijzigde dakconstructie bracht geen verandering in de plaats van de vier hoekschoorstenen.
Ga naar margenoot+ De geschiedenis van de heerlijkheid Leur wordt beheerst door drie geslachten: Van der Marck, Van Balveren en Van Verschuer. Het eerstgenoemde heeft weinig zichtbare sporen in Leur achtergelaten, de families Van Balveren en Van Verschuer des te meer. De baronnen Van Balveren hebben de heerlijkheid gedurende een periode van 172 jaar onafgebroken met aandacht bestierd, zes heren uit vijf generaties. Na 1920 volgden tot op heden twee heren van Leur uit de familie Van Verschuer. Op het Huis te Leur is een omvangrijke collectie portretten van leden van deze beide adellijke families en de aan hen geparenteerde en gelieerde geslachten aanwezig. Het betreft een unieke collectie | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
familieportretten, in ouderdom variërend van de 16de tot de 20ste eeuw en uitgevoerd in diverse technieken; naast panelen en doeken, kleine miniaturen en silhouetten benevens werk in potlood en pastel. Ofschoon de artistieke kwaliteit van de collectie uiteenloopt, bevat zij werk van zeer hoog gehalte en is de verzameling vanuit genealogisch oogpunt van grote betekenis. Zij is van bijzonder belang binnen het raam van de historie van de heerlijkheid Leur, het Ambt van Maas en Waal en in breder Gelders verband. Van de collectie maakte Jhr. F.G.L.O. van Kretschmar in 1962 een beschrijvende lijst, in totaal 81 nummers omvattend. Uit dit alfabetisch op geslachtsnaam geordend overzicht is een zevental portretgroepen te formeren van onderling geparenteerde families. Genoemd naar de in aantal belangrijkste vertegenwoordigers zijn dat respectievelijk de volgende groepen:
Bepalend voor de hieronder opgenomen portretten is de band van de geportretteerden met Leur en de bezitters van de heerlijkheid, alsmede de kwaliteit van sommige portretten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 623. Huis te Leur. Mansportret, gesigneerd Kaldenbach (opn. 1977).
Afb. 624. Huis te Leur. Jacoba Johanna van Bassenn, doek, gesigneerd Caenen 1742 (opn. 1977).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 625. Huis te Leur. Goert van der Schuer, paneel, gesigneerd I. Delff, 4de kwart 16de eeuw (opn. 1977).
Afb. 626. Huis te Leur. Nicolaas van der Schuer, paneel, toegeschreven aan J.A. van Ravenstein, 2de kwart 17de eeuw (opn. 1977).
De familierelatie van de geportretteerden uit de groep Van Balveren is weergegeven in hoofdlijnen op voorgaande tabel.
Ga naar margenoot+ In de groep Van Verschuer-portretten die via de alliantie van Barthold Philip van Verschuer en Otteline van Balveren in de collectie van het Huis te Leur zijn gekomen, is een aantal portretten van bijzondere kwaliteit, waarvan er twee speciale aandacht verdienen.
Ga naar margenoot+ De 16de-eeuwse Van Wijhe-portretten zijn alle afkomstig van het huis ‘Wijenburg’ te Echteld en na de overdracht van het kasteel in 1956 door mr. B.F. baron van Verschuer aan de Stichting ‘Vrienden der Geldersche Kasteelen’ terechtgekomen op het Huis te Leur. De verhouding tussen de verschillende geportretteerden is summier aangeduid op onderstaande genealogische tabel. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 627. Huis te Leur. Herman van Wijhe, heer tot den Blankenburg en de Pol, ambtman van Maas en Waal, paneel, anoniem werk, 1ste kwart 17de eeuw (opn. 1977).
Afb. 628. Huis te Leur. Reinier van Wijhe, 10de heer van Echteld, paneel, gedateerd 1619 (opn. 1977).
Afb. 629. Huis te Leur. Jasper van Wijhe, heer van Echteld in 1520, paneel, 2de kwart 16de eeuw (opn. 1977).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 630. Huis te Leur. Reinier van Wijhe, heer van Hernen vanaf 1544, paneel, wsch. 1569 (opn. 1977).
Afb. 631. Huis te Leur. Anna Pieck, vrouwe van Hernen, paneel, gedateerd 1569 (opn. 1977).
Via Adolf van Balveren, die gehuwd was met Martina Elisabeth van Hoeckelum, is er verwantschap via de mannelijke lijn met de geslachten Fagel en Rosa, en in vrouwelijke lijn met de familie Goris. In de portrettenverzameling van het Huis te Leur bevinden zich enige 17de-eeuwse portretten van zeer hoge kwaliteit van leden van bovengenoemde vier families. De verwantschap is aangegeven op bijgaande vereenvoudigde stamboom.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 632. Huis te Leur. Martijn Goris, raad en schepen te Nijmegen, olieverf op koper, circa 1670 (opn. 1977).
Afb. 633. Huis te Leur. Josina Goris, olieverf op koper, circa 1670 (opn. 1977).
Afb. 634. Huis te Leur. Frederik van Hoeckelum, stadssecretaris van Nijmegen, doek, gesigneerd J. de Baen, 1683 (opn. 1977).
Afb. 635. Huis te Leur. Geertruyd Maria Goris, doek, gesigneerd door J. Mijtens, 1664 (opn. 1977).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Achter het huis bevindt zich een ommuurde moestuin met in de as twee hekposten, waarop een stenen bal rust. Rond het huis strekt zich een gebied met elkaar afwisselende bos-, weide- en akkerpercelen uit, waarin nog duidelijk de sporen van de 18de-eeuwse aanleg herkenbaar zijn. Een opmerkelijk fenomeen is de grote vijver, in hoofdvorm een vierlobbige rechthoek, die in 1778 volgens de in het huisarchief (inv. nr. 36) bewaard gebleven ‘Akte van aanbesteding van het graven van een vischvijver soo als dezelve in 't campken digte bij het nieuwe gebouw van Zijn H W Gebr onder Leur in tien vacken leijd afgebaakt / 6 Rijnl. voeten diep’, is aangelegd. Een goede beschrijving van de houtopstand in de jaren '30 is opgenomen in de uitgave Mededeling van de Nederlandsche Heidemaatschappij b.g.v. de 47ste Algemene Vergadering gehouden op 13/14 september 1935, blz. 12-16. Het gehele terrein omvat 225 ha.
Ga naar margenoot+ Aan weerszijden van de oprijlaan die vanaf de Van Balverenlaan voor langs het Huis loopt, staan twee hardstenen, gegroefde hekposten met op de dekplaten twee schildhoudende, zittende leeuwen. In horizontale doorsnede vormen de posten een parallellogram. De bekronende leeuwen houden elk een cartouche vast met daarop respectievelijk links en rechts de wapens van de families Van Verschuer en Van Balveren. Zij zijn in 1928 aangebracht, acht jaar nadat de heerlijkheid was toegevallen aan Mr. Bernard Frederik baron van Verschuer als erfgenaam van zijn oom Mr. Walraven Elias Johan van Balveren. Voor 1928-29 stonden ter plaatse twee bakstenen hekposten met dekplaten en een dubbel draaihek, dat nog uit het einde van de 18de eeuw dateerde; de funderingen hiervan zijn nog zichtbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Tot het bij het Groot-Huis behorende complex moet ook de achter de moestuin gelegen boerderij ‘Het Bouwhuis’ worden gerekend. De boerderij ligt met het achterhuis naar de straat en met de voorgevel naar de achterzijde van het Huis te Leur gericht (afb. 636-638). Het doorzicht wordt echter belemmerd door een houten schuur. De boerderij, Van Balverenlaan nr. 10, bestaat uit een mogelijk nog 17de-eeuws voorhuis en een laat-18de-eeuws koetshuis met stalling onder een met riet en pannen gedekt afgewolfd zadeldak. In het gepleisterde voorhuis zit een door een groot zesruits venster verlichte kamer met schouw, die aan weerszijden is ingekort. In de rechterzijbeuk zit een vierruits venster met luiken en de zaadzolder is verlicht door kleine vensters met luiken. In de linkerbeuk is in 1978 een nieuw venster aangebracht. Het bedrijfsgedeelte is jonger, maar dateert zeker nog uit het laatste kwart van de 18de eeuw. In het huisarchief bevindt zich bij de stukken over het in 1778 nieuw te bouwen herenhuis ook een tekening voorzien van het opschrift ‘Grond Plan van de aanbouw voor stalling en koetshuis, op de Vrije Heerlijkheid Leur / Tekening a sij(n)de de gront, b Den Voorgevel, c den Sijgeevel, d Den Doorsigt’; met schaalaanduiding in Rijnlandse voet. Het Bouwhuis zou volgens dit plan plaats bieden aan zes paarden en de overige ruimte was voor stalling van de koetsen. De achtergevel op de bovengenoemde tekening geeft een met de huidige situatie overeenkomende ordonnantie te zien. Uit diverse bouwsporen in de achtergevel blijkt dat het Bouwhuis in de loop der jaren verschillende wijzigingen heeft ondergaan. Uit een in 1890 daterend huurcontract, afgesloten door baron Van Balveren met Gerrit Willem van der Werd uit St. Anna bij Nijmegen, wordt men iets gewaar over het gebruik van het Bouwhuis. De huurder krijgt in eigen gebruik: ‘twee kamers met bedsteden en een gedeelte van de deel benodigd tot het plaatsen van een koebeest en twee geiten; de zolder boven en de kelder beneden die kamers en het varkenshok; het overige van het bouwhuis blijft geheel ter beschikking van de eigenaar’. - Literatuur. Hier en Ginder 13 (1972), nr. 4, blz. 27-29. - Archivalia. Archief Heerlijkheid Leur, r.a.g. Arnhem, inv. nr. 35 en 38.
Ga naar margenoot+ Op een weilandje in het Leurse bos, nabij de driesprong Van Balverenlaan-Meerenburg-Puitsestraat, staat een houten duiventil, daterend van circa 1913 en als opvolger van een oudere til gemaakt door Piet Mulders uit Horssen. De til bestaat uit een op een poot rustende kubusvormige kast met een tentdakje waarop houten piron en in een van de wanden de aanvlieggaten. De til is in 1980 gerestaureerd. De ‘Duyveslag’ behoorde bij de heerlijke rechten en wordt bij de verhuur van het Huis te Leur in 1791 ook afzonderlijk vermeld. - Literatuur. Hier en Ginder 21 (1980), nr. 7, blz. 96-97. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het Klein HuisAan de Puitsestraat nr. 1 staat het z.g. Klein Huis, een in 1845 in opdracht van Frederik Johan Willem Gerard van Balveren gebouwd herenhuis met aansluitende boerderij (afb. 639-640).
Afb. 636. Van Balverenlaan nr. 10. Het Bouwhuis (opn. 1986).
Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 637. Van Balverenlaan nr. 10. Opmetingstekening van het Bouwhuis, waarop gevels, plattegrond, een lengte- en twee dwarsdoorsneden, door R. Oldhoff. s.h.b.o., Arnhem.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In het archief van de Heerlijkheid Leur zijn bij de bouwtekeningen van het huis ook twee tuinontwerpen opgeborgen:
In zijn beschrijving van Leur maakt Martens van Sevenhoven gewag van het Klein Huis, waar in 1865 Frederik Johan Willem Gerard van Balveren overleed. Hij was de vierde zoon van Christiaan van Balveren en Wilhelmina van Fridagh, die zich op 60-jarige leeftijd te Leur had gevestigd als gepensioneerd zeeofficier. Hij was ongehuwd gebleven en wilde bij zijn terugkeer naar Leur kennelijk zelfstandig gaan wonen en niet bij zijn oudste broer en jongere zus intrekken. Hij liet voor zich alleen op circa 300 m van het Huis te Leur een nieuwe woning bouwen, waarvoor de diverse onder de afbeeldingen genoemde ontwerpen zijn gemaakt. De serie is op zichzelf interessant, maar staat toch tamelijk ver van het uiteindelijk uitgevoerde ontwerp, waarvan ook bestek en voorwaarden bekend zijn. Het werk wordt omschreven als ‘een nieuw heerenen boerenhuis’, dat werd gebouwd door P. Werten en J. van der Ven, die respectievelijk metsel- en timmerwerk verzorgden. De bouwheer liet ook een plan voor de tuinen maken, door P.H. Burger, een hovenier uit Hees. Het plan omvatte het gebied tussen de algemene weg (Puitsestraat) en het Hernense Meer. Voor het huis lag een plantsoen met een door twee hekken afgesloten toegangspad; links voor een moestuin en rechts een plantsoen met ronde kippenren; achter het huis tot aan het Meer bouwlanden en de mogelijkheid voor een extra waterpartij. Burger leverde een begroting die neerkwam op f2314,25. Na het overlijden van de bouwheer hebben de beide volgende heren van Leur zich met het kleine huis vergenoegd, wanneer zij tijdelijk in hun heerlijkheid verblijf hielden, aldus Martens van Sevenhoven.
Afb. 638. Van Balverenlaan nr. 10. Houten schuur bij het Bouwhuis voor de moestuin van het Huis te Leur. s.h.b.o., Arnhem.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 639. Puitsestraat nr. 1. Het Klein Huis. Opmetingstekening van de gevels, plattegronden en dwarsdoorsneden over voorhuis en bedrijfsgedeelte door R. Oldhoff. s.h.b.o., Arnhem.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het huis bestaat feitelijk uit twee gedeelten: het voorhuis met verdieping, dat het tamelijk bescheiden herenhuis vormt en het achterhuis, een volledige boerderij met woning en bedrijfsgedeelte, waar de pachter woonde die tevens de verzorging van de heer als essentiële taak had. Het huis was als het ware gebouwd als privé-bejaarden-verzorgingshuis. Het herenhuis heeft een drie traveeën brede voorgevel en een diepte van twee traveeën; beganegronds zesruits schuifvensters met blinden en op de verdieping kleine openslaande ramen. Dubbele toegangsdeur met paneelverdeling binnen een houten omlijsting met consoles en kroonlijst. Pilastervormige hoekverzwaringen aan voor- en zijgevels; brede houten daklijst, omgaand schilddak met vier hoekschoorstenen; luidklokje op het dak. Tegen de voorgevel rechts een houten serre. Achterhuis met woning voor de boer en bedrijfsgedeelte. Indeling en bestemming van de ruimten, alsmede diverse details zijn uitvoerig weergegeven op de door de s.h.b.o. gemaakte opmetingstekeningen (afb. 639). | |||||||||||||||||||||||||||||||
BoerderijenOp het grondgebied van Leur staan diverse monumentale boerderijen, die voor een deel tot de heerlijkheid behoren. Naast intrinsieke kwaliteiten is ook de ligging in een landschappelijk gaaf gebleven cultuurlandschap van grote betekenis. Een bijzonderheid is dat veel boerderijen en kleine huizen die tot de heerlijkheid behoren of hebben behoord, eindigen op het suffix ‘hof’. Vanaf 1776 tot 1940 werd de heerlijkheid stelselmatig uitgebreid door de aankoop van boerderijen. De meest gave boerderijen zijn gelegen aan de Dorpsstraat, sedert 1983 Van Balverenlaan geheten, en langs de Puitsestraat. Ga naar margenoot+ Van Balverenlaan nr. 5. ‘De Capelhof’, boerderij op T-vormig grondplan met in de voorgevel een muuranker met het jaartal 1815 (afb. 641). De boerderij, die is gelegen tegenover de oude dorpskerk, heeft in de vier traveeën brede voorgevel vensters die omstreeks 1870 zijn vergroot. Inwendig is toen ook het woongedeelte met een travee
Afb. 640. Puitsestraat nr. 1, Het Klein Huis (opn. 1977).
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 641. Van Balverenlaan nr. 5. De Capelhof, 1815 (opn. 1977).
verlengd. Rechts onder het voorhuis bevindt zich een dubbele kelder. Het bedrijfsgedeelte is in 1956-1957 vernieuwd, maar behield daarbij het 18de-eeuwse gebint. In de woonkamer van het voorhuis een schouw met antieke tegels. - Literatuur. Hier en Ginder 12 (1971), nr. 2, blz. 9-11.
Van Balverenlaan nr. 2. ‘Oude Smidse’, boerderij onder afgewolfd zadeldak gedekt met riet en pannen, daterend circa 1800. De voorgevel is omstreeks 1910 in machinale steen vernieuwd. De boerderij deed van 1840-1892 dienst als dorpssmidse. - Literatuur. Hier en Ginder 14 (1973), nr. 5, blz. 45-46. Van Balverenlaan nr. 6. ‘De Merwerd’, boerderij onder afgewolfd zadeldak met riet en pannen gedekt; voorhuis met in de hoofdbeuk, links van de voordeur een groot, negenruits schuifvenster en kleine vensters in de zijbeuken en op de zolder (afb. 642). Het bedrijfsgedeelte met originele ankerbalkconstructie is met een travee verlengd en aan de linkerzijkant verbreed. Op het erf voor de boerderij karnschuur met rieten kap
Afb. 642. Van Balverenlaan nr. 6. De Merwerd (opn. 1977).
en een bakhuis, dat in xx a met een haaks gedeelte is vergroot. Achter de boerderij een vijfroedenberg met in hout beschoten onderbouw, in 1922 overgeplaatst vanuit de Betuwe. Tot 1971 stond aan de straat een grote schapenschuur die is afgebrand. De boerderij die ook wel met ‘Meerwijkse Hof’ of ‘Meerwijk’ wordt aangeduid, gaat als bouwplaats zeker terug tot de 16de eeuw. In 1776 werd het huis met de landerijen gekocht door Christiaan van Balveren, de bouwheer van het Huis te Leur; hij kocht het van Antoinette Wilhelmina van der Porsten, weduwe van Mr. Engelbert de Man. De akten van verpachting over de periode 1776-1900 zijn in het archief van de heerlijkheid bewaard. De karnmolen, hiervoor vernoemd, werd in 1857 aanbesteed. - Literatuur. Hier en Ginder 13 (1972), nr 8, blz. 63-65. - Archivalia. Archief Heerlijkheid Leur, r.a.g. Arnhem, inv. nrs. 52-57.
Van Balverenlaan nr. 10. Zie ‘Het Bouwhuis’, blz. 475.
Ga naar margenoot+ Broekstraat nr. 41. Boerderij ‘De Puitschen Hof’, werd reeds in 1779 door Christiaan baron van Balveren aangekocht, doch is in oorsprong ouder, getuige bewaard gebleven overdrachtspapieren. Het huis is in 1930 inwendig verbouwd. Restanten van de oudere kern zijn nog waarneembaar in de rechterzijmuur. Links van de voorgevel staat een in 1926 verlengd bakhuis. Tot 1930 stond er bij de boerderij ook een schaapskooi. Men verhaalt, dat het huis oorspronkelijk als jachtkamer heeft gediend. In het archief van de heerlijkheid Leur bevinden zich diverse stukken betreffende het verwerven van onroerend goed door Gerrit Willem van Balveren ‘aan de Puitsen’. - Literatuur. Hier en Ginder 15 (1974), nr. 7, blz. 77-80. - Archivalia. Archief Heerlijkheid Leur, r.a.g. Arnhem, inv. nr. 62-64 sex.
Ga naar margenoot+ Flerdeweg nr. 5 en 7. De in het Leurse Veld gelegen buurtschap De Flerde telt een vijftal boerderijen, waarvan de op een hucht gelegen hoeve ‘De Flerde’ in 1860-1861 is gebouwd ter plaatse van een oudere voorgangster. De T-boerderij heeft een zes traveeën breed voorhuis met halve verdieping en zesruits schuiframen. Op het erf staat een bakhuis met kelder en een grote korenschuur voorzien van een jaartalsteen met ‘c.b. 1885’; de oude karnmolen is in 1971 afgebroken. - Literatuur. Hier en Ginder 14 (1973), nr. 2, blz. 13-16.
Ga naar margenoot+ Kavelpad nr. 1. Boerderij ‘De Hoekse’, witgesausd bakstenen gebouw onder een boven de voorgevel afgewolfd met riet en pannen gedekt schilddak. In de voorgevel zesruits schuifvensters met luiken en klein zoldervenster. Bedrijfsgedeelte met dwarsdeeldeuren onder opgewipt dakschild als lessenaarsdak. Datering xix a.
Ga naar margenoot+ Leurseweg nr. 5. Boerderij ‘Het Hof’, gebouwd in 1927 ter vervanging van een oudere, waarschijnlijk laat-18de-eeuwse hoeve op dezelfde standplaats op 200 m ten oosten van de Hervormde kerk. De in november 1926 afgebrande boerderij is waarschijnlijk gebouwd in opdracht van Gerrit Willem van Balveren of diens zoon Christiaan. Het bouwjaar is niet bekend, maar wel zijn er in het heerlijkheidsarchief akten van verhuring aanwezig vanaf 1790 tot 1900, gedurende welke periode de pachter tevens ‘secretaris’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 643. De hekposten van het Huis te Leur en boerderij de Merwerd (opn. 1977).
(rentmeester) van de heerlijkheid was. De boerderij vertoonde echter niet het streekeigen type, maar leek eerder afkomstig van de Zuidhollandse eilanden (type Zeeuwse schuurgroep). De bouw ervan zal ongetwijfeld te maken hebben met de door de protestantse Van Balverens gevoerde bedrijfspolitiek om op aan hen behorende pachthoeven uit Holland of de Betuwe afkomstige geestverwanten te plaatsen. Er is een afbeelding van de boerderij bewaard gebleven met zicht op het drie verdiepingen tellende voorhuis onder massaal rieten zadeldak. Een verwante boerderij staat in Asch bij Buren. Na de brand werd Het Hof herbouwd in een geheel andere vorm met zijtopgevels aan het dwarsgeplaatste voorhuis. Een ervan kreeg de vorm van een gezwenkte topgevel, zoals men die ook aantreft bij de hoeve de Hagert in Wijchen, aan de overzijde van de Leurseweg gelegen op Wijchens grondgebied. De bouw van de nieuwe boerderij ‘Het Hof’ werd opgedragen aan de bouwkundige J.W. Francken uit Andelst. De bouwtekeningen zijn in de vorm van blauwdrukken aanwezig in het archief van de heerlijkheid. In een overeenkomst met de bouwkundige staat de volgende bepaling: ‘Francken zal indien er besloten wordt in den oud-Gelderschen bouwstijl te bouwen, die stijl aan de bestaande gebouwen in Gelderland of Munsterland gaan bestuderen, welke hem zullen worden aangewezen door Hiebendaal (= rentmeester C.A. Hiebendaal), waarvoor hij de uitschotten aan reis- en verblijfkosten zal kunnen declareren’. - Literatuur. Hier en Ginder 18 (1977), nr. 9, blz. 95-98. - Archivalia. Archief Heerlijkheid Leur, r.a.g. Arnhem, inv. nr. 46 en 47 bis.
Leurseweg (afgebroken). Aan de Leurseweg westelijk van het perceel dat nog de naam Het Kasteel draagt, stond de in 1929 afgebroken boerderij ‘Damhof’, een boerderij met naar links uitgebouwd voorhuis zonder verdieping, waarin ankers het bouwjaar ‘1790’ aangaven. Het huis was in 1874 door Willem Frederik Hendrik baron van Balveren aangekocht en kreeg de naam ‘Damhof’ in verband met de aarden wal die op de grens met Wijchen als waterkering werd aangelegd. In de boerderij bevond zich een rosmolen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
voor het malen van lijnzaad. Een van de molenstenen ligt in de tuin van het Huis te Leur. Van het huis is een foto bewaard waarop de vijf traveeën brede voorgevel te zien is met negenruits schuiframen en spiegelluiken. Bakhuis nog aanwezig. - Literatuur. Hier en Ginder 18 (1977), nr. 4, blz. 37-40. - Archivalia. Archief Heerlijkheid Leur, r.a.g. Arnhem, inv. nr. 42.
Ga naar margenoot+ Meerenburg nr. 4. Op de hoek van de Van Balverenstraat en Meerenburg staat de 18de-eeuwse boerderij ‘De Meerenburg’, die in de 19de eeuw verbouwingen en een verlenging heeft ondergaan en na een eigenzinnige restauratie als recreatieboerderij in gebruik is. In de voorgevel duidelijke sporen van diverse ingrepen. Een van de zijbeuken maakt met de achtergevel een inspringende hoek, waarin deeldeuren zijn geplaatst. Het oudste gedeelte is in augustus 1985 geheel uitgebrand. Vierroedige hooiberg. - Literatuur. Hier en Ginder 10 (1969), nr. 10, blz. 53-54.
Ga naar margenoot+ Neerveld nr. 5. Tot de oude boerderijplaatsen met een relatief jong huis behoort ook de hoeve ‘De Schebbelaar’, gebouwd in 1848 door Peter van Haren. In 1916 werd de rechterzijgevel gewijzigd en verdwenen het bakhuis en de karnmolen van het erf. - Literatuur. Hier en Ginder 15 (1974), nr. 1, blz. 1-4.
Ga naar margenoot+ Puitsestraat nr. 1. ‘Het Klein Huis’, zie blz. 475.
Puitsestraat nr. 2. Boerderij ‘De Puitschen Hoek’, gepleisterde boerderij op L-vormig grondplan met halve verdieping en karnhuis op het erf links van de voorgevel, xviii b met latere wijzigingen. Geblokte verdeling in de bepleistering van het voorhuis dat naar rechts is uitgebouwd, onderkelderd is en voorzien van zesruits schuifvensters met luiken. Dekking met riet en pannen. Karnhuis in 1981 afgebroken. - Literatuur. Hier en Ginder ii (1970), nr. 11, blz. 99-100. |
|