Het Land van Maas en Waal
(1986)–A.G. Schulte– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||
Afb. 564. De kern van het dorp Hernen volgens het kadastraal minuutplan van 1820.
| |||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||
Hernen
| |||||||||||||||||||
Rooms-Katholieke kerkAan de Dorpsstraat nr. 35 staat de r.k. parochiekerk, die is toegewijd aan de H. Judocus. De kerk staat ter plaatse van haar middeleeuwse voorgangster, die in 1892 werd afgebroken. Het naar ontwerp van P.Th. Stornebrink opgetrokken gebouw vertoont een persoonlijk getinte neoromaanse stijl (afb. 565-572).
Bronnen - Literatuur. Van der Aa iv (1844), blz 463, 464; Schutjes i (1870), blz. 187; Idem iv (1873), blz. 149-151, 153-155; Kalf 1906, blz. 399-400; Stüwer 1938, blz. 191, 198, 216; Maris 1939, 154, 156-158; Oediger 1940, blz. 58-59 (nr. 98); Schoengen i (1941), blz. 105, ii (1942), 91 en Suppl. 78; Wijnaendts van Resandt 1943, blz. 71; Rosenberg 1972, blz. 135; Ten Boom 1974/75, blz. 129-130; J. van Gelder, Parochie H. Judocus van Hernen en Leur. Een Franciscaner burcht, Bisdomblad St. Jansklokken lii (1974), nr. 26 (d.d. 28-6-1974); H. van Helvoort, Van timmermansknecht tot architect en ingenieur, Pier Thomas Stornebrink, 1975 (typescript), blz. 7-15. - Afbeeldingen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||
Afb. 565. De middeleeuwse dorpskerk van Hernen naar anonieme 18de-eeuwse tekening. r.k.d., Den Haag.
Afb. 566. De oude dorpskerk volgens het kadastraal minuutplan.
Afb. 567. De neoromaanse kerk uit 1893 volgens recent plan.
| |||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||
Geschiedenis De oudste schriftelijke gegevens omtrent een kerkgebouw in Hernen betreffen een kapel toegewijd aan de H.H. Judocus en Vincentius, welke voor 1367 door de gebroeders Johan en Alard van Driel is gebouwd. De kerk was een dochterkerk van Leur en is pas omstreeks 1400 verheven tot een zelfstandige parochie. De heren van Hernen waren collator. Visitatiegegevens van omstreeks 1500 melden in de kerk twee altaren, een toegewijd aan St. Antonius Abt en een ander aan de H. Catharina. Een bericht uit 1524 vermeldt dat de kerk gedurende een periode van acht jaren zonder herder zat ‘propter penuriam et bella’. Toen in 1609 de pastoor was verjaagd, gingen de katholieke dorpelingen meestal naar Ravenstein, ofschoon er in Hernen geen gereformeerden woonden. Na de Franse bezetting van 1672-1674 kwam een Minderbroeder uit het Franciscanerklooster in Megen, Wilhelmus van der Hulpen, op verzoek van de familie van Wijhe naar het kasteel, waar hij zich als missionaris kon vestigen. De r.k. statie bleef ook onder Philips Hendrik en Willem Frans baron van Steenhuys op het huis gehandhaafd. Bij de restauratie van het kasteel zijn in het oostelijk vertrek van de noordvleugel nog schilderingen uit de schuilkerkperiode tevoorschijn gekomen, die overigens niet zijn gehandhaafd. In 1674 werd eerst Leur en later ook Bergharen en Hernen kerkelijk met de statie Hernen verenigd. Na de dood van Van der Hulpen, die naast zijn pastorale taak ook de functie van rentmeester van adellijke families uitoefende, bouwde men onder het pastoraat van Franciscus Dekkers een schuurkerk met pastoriewoning in Bergharen. In 1799 kregen de katholieken het middeleeuwse kerkgebouw weer terug. Deze kerk is in 1833 vergroot en van een orgel voorzien. De oude kerk moest in 1892 plaatsmaken voor een geheel nieuw gebouw, dat haar letterlijk van haar plaats heeft verdrongen. Op 10 juni 1891 vond de eerste-steenlegging plaats van de door P.Th. Stornebrink nieuw te bouwen Hernense parochiekerk, die evenals het oude gebouw werd toegewijd aan de H. Judocus. Niet alleen het ontwerp en de uitvoering van het gebouw, maar ook het ontwerp van een groot gedeelte van de inventaris lagen in handen van deze Wijchense architect-aannemer, die de bouwopdracht kreeg na het voltooien van het kloostercomplex in Alverna. De parochie van Hernen is, evenals de parochiekerk van St. Antonius Abt in Wijchen, tot op de dag van vandaag bediend door paters Franciscanen. Op 17 juli 1893 werd de nieuwe kerk geconsacreerd. Ga naar margenoot+ Gegevens omtrent het middeleeuwse kerkgebouw moeten vooral worden geput uit de bestaande afbeeldingen en meting van het kadastraal minuutplan. Helaas geeft de 18de-eeuwse tekening met een gezicht op de zuidelijke langsgevel geen uitsluitsel omtrent de koorpartij, omdat die wegvalt achter geboomte. Op het kadastraal minuutplan (afb. 566) is een eenbeukige kerk met gotisch koor en een smalle aanbouw aan de zuidzijde weergegeven, in het westen voorafgegaan door de toren. De lengte van de middeleeuwse kerk in haar boven beschreven gedaante bedroeg ongeveer 30 m, inclusief de toren. De vormgeving van de toren is het best bekend. Hij bestond uit drie geledingen en een ingesnoerde spits. Hij komt goed tot zijn recht in de schetstekening van de kerk gemaakt voor de afbraak (afb. 568), zij het dat daarop de torenvoet enige
Afb. 568. Schetstekening van de voormalige r.k. kerk, naar tekening van architect P.Th. Stornebrink. Sacristie r.k. kerk, Hernen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||
Afb. 569. Ontwerptekening van de zuiden westgevel van de r.k. kerk door architect P.Th. Stornebrink vervaardigd in 1892. Sacristie r.k. kerk, Hernen.
Afb. 570. Opmetingstekening van de kerkplattegrond. Horizontale doorsnede over de vensters.
| |||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||
Afb. 571. De r.k. kerk van St. Judocus, gezien vanuit het zuidwesten (opn. 1970).
Afb. 572. Het interieur van de r.k. kerk gezien naar het priesterkoor (opn. 1970).
wellicht 19de-eeuwse modificaties heeft ondergaan. Opmerkelijk is, dat de tweede en derde geleding twee-assig van indeling is door de in de gevels aangebrachte blindnissen en galmgaten. De toren lijkt van omstreeks 1500 te dateren. De vormgeving is in de streek tamelijk uniek. In de 19de-eeuwse gedaante is het kerkgebouw voorzien van twee smalle zijbeuken, die onder zelfstandige schilddaken zijn gebracht. Deze uitbreiding aan weerszijden van het schip moet in 1833 tot stand zijn gekomen, een met overheidssubsidie uitgevoerde vergroting uit de Waterstaatsperiode. De schetstekening van 1892 toont verder een laatgotisch koor, dat met het schip onder een doorlopende kap is gebracht. Ofschoon het niet met zekerheid is te zeggen, laat het zich aanzien, dat de nieuwe kerk voor een groot deel op of naast de middeleeuwse fundering is gebouwd.
Ga naar margenoot+ De door P.Th. Stornebrink ontworpen kerk is gebouwd in neoromaanse stijl, waarin elementen van de romano-gotische stijl zijn verwerkt in plattegrond en gewelfvormen (afb. 570). De kerk heeft een kruisvormig grondplan met een driebeukig schip van het gebonden stelsel ter lengte van anderhalve travee. In de westelijke halve travee is de zangerstribune gebouwd. De transeptarmen steken met hun hoofdruimten niet buiten de zijbeuken uit, maar zij doen dat wel met grote halfronde absiden. De koorpartij bestaat uit twee ten opzichte van elkaar iets versmallende koortraveeën en een halfronde absis. Tegen de eerste koortravee zijn zijkapellen gevoegd, bestaande uit ondiepe koortraveeën en blinde absidiolen. Achter de zijkoren zijn de sacristie en een dagkapel gebouwd in de flanken van de tweede koortravee. Tegen de onbelende zijden zijn aan de noord-, oost- en westkant absidiolen aangebracht, waarvan die aan de noordkant een toegangsportaal vormt tot de sacristie. Dergelijke absidiolen bevinden zich ook aan de westzijde van de zijbeuken, waarvan de noordwestelijke als doopkapel fungeert. Het middenschip wordt aan de westzijde voorafgegaan door een toren op vierkante grondslag, waarin aan de kerkzijde een ronde spiltrap en een kast zijn opgenomen. Tegen de westzijde van de torenvoet sluit een absisachtig buitenportaal aan. | |||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Aan het exterieur bespeurt men een consequente doorvoering van een beperkt aantal vormelementen en versieringsmotieven, zoals boogfriezen, spaarvelden, siermetselwerk en venstervormen, die lijken geïnspireerd door de romaanse baksteenarchitectuur uit het Fries-Groningse kleigebied. Stornebrink die uit Friesland afkomstig is, heeft alles zeer nadrukkelijk en voor wat betreft het interieur bijna overgeaccentueerd behandeld. Vooral de toepassing van het absismotief, vier grote en zes kleine halfronde uitbouwen, geeft het gebouw een zeer eigenzinnig karakter (afb. 569, 571).
Ga naar margenoot+ Inwendig heeft het schip een basilicale opbouw en daarin is het alternerend stelsel toegepast. Het schip en de viering zijn overkluisd met achtdelige koepelachtige gewelven, respectievelijk met ribben en platte banden. De gewelven in het transept, het schipgewelf van een halve travee-breedte boven het zangkoor, en de gewelven in de koortraveeën hebben de vorm van eenvoudige netgewelven met geprofileerde ribben. In de zijbeuken en in de toren zijn kruisribgewelven geslagen. Alle absiskalotten zijn ribloos. De kerk is grotendeels in schoon werk gemetseld met toepassing van afwijkend gekleurde en geglazuurde baksteen en gebakken tegels. Profielstenen zorgen voor een plastische behandeling van pijlers en wandoppervlak. De kapitelen van pijlers en schalken alsmede de basementen zijn uit natuursteen gehouwen. De toepassing is curieus, met name bij de vieringpijlers, waar een merkwaardige opeenstapeling van bouwsculptuuronderdelen is te zien. Op enige wandvlakken is een figurale beschildering ter decoratie aangebracht (afb. 572).
Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van de kerk behoren nog enkele beelden en enig vaatwerk, die afkomstig zijn van de oude parochiekerk. Het meubilair is grotendeels afkomstig uit het door P.Th. Stornebrink in Wijchen opgerichte atelier. Deze werkplaats van schrijnwerkers stond onder leiding van de beeldhouwer Petrus Adrianus de Leeuw. De Leeuw, geboren in 1833 in Den Bosch en leerling van de Koninklijke School aldaar, was ook betrokken bij het door Stornebrink uitgevoerde kloosterproject in Alverna (1887 e.v.j.); voordien was hij leraar te Arnhem (Kunstoefening). Welk aandeel Stornebrink in de ontwerpen van het meubilair heeft gehad ten opzichte van de inbreng van De Leeuw is moeilijk uit te maken; de uitvoering lag volledig in handen van De Leeuw c.s. Tweede leverancier was F. de Vriendt uit Borgerhout (Antwerpen).
Ga naar margenoot+ Hoogaltaar (afb. 572). Kalksteen, inlegwerk van marmer; gepolychromeerd; ontwerp van Stornebrink, uitvoering door P.A. de Leeuw c.s. Polychromie 1918, vermoedelijk door Cuypers, Roermond; 1892; neoromaans. Tombe met beeld van liggende Donatus, geflankeerd door vier staande engelen tussen zuilen. Hoge retabel; op het tabernakeldeurtje van metaal is in reliëf een Majestas Domini voorgesteld; op de hoeken twee engelen met wierookvaten; aan weerszijden van het tabernakel de beelden van Clara en Paschalis onder baldakijn. Als bekroning boven het tabernakel en de expositietroon een kruisgroep met Maria en Johannes met onder de voet van het kruis vijf beeldjes: profeet - Isaias - Malachias - Jeremias - profeet; boven de beelden van Clara en Paschalis twee engelen onder baldakijn. Zie afb. 573, nr. i. - Literatuur. Correspondentie met Bisdom, 1918. Maria-altaar. Kalksteen, wit en goud geverfd, F. de Vriendt, Borgerhout (Antwerpen); 1895-1896; neoromaans. Mensa met kruis en tweemaal het Maria-monogram; op voetstuk boven het tabernakel beeld van Maria met Kind. Zie afb. 573, nr. ii. Jozefaltaar. Kalksteen, wit en goud geverfd; F. de Vriendt, Borgerhout (Antwerpen); 1895-1896; neoromaans. Mensa met kruis en tweemaal het Sint Jozef-monogram; op voetstuk boven het tabernakel beeld van Jozef met Kind. Zie afb. 573, nr. iii.
Ga naar margenoot+ Preekstoel (afb. 574). Voet: kalksteen en marmer, kuip; klankbord en trappen: eikehout; ontwerp van P.Th. Stornebrink, uitvoering door P.A. de Leeuw c.s.; 1893; neoromaans. Vierkante voet met vier reliëfs in kalksteen: Bonaventura, studerend - mijter en bisschopsstaf- draak op ranken bijtend - kardinaalsattributen; achtzijdige kuip met dubbele eikehouten trap; op de afgeschuinde hoeken drie beeldjes: Laurentius a Brindisio - Franciscus met orderegel - Nicolaas Pieck; op de zijden twee reliëfs: Franciscus predikend voor de vissen - Idem tot de vogels; dorsaal met op de hoeken twee beelden van Christus: als zaaier en als Goede Herder; op de overgang naar | |||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||
Afb. 573. Schematische kerkplattegrond met aanduiding van de monumentale decoraties en kerkmeubilair, waarnaar in de tekst wordt verwezen.
Afb. 574. r.k. kerk. Preekstoel en communiebank, nu dagaltaar, door P.A. de Leeuw, naar ontwerp van P.Th. Stornebrink (opn. 1984).
klankbord: het Franciscaanse orde-embleem (twee gekruiste armen en kruis). Klankbord in de vorm van een met tympanen en beelden bekroonde lage koepel op achtzijdige grondslag; aan de onderzijde van het klankbord Geestesduif en traceerwerk; tympanen met evangelistensymbolen in het gevelveld en staande beelden van de evangelisten op de top. Op het klankbord een groot bekronend beeld van Franciscus met kruis en vaan optrekkend naar Marokko, geplaatst op voetstuk met vier kleine beeldjes in nissen; de beeldjes stellen Franciscus of een ordegenoot voor met kruis, schedel, boek en kelk (mogelijk symbolen van de vier mystieke stromingen ten tijde van Franciscus: passiemystiek, armoede-mystiek, de navolging van Christus en bruidsmystiek). Leuningen bestaande uit hoge arcaden met getorste zuiltjes en met snijwerk versierde smalle panelen. Zie afb. 573, nr. v.
Ga naar margenoot+ Doopvont. Totale hoogte 212 cm, voetstuk met kuip 112 cm, deksel 100 cm; kuip van kalksteen, marmer en Naamse steen - deksel, eikehout; waarschijnlijk F. de Vriendt, Borgerhout (Antwerpen); 1896. Vierzijdige voet, op de hoeken gedragen door evangelistensymbolen; op de zijden gedragen door vier leeuwekoppen; vierzijdige stam met vier nisjes, waarin: zegenende Christus - Petrus - Jacobus - Johannes; ronde kuip versierd met knorren; rond deksel met florale motieven en beeld van Johannes de Doper in aedicula, bekroond door een adelaar. Zie afb. 573, nr. viii.
Ga naar margenoot+ Communiebank (afb. 574). Hout, wit en goud geverfd; ontwerp van P.Th. Stornebrink, uitvoering door P.A. de Leeuw c.s.; 1894; neoromaans. Tussen zuiltjes onder arcadebogen van links naar rechts de volgende reliëfs: Abraham - Abel met lam - Lam op altaar - Mannaregen (centrale, breed uitgewerkte voorstelling) - Tafel met toonbroden - Melchisedech - Aäron. Zie afb. 573, nr. iv.
Ga naar margenoot+ Twee biechtstoelen. Eikehout; vermoedelijk kort na 1833 en nog afkomstig uit de toen vergrote kerk; Waterstaatsperiode. Driedelig front met composiete pilasters en kroonlijst; | |||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||
in het midden een onderdeur, gebogen zijdeuren met ajour gesneden ranken in bovenpaneel. Zie afb. 573, nrs. vi en vii.
Ga naar margenoot+ Het orgel is geleverd in 1856 door W. Rüter uit Kevelaer en is waarschijnlijk afkomstig uit de oude kerk. Het instrument is in 1956 door de firma Verschueren uit Heijthuizen gerestaureerd. Het heeft een vijfdelig front met drie pijpentorens en twee tussenvelden en is in imitatie-eiken geschilderd.
Ga naar margenoot+ Kerkbanken. Eikehout; firma Geelen, Berlicum (?); 1914. Zijwangen aan de bovenzijde uitlopend op driepasmotief, staafkolonnetten, verdiepte rondboog en vierpas; gesneden bladmotief. Vergelijkbare banken in Horssen.
Ga naar margenoot+ Veertien staties. Verworven in 1896; Afgietsel naar staties van F. de Vriendt, Borgerhout (Antwerpen). Vergelijk Afferden blz. 34 en Maasbommel blz. 290.
Ga naar margenoot+ Christus aan de geselkolom (afb. 576). Hoogte met voetstuk circa 140 cm; hout, wit geverfd; Vlaams werk; circa 1700. Staande Christus met putto die een thans verdwenen geselroede vasthoudt. Op de console twee engelenkopjes met doornenkroon en knots. Zie afb. 573, nr. ii. Maria als Moeder van Smarten (afb. 575). Hoogte met voetstuk circa 140 cm; hout; wit geverfd; Vlaams werk; circa 1700. Staande Maria met gevouwen handen, omhoog gericht gelaat. Op de console een engeltje met een door een zwaard doorboord hart. Zie afb. 573, nr. 10. Maria op maansikkel. Hoogte 110 cm; hout; samengesteld uit meerdere blokken, wit en goud geverfd; midden xviii. Maria met het Kind op de linkerarm, staande op de maansikkel en de slang vertrappend. Zie afb. 573, nr. 12. Rochus (afb. 474 rechts). Hoogte 110 cm; gepolychromeerd hout; xixd. Staande heilige, gekleed in pelgrimsgewaad met staf en kruik in de linkerhand; hij toont de pestbuil op zijn been, een hond ligt naast hem. Zie afb. 573, nr. 9. Franciscus van Assisi. Hoogte 140 cm; gepolychromeerd hout; 1891 vv; neogotiek. Staande heilige met wereldbol en kruis. Zie afb. 573, nr. 1. Judocus. Hoogte 140 cm; gepolychromeerd hout; 1891 vv; neogotiek. Staande figuur met kruis, staf en kroon. Zie afb. 573, nr. 2. Donatus. Hoogte 105 cm; gepolychromeerd hout; circa 1900; neogotiek. Staande gestalte als Romeins krijgsman met zwaard en bliksemschicht onder de voet. Zie afb. 573, nr. 3. Donatus (afb. 574). Hoogte 135 cm; gepolychromeerd hout; circa 1900; neogotiek. Staande heilige met baard in middeleeuws krijgskostuum met kort zwaard. Zie afb. 573, nr. 4. Vier evangelistensymbolen (afb. 572). Hoogte circa 100 cm (met voetstuk); kalksteen; door P.A. de Leeuw c.s.; 1891-1892; neoromaans. Geplaatst op de hoeken van de vieringpijlers. Zie afb. 573, nrs. 5-8. Kruisgroep. Hoogte kruis 135 cm, Maria en Johannes 135 cm; kalksteen; door Fr. de Vriendt, Borgerhout (Antwerpen); 1903; neoromaans. Zie afb. 573, nr. 13. Christus als Goede Herder. Medaillon, natuursteen, in het torenportaal boven de ingang. Zie afb. 573, nr. 14.
Ga naar margenoot+ In de periode 1918-1920 is door het atelier Cuypers uit Roermond een aantal wandschilderingen aangebracht in priesterkoor en transept, alsmede in de zijabsiden (aangegeven op afb. 573, a-j). Absis. a Lam op boek met zeven zegels, omgeven door evangelisten en wierokende engelen; kruis met hand Gods (in de absiskalot) - b Laatste Avondmaal - c Bruiloft te Cana (onder de vensters); verder draperieschildering (afb. 572). Koortravee. dd Engelen en eucharistische symbolen (spaarbogen ondermuur) - e Voorspelling van de Eucharistie in dispuut tussen Jezus en de Joden na de wonderbare broodvermenigvuldiging (spaarboog onder lichtbeukvensters) - f Wonderbare broodvermenigvuldiging (op dito spaarboog) - gg Engelen en Jezus- en Christus-monogrammen; ondermuren met tapijtschildering. Absiden zijkapellen. h Twee maal twee knielende engelen en tapijtschilderingen. | |||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||
Afb. 575. r.k. kerk. Mater Dolorosa op gesneden console, hout, 18de eeuw (opn. 1984).
Afb. 576. r.k. kerk. Christus aan de geselkolom op gesneden console, hout, 18de eeuw (opn. 1984).
Transept. i Intocht in Jerusalem (oostmuur noorderzijbeuk) - j Sleutelovergave aan Petrus (oostmuur zuiderzijbeuk). Alle verhalende scènes zijn voorzien van teksten tussen de boogfriezen.
Ga naar margenoot+ In het koor vier gebrandschilderde ramen, geleverd door Cuypers, Roermond en vervaardigd door F. Nicolas, Roermond in 1925 (afb. 573, a-d). Vier staande heiligen in ornamentale omlijsting: a Clara met monstrans, b Paschalis Baylon, c Juliana van Falconieri met ciborie, d Nicolaas Pieck. In het transept vier ramen door Lando van de Berg o.f.m., Amsterdam 1950, waarop voorstelling van de evangelisten (afb. 573, e-h). - Literatuur. Map Begroting, rekening en verantwoording van de bouw der kerk.
Ga naar margenoot+ In het plaveisel van het westelijk buitenportaal voor de toren zijn twee fragmenten opgenomen van een grafsteen of monument, waarop respectievelijk een ruitschild, beladen met twee elkaar kruisende onderarmen (wapen Vijgh) en een inscriptie met afgesleten gotische letters. Volgens Moes en Sluyterman (1914) stond er in de middeleeuwse kerk een tombe, waarop aan de voorzijde de wapens Van Wijhe, Buren, Zeller en Sallandt waren aangebracht en het volgende grafschrift: ‘Int jaer ons Heren 1492 op St. Gallen avond sterff reyner van wy heer toe hernen / op Alderheyligen int jaer 1500 sterff johanna van buuren siin huisfrou’. Aan de achterkant stond: ‘joffrau rutegera vijgh gent van wij, / vrouw toe Hernen / sterff den 22 Oct 1523’; zij was gehuwd met Joachim van Wijhe. - Literatuur. Moes en Sluyterman 1914, blz. 191, 192; Bloys van Treslong Prins 1917, annotatie t.o. blz. 105.
Ga naar margenoot+ Stralenmonstrans (afb. 577). Hoogte 68 cm, diameter voet 22 x 16,5 cm; zilver; merken: meesterteken h + e in rechthoek (= H.G. Esser, Weert 1838-1892), lopend leeuwtje, zwaardjes; 1877; neobarok. Geschulpte voetrand; op welving in vier segmenten: Franciscus van Assisi - Antonius van Padua - aren en druiven (2 ×); peervormige nodus met twee cartouches, twee | |||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||
Afb. 577. r.k. kerk. Stralenmonstrans, zilver, door H.G. Esser, Weert, 1877 (opn. 1984).
Afb. 578. r.k. kerk. Ciborie, zilver, door A.H. Rijke, Boxmeer, 1829 (opn. 1984).
Afb. 579. r.k. kerk. Kelk, zilver, door P.A. Theonville, Boxmeer, 1797 (opn. 1984).
festoenen, parelrand en knorren; boven aan de stam een wereldbol met slang die een appel in de bek houdt, daarop een pelikaan in een nest met jongen; de lunula wordt geflankeerd door twee knielende engelen; boven de lunula God de Vader op wolken, omgeven door engelenkopjes; daarboven de Geestesduif, geflankeerd door twee knielende engeltjes; op de top een kroon met bol en kruisje. Inscriptie onder in de voet, chronogram 1877: ‘theodorvs van beuningen et uxor maria schreven quinto connubii fausti expleto lustro grati offerunt’. Monstrans. Hoogte 59 cm, diameter voet 19 cm; zilver en koper; merken: C. Esser (op voetrand), lopend leeuwtje; 1901. Vierlobbige voet met gegraveerde wingerd; ronde stam en nodus met vier stenen; rond de lunula vier medaillons in kruisvorm met beeltenis van Franciscus van Assisi - Judocus - Clara - Antonius van Padua; tussen neobarok bladornament een koperen stralenkrans; neobarokke bekroning met bol en kruisje. Inscriptie onder de voet: Camille Esser, Weert fec. 1901. Ciborie (afb. 578). Hoogte met deksel 40 cm, zonder deksel 26,5 cm, diameter voet 16 cm; zilver; merken: meesterteken ahr onder pijl in vierkant (= A.H. Rijke, Boxmeer, 1824-1843), lopend leeuwtje + 2, zwaardje; 1829. Ronde, geprofileerde voet met gerekte holle knorren; vaasvormige nodus; ajour tegencuppa met aren en druiven; deksel onversierd, met bol en kruisje. Inscriptie in voetrand: ‘Hend. en Aart Hendriks 1829’. Ciborie. Hoogte met deksel 42,5 cm, zonder deksel 28 cm; diameter voet 16 cm; zilver; merken: meesterteken h + e (= H.G. Esser, Weert, 1838-1892), op voetrand in gotische letters H. Esser, jaarletter c (= 1864), lopend leeuwtje + 2, minerva; 1864; neobarok. Ronde, geprofileerde voet met op de welving in cartouches: Ark van het Verbond - tafel met toonbroden - wetstafelen tussen festoenen; neobarokke stam en nodus met drie engelenkopjes; tegencuppa met drie cartouches tussen festoenen: Franciscus voor kruisbeeld - Clara met boek en lelietak - Christus met brood; deksel met twee ornamentranden, wereldbol en kruisje. Kelk (afb. 579). Hoogte 22 cm, diameter voet 14,5 cm; zilver; merken: meesterteken pat (= P.A. Theonville), wapen van de heren van Boxmeer; 1797; Lodewijk xvi. Achtzijdige | |||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||
Afb. 580. r.k. kerk. Wierookvat met scheepje, zilver, door H. Esser, Weert, 3de kwart 19de eeuw (opn. 1984).
voet met laurierkrans, op de ronde welving een gegraveerd kruisje op berg; ronde stam met laurierbladeren en achtzijdige nodus; tegencuppa, versierd met laurierbladeren. Inscriptie op onderzijde van de voetrand: ‘vervs est possessor joannes leonardvs martens presbijter annos circiter qvinqvaginta qvtvor natva’; (chronogram: 1797). Kelk. Hoogte 23 cm, diameter voet 16 cm; verguld zilver; merken: meesterteken h + e (= H.G. Esser, Weert 1838-1892), minerva, zwaardje; ca. 1890; neogotiek. Zeslobbige, geprofileerde voet met zes opgeschroefde medaillons, waarin op blauw fond: Salvator Mundi - Maria - Judocus als pelgrim - Gulielmus - Donatus - Theodorus; zeszijdige stam; ronde ajour nodus met bladmotief en steentjes; kleine ajour tegencuppa. Wierookvat met scheepje (afb. 580). Vat: hoogte 31 cm, diameter 14,5 cm; scheepje: hoogte 14 cm, lengte 16 cm; zilver; merken: meesterteken h + e (= H. Esser, Weert 1838-1892), leeuwtje + 2, minervakopje, Romeins zwaardje; xix c; neobarok. Vat: ronde voet met op de welving een palmettenrand; onderaan het lichaam een bladornament en bovenaan drie lege cartouches en driemaal twee gevleugelde engelenkopjes; hoog opengewerkt deksel, bekroond met krans van laurierbladeren, cartouches en een vlam. Scheepje: ronde voet met op de welving een palmettenrand: tegen het lichaam voluutcartouches, omlijst door bloemen en bladeren; voluutvormige greep waartegen een bladmotief; op het deksel is het Lam Gods gegraveerd. Wierookvat. Hoogte 22 cm, diameter 13,5 cm; geel koper; xix b; neogotiek. Ronde, geprofileerde voet; bolvormig deksel, waarop een torenvormige bekroning. Twee godslampen. Hoogte 60 cm; Russisch zilver; 1909. Zeszijdig met ajourpaneeltjes en acanthusranken.
Ga naar margenoot+ Kaarsenluchter. Hoogte 116 cm; rood en geel koper; midden xix. Ronde voet op drie bolpoten met een bladornament; conische stam, die overgaat in een houder, welke aan de bovenzijde is versierd met een palmettenrand. Twaalf kandelaars. Hoogte 43 cm; gegoten brons; circa 1900; neogotiek. Hoge, ronde geprofileerde voet op drie zittende leeuwtjes; getorste stam met twee platte, ronde nodi; hoge, geprofileerde vetvanger die aan de bovenzijde is gekanteeld. Twee kandelaars. Hoogte 51 cm; vernikkeld koper; 1907. Driezijdige voet op klauwpootjes met dieren; ronde stam met drie nodi; ronde, hoge vetvanger, waartegen drie fabeldieren. Zes kandelaars. Hoogte 67,5 cm; gegoten brons, verguld; 1907; neoromaans. Driezijdige voet op klauwpoten; op de ajourbewerkte voet talrijke fabeldieren; rechte stam met noppen; ajourbewerkte nodus met bladmotief; hoge vetvanger, waarop bladmotief en waartegen drie fabeldieren. Zes kandelaars. Hoogte 79 cm; vernikkeld koper; 1907; neoromaans. Driezijdige voet op klauwpoten; ronde stam met in het midden een nodus; hoge vetvanger, waartegen drie fabeldieren.
Ga naar margenoot+ Wijwateremmer. Hoogte 21 cm, diameter 25 cm; geel koper; circa 1870. Ronde geprofileerde voet; rond geprofileerd vat; drielobbig hengsel.
Ga naar margenoot+ Volgens Schutjes hingen er in 1811 twee klokken in de toren. Bij de inventarisatie van het landelijk klokkenbezit tijdens de Duitse bezetting in 1942 werd een klok geregistreerd, die ook wordt genoemd in de Voorloopige Lijst van 1917. Deze klok werd weggevoerd en versmolten. Hij had een middellijn van 72 cm en was in 1803 gegoten door Henricus Petit. Tussen de randversiering bestaande uit een fries van herten en schapen en een vitragerand, stond het volgende opschrift: ‘S. Judocus / ecclesiae patronus / A.B.T. Baro de Steenhuys / J. van der Meer pastor. T.A. van Gelder quaestor’. In 1950 zijn twee nieuwe klokken in de toren gehangen, gegoten door Petit en Fritsen uit Aarle Rixtel. Deze aan Franciscus en Judocus toegewijde klokken met de toonhoogten cis en e en een respectievelijk gewicht van 252 en 130 kg dragen de opschriften: ‘Quod furor Teutonicus abstulit anno 1942, / Alardus van den Berg pie reddidit 1950’ en ‘Cum maerore ablata / cum gaudio restituta 1950’. - Literatuur. Voorloopige Lijst iv (1917), blz. 38.
Ga naar margenoot+ Van het 19de-eeuwse uurwerk in de toren is een schakelrad aanwezig in de collectie van het Nederlands goud-, zilver- en klokkenmuseum in Schoonhoven (inv. to 85). Op de rand van het schakelrad, behorend tot een uurwerk dat in 1910 door een nieuw werd | |||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||
vervangen, staat de volgende inscriptie: ‘Dit uurwerk is geheel hermaakt door Petrus Oppers koster en onderwijzer in Leuth in het jaar onzes Heere 1836. Onder den weledelgeboren Heer Baron G.J.W.A. van Balveren Burgemeester der gemeente Bergharen Hernen en Leur’. | |||||||||||||||||||
Voormalige Rooms-Katholieke pastorieAan de Dorpsstraat nr. 30 staat de sedert 1973 niet meer als zodanig in gebruik zijnde r.k. pastorie, die dateert uit 1842. Het is een statig herenhuis met verdieping en schilddak. De vijf traveeën brede voorgevel heeft acht- en zesruits schuifvensters met blinden, een gesneden deur in houten omlijsting en een klokje op het dak. Inwendig zijn de vertrekken gelegen aan weerszijden van de middengang. In de linkerbeuk bevinden zich twee achter elkaar liggende kelders. Het huis dat veertien kamers telt, dankt zijn omvang mede aan het feit, dat de paters Franciscanen, die vanouds de parochie Hernen en Leur bedienen, het huis ook wel gebruikten als novicenhuis. Ook de voorgangster van deze pastorie had een dergelijke functie onder het pastoraat van pastoor-deken Joseph Sleypen, die van 1814-1839 in Hernen stond en tevens novicenmeester was; volgens het kadastraal minuutplan stond deze pastorie op dezelfde plaats en had zij ongeveer dezelfde omvang. Waarschijnlijk is het huis in 1842 onder pastoor Cornelis van der Locht verbeterd en vergroot, c.q. verhoogd. In eerste aanleg zou zij uit 1792 stammen en zijn gebouwd ter vervanging van de uit 1702 daterende schuurkerk met pastoriehuis, die in 1789 is afgebrand. - Literatuur. Schutjes iv (1873), blz. 155; Hier en Ginder xii (1971), nr. ii.
Ga naar margenoot+ Een uit de pastorie afkomstig, 29-delig koffieservies met afbeeldingen van Nijmeegse gebouwen bevindt zich in de collectie van het Nijmeegs Museum ‘Commanderie van St. Jan’ (inv. nr. 1969/2). Het zou door de laatste eigenares van het kasteel aan de toenmalige pastoor zijn geschonken. | |||||||||||||||||||
Huis te HernenHet kasteel, doorgaans Huis te Hernen genoemd, is een in het midden van de 14de eeuw begonnen complex, dat is uitgegroeid tot vier vleugels rondom een binnenplaats, een ronde hoektoren op de zuidwesthoek en de onderbouw van een verdwenen woontoren op de zuidoosthoek. Het kasteel kreeg zijn huidige omvang in het midden van de 16e eeuw. Het is eigendom van de Stichting ‘Vrienden der Geldersche Kasteelen’.
Bronnen
| |||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||
Afb. 581. Huis te Hernen gezien vanuit het zuidoosten met donjonvoet op de voorgrond. Vergelijk afb. 582 (opn. 1986).
| |||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||
Geschiedenis Hernen was een allodiale heerlijkheid, waar reeds in de tweede helft van de 13de eeuw een huis voor de ‘nobilis’ stond. De oudste vermelding, waarin met name over het huis wordt gesproken, dateert van 1369. Het leenregister vermeldt huis en goed met de volgende omschrijving: ‘die herlichkeit Hyrnen met den Huyse van Hyrnen ende al syne erffnisse, hoge ende lege in bosch end broeck met der halver meulen ende allen haren toebehoren, niet uytgescheiden’. In 1388 wordt melding gemaakt van een ‘voirgeborchte’ en een oorkonde van 1390 spreekt over ‘het huys tot Hyrnen mit der veste’. Aanvankelijk in het bezit van het geslacht van Hernen, gaat het huis nog in de 14de eeuw over in handen van Alard van Driel. In 1402 werd Herman van Meeckeren beleend. Na diens overlijden ging het bezit over aan diens dochter Elisabeth, die gehuwd was met Johan van Wijhe. Het geslacht van Wijhe bleef tot 1646 in het bezit van het Huis te Hernen c.a. Reinier van Wijhe voltooide in 1555 het complex met een nieuwe ingangsvleugel, waarvoor hij onder andere natuursteen aankocht dat bij de bouw van het stadhuis van Nijmegen was overgebleven. Van leden uit het geslacht van Wijhe bevinden zich nog enige portretten op het Huis te Leur (zie blz. 472). Reiniers kleindochter is in 1609 gehuwd met Gerard van Reede, heer van Saesveld en Buckhorst. Hun zoon Reinard Adriaan verwierf Hernen in 1646 en overleed in 1673. In 1682 brachten zijn vijf dochters huis en heerlijkheid in veiling. Philips Hendrik van Steenhuys, heer van Capelle en Bekesteyn, werd de nieuwe bezitter. Omdat de familie Van Steenhuys doorgaans in de zuidelijke Nederlanden vertoefde, werd het kasteel bewoond door een rentmeester. Een van de bekendsten was de Franciscaner pater Wilhelmus van der Hulpen, die in de hoge zaal van de noordvleugel een schuilkerk inrichtte. Omdat hij ook al voor de Erven van Wijhe het rentmeestersambt had uitgeoefend, handhaafde de familie Van Steenhuys hem op deze post. Door huwelijk kwam Hernen in de 19de eeuw aan de Belgische, grafelijke familie De Béthune. Markiezin Euphémie Joséphine Ghislaine d'Ennetières, geboren gravin De Béthune, verkocht de bezitting op 3 januari 1883 aan douairière Jhr. mr. Cornelis Jacob Arnold den Tex, geboren Anna Mathilda Vriede. Haar dochter Anna Mathilda den Tex, weduwe van Adriaan Jacob Paul Metelerkamp van Bronkhorst, schonk het kasteel met de omliggende tuin in 1940 aan de Stichting ‘Vrienden der Geldersche Kasteelen’.
Afb. 582. Huis te Hernen, gezien vanuit het zuidoosten, getekend door C. Pronk, waarschijnlijk in 1732. Voortekening voor gravure van H. Spilman. r.p.k., Amsterdam.
Afb. 583. Huis te Hernen getekend door H. Tavenier in 1782, gezien vanuit het zuidwesten. r.k.d., Den Haag.
| |||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||
Afb. 584. Huis te Hernen gezien vanuit het zuidwesten (opn. 1983).
Afb. 585. Huis te Hernen en omgeving volgens het kadastraal minuutplan.
Al in 1917 zijn er plannen gemaakt voor een restauratie en gedeeltelijke verbouwing van het kasteel door de architecten M.A. en J. van Nieukerken. Tussen 1942 en 1957 is in verschillende fasen een algehele restauratie uitgevoerd onder leiding van de architecten H. van Heeswijk, H.A. van Oerle en M. van Beveren.
Ga naar margenoot+ De bouwgeschiedenis en de constructie van het kasteel is alleen te verduidelijken en te beschrijven met behulp van de geperiodiseerde plattegronden en doorsneden, waarop de verschillende bouwfases c.q. de nog resterende gedeelten daarvan te zien zijn (afb. 593, 594 en 598). Tot een beter begrip verdient het de voorkeur om hier eerst de bouwgeschiedenis in haar verschillende fases te geven en vervolgens de diverse vleugels en andere onderdelen afzonderlijk te behandelen.
Ga naar margenoot+ Het kasteel is opgetrokken in rode baksteen met gebruikmaking van enige natuursteen, | |||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||
met name mergel als speklagen, cordonbanden en vensteronderdelen. Ook is mergelsteen toegepast bij het overwelven van de kelders in de noordwesthoek van het kasteelcomplex. De meest voorkomende baksteenformaten, gemeten buiten om het complex, zijn: Oostvleugel, muurwerk naast de woontoren (oudste gedeelte): 28,1 / 28,3 × 13,2 / 13,4 × 6,2 / 6,4 cm, 10 lagen 74 cm; Zuidvleugel: 27/27,7 x 12,5/13,2 x 6,3 cm, 10 lagen 75,5 cm; Zuidwesttoren: 26,2/27 x 12,8 x 5,8 cm, 10 lagen 73,5 cm; Westmuur: 26/27 x 12,2/12,6 x 6 cm, 10 lagen 73,5 cm; Noordmuur: 27 x 13,2 x 6,2 cm, 10 lagen 76 cm; Oostmuur (oude ringmuur): 26,2/27 x 12,2/13 x 6,2 cm, 10 lagen 76 cm.
Ga naar margenoot+ De bouw van het kasteel is in te delen in een drietal fasen, gevolgd door een periode van veranderingen en gedeeltelijke sloop en herbouw. Fase i. Het oudste onderdeel is de thans, op de kelder na, afgebroken donjontoren, die waarschijnlijk is gebouwd na het verwerven van de heerlijkheid door Herman van Meeckeren in het derde kwart van de 14de eeuw. Deze vierkante donjontoren met achtkante hangtorentjes op de hoeken, is bekend uit de 17de-eeuwse kaart van de Campse kloostergoederen en veel gedetailleerder uit de 18de-eeuwse topografische afbeeldingen. De toren stond op de zuidoosthoek van een ommuurd, onregelmatig rechthoekig terrein. Donjontoren en ommuring zullen kort na elkaar zijn gerealiseerd. Mogelijk heeft er naast de woontoren aanvankelijk een houten woongebouw gestaan. De toegang tot het ommuurde burchtterrein was opgenomen in de oostelijke schildmuur, direct naast de toren, van waaruit hij verdedigbaar was. Aan de noordzijde van de donjon zit een verdikking in het muurwerk van circa 83 cm, waarin twee spaarbogen waren opgenomen; restanten ervan treft men nog in de kelder aan. De boog van de vroegere toegangspoort is nog te zien in de oostelijke ringmuur die is opgenomen in de uit 1555 daterende oostvleugel. Het noordelijk pendant of de rechterzijmuur van die oudste toegangspoort is bij het bouwen van de oostvleugel onder de Van Wijhes afgebroken. De ringmuur had aan de binnenzijde grote spaarbogen van tamelijk regelmatige afmeting. Deze zijn in een latere periode, toen men aan de pleinzijde woon- en bedrijfsgebouwen ging zetten, dichtgezet. Van de spaarbogen zijn op kelderniveau en op de hoofdverdieping verspreid resten terug te vinden, behalve in de zuidvleugel waar zij helemaal door een latere muurverdikking aan het oog zijn onttrokken. De ringmuur bezat een open weergang in zijn oudste gedaante met een naar de veldzijde uitgekraagde borstwering met kantelen, werp- en schietgaten. In de noordmuur bevindt zich in de muurdikte nog een rechte stenen trap die naar de weergang leidt. De noordoost- en noordwesthoek hebben een extra versterking door een respectievelijk ronde en achthoekige, uitgekraagde hoektoren in de borstwering. De weergang is aan de west- en noordzijde nog volledig intact. Oorspronkelijk was hij open, pas bij de bouw van de vleugels is hij overkapt. Ook tegen het midden van de westgevel heeft blijkens de 18de-eeuwse afbeeldingen een arkeltorentje gezeten, op de plek waar zich nu een uitgebouwde erker bevindt. Opmerkelijk is verder dat het noordwestelijke hoektorentje terugspringt ten opzichte van de westmuur. Dit verschijnsel is alleen verklaarbaar in samenhang met de over een breedte van 2,75 m en over de volle hoogte van de weermuur gemetselde staande-tandzone in de westmuur op de noordwesthoek, die wijst op een geplande doch nimmer uitgevoerde grote hoektoren. Fase ii Tot de tweede grote bouwfase behoort de verstening van een gedeelte van de vroegste woon- en werkvertrekken. Tegen de zuidelijke ringmuur is een grote en kleine zaal gebouwd met kelder, verdieping en zolder. De grote zaal was vanuit de donjontoren toegankelijk. In de scheidingswand tussen de grote en de kleine zaal zijn ruggelings schoorstenen opgenomen. Op de overgang van de beide zalen is aan het binnenplein een vierkante toren met ronde spiltrap gebouwd, waardoor alle woonlagen met elkaar werden verbonden. Uit deze periode dateert ook de ronde hoektoren op de zuidwesthoek. Dit alles heeft zijn beslag gekregen in de 15de eeuw. Fase iii. In de loop van de 15de en de 16de eeuw is het burchtterrein binnen de ommuring verder volgebouwd. Allereerst is het woongedeelte vergroot door de bouw van een | |||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||
Afb. 586. Huis te Hernen. Gezicht op de noordvleugel en langs de westvleugel naar de ronde verdedigingstoren (opn. ca. 1914).
Afb. 587. Huis te Hernen gezien vanuit het noordwesten (opn. ca. 1914).
| |||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||
kleine vleugel langs de westelijke keermuur, haaks op de kleine zaal. In de noordelijke eindgevel, nu binnenmuur, is nog altijd een buitenvenster te zien. Vervolgens is een nieuwe zaal met kelder en zolder in de noordoosthoek van het burchtplein opgetrokken met de langszijde tegen de noordelijke ringmuur. Omstreeks 1500 bouwde men de hele noordwesthoek vol en omstreeks 1555 volgde tegen de oostmuur een woongebouw met de huidige toegangspoort. Hiermee was de bebouwing op het plein voltooid. Latere bouwactiviteiten. Het huis heeft zijn laat-16de-eeuwse gedaante voor een belangrijk deel gespaard, zij het dat na 1682 diverse grote vensters zijn aangebracht. Verder is de bouwvallig geworden donjon in het begin van de 19de eeuw afgebroken, is de gracht aan de ingangszijde gedempt en is de stenen boogbrug afgebroken. De afbraak van de toren had ook consequenties voor de aanpalende grote zaal uit fase ii. In de 19de eeuw is de buitenmuur van deze oudste vleugel aan de grachtzijde vernieuwd, hetgeen ook met de muur aan de pleinzijde gebeurde; de laatstgenoemde muur is bij de laatste restauratie in historiserende vormen hersteld.
Ga naar margenoot+ Bij de beschrijving van de navolgende bouwdelen worden plattegrond en opstand in samenhang beschreven met het exterieur en het interieur, rondgaande en te beginnen bij de oostelijke vleugel (afb. 588-598).
Ga naar margenoot+ De oostelijke vleugel bestaat uit een woongedeelte en een noordelijk daaraan grenzende toegangspoort, de enige ingang van het kasteel. Woongedeelte en poort liggen achter een doorlopende gevelwand. Boven de korfbogige toegangspoort liggen twee verdiepingen met geringe hoogte, waarvan de vloerniveaus niet corresponderen met die in het zuidelijk ervan gelegen woongedeelte. Dit woongedeelte bestaat uit een kelderruimte met twee woonlagen en een zolder. In de buitengevel zijn diverse types vensters aangebracht, kruiskozijnen en grote en kleine roedenvensters. Opmerkelijk zijn de gespaard gebleven boogvelden boven sommige ramen. Een geprofileerde waterlijst scheidt de ondermuur van de bovenmuur. De ondermuur maakt tot aan de verdieping nog deel uit van de voormalige ringmuur. Men ontwaart links in de gevel sporen van de eerste doorgang, die naast de donjon lag. Andere bouwsporen wijzen op twee gemakken die vroeger tegen de gevel hebben gezeten. Bij de restauratie vond men hier ook de overblijfselen van een waterput. Opmerkelijk is het van de 18de-eeuwse tekeningen af te leiden gegeven, dat op de aanwezigheid van een erker wijst. Aan de zijde van het binnenplein vindt men de kruiskozijnen en kloosterkozijnen terug. Opvallend is de veel rijkere vorm van de sierankers aan de buitengevel. De kap van de oostvleugel was oorspronkelijk een zadeldak tussen de donjon en een gezwenkte geveltop met gemetselde pinakels aan de noordzijde. Deze topgevel is nog in wezen, aan de kant van de vroegere donjon is de kap afgesloten met een steil oplopend schild.
Ga naar margenoot+ De woonvleugel naast de poortdoorgang is verdeeld in drie gedeelten die van noord naar zuid respectievelijk een, twee en drie balkvakken omvatten. De kelderruimte houdt die hoofdverdeling aan, met dien verstande, dat de zuidelijke helft verder is onderverdeeld in twee kleinere ruimtes en een langslopende gang, die eertijds in verbinding stond met de donjonkelder. Alle kelderruimtes zijn overwelfd met tongewelven waarin steekkapjes boven de vensters en doorgangen. In de schildmuur waarvan de spaarbogen voor een groot deel bij de bouw van de kelders zijn opgevuld, treft men nog overblijfselen van de oudere toestand aan in de vorm van schietgaten en een in de muurdikte opgenomen restant van een trap, zichtbaar vanuit de huidige keldergang in de oostvleugel. Op de hoofdverdieping is in het noordelijke balkvak een trappartij opgenomen, die alle hoofden tussenverdiepingen bereikbaar maakt. De resterende ruimte dient als keuken. In de aangrenzende kamers bestaat het plafond uit moer- en kinderbalken, waarvan de balkkoppen deels nog op oorspronkelijke sleutelstukken rusten. Aan beide zijden van de tussenmuur bevinden zich schoorstenen. In het kleine vertrek bevindt zich een 18de-eeuwse, houten schoorsteenmantel met een geschilderd bloemstilleven als boezemstuk, in de grote kamer een schouw met gebeeldhouwde wangen, waarvan de onderdelen verwisseld zijn. De verdieping heeft eveneens plafonds van moer- en kinderbinten, gedeeltelijk weggestuct. De hoofdindeling is als op de begane grond met een bij de restauratie aangebrachte onderverdeling. | |||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||
Afb. 588. Huis te Hernen. De toegangspoort uit 1555 en de noordoosthoek van het kasteel (opn. 1983).
Afb. 589. Overzichtsfoto van de oostvleugel en smalle zijde van de noordvleugel (opn. 1983).
Afb. 590. Gezicht op de noordvleugel met overkapte weergang (opn. 1983).
Afb. 591. Gezicht op de westzijde van het kasteel (opn. 1983).
Afb. 592. Overzicht vanuit het zuiden met ronde toren, zuidvleugel en donjonvoet (opn. 1983).
| |||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||
Afb. 593. Opmetingstekening van het Huis te Hernen. Plattegrond van de kelderverdieping aangevuld met de onder het maaiveld aangetroffen brugpijlers. Doorsnede over de zuid- en noordvleugel naar de ronde hoektoren en de westvleugel.
| |||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||
Afb. 594. Doorsnede over de westvleugel en poortvleugel naar de noordvleugel toe.
Afb. 595. De binnenplaats gezien in noordoostelijke richting met de poortdoorgang voor de restauratie (opn. ca. 1914).
Afb. 596. De binnenplaats gezien in noordelijke richting. Links van de poort de toegang tot de voormalige schuilkerkzaal (opn. 1985).
Afb. 597. Interieur van de oostelijke zaal in de noordvleugel, de voormalige schuilkerk. Opmerkelijk zijn de spaarbogen, onderdeel van de oorspronkelijke ringmuur en de achter de vensters lopende weergang (opn. 1985).
| |||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||
Afb. 598. Opmetingstekening van het Huis te Hernen met de plattegronden van de begane grond of hoofdverdieping en van de eerste verdieping c.q. zolderverdieping. Doorsnede c-c over de oost- en westvleugel gezien naar de zuidvleugel en projectie van de verdwenen donjontoren. Doorsnede b-b over de noord- en zuidvleugel gezien naar de oostvleugel.
| |||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||
In de tussenverdieping boven de poort zit een klein schouwtje. De zolderverdieping heeft een hoge kap van gedeeltelijk secundair gebruikt materiaal. De kapconstructie bestaat uit twee opeengestapelde jukspanten en een geschoorde nokstijl. De spantbenen zijn op de hoeken uitgestoken en dragen gehakte telmerken.
Ga naar margenoot+ De korfbogige toegangspoort heeft een natuurstenen omlijsting met geprofileerde dagkanten, een blokvormige buitenomlijsting en een geprofileerde natuurstenen waterlijst, waaronder een steentje met het jaartal ‘1555’. Boven de poortdoorgang is een kopie van de oorspronkelijke wapensteen aangebracht. Het originele exemplaar hangt boven een doorgang in de ‘schuilkerkzaal’ (zie blz. 446). De doorgang is overkluisd door kruisribgewelven waarvan de ribben rusten op gebeeldhouwde kraagsteentjes uit het midden van de 16de eeuw: figuurtjes van mannen en vrouwen die als atlanten de dekplaat schragen. Het uit twee traveeën bestaand gewelf omvat niet de gehele diepte van de poort, maar slechts twee derde deel. Het aansluitende een derde deel wordt overkluisd door een veel hoger aangebracht tongewelf, waarin een hijsluik voor de zolder zit. In de zuidelijke zijwand van de poort geeft een deur toegang tot het eerder genoemde trappenhuis, dat in de noordwesthoek van het woongedeelte is opgenomen.
Ga naar margenoot+ Van de zware zuidoostelijke hoektoren resteert alleen nog maar de voet, die bij de restauratie van 1942 e.v.j. wat is opgemetseld en vlak afgedekt en een soort hoog terras vormt, dat men vanuit de zgn. grote zaal en vanuit de oostvleugel kan betreden. Van het gevaarte is feitelijk alleen de kelderruimte overgebleven, die overigens door een muur is afgesloten, maar vroeger zowel vanuit de oostvleugel als vanuit de westvleugel toegankelijk is geweest. Uit de opmetingstekeningen, die M. van Beveren ervan heeft gemaakt, is duidelijk, dat in de kelder schietgaten zitten in het midden van de oost- en zuidmuur en uit de as van de noord- en westmuur, zodanig dat flankverdediging van de oost- en zuidmuur mogelijk was. Volgens de afbeeldingen die een betrouwbaar beeld geven van de oude toren in zijn ongeschonden gedaante, bestond de toren uit kelder, drie woonlagen en een tentdak met centrale schoorsteen. De vensters waren aangebracht in de as van de gevels. Op de vier hoeken bevonden zich arkeltorens, bekroond door een spitsje, onderling verbonden door een op een uitgekraagd gemetseld boogfries rustende borstwering.
Ga naar margenoot+ De zuidvleugel, die van de voormalige woontoren tot aan de westelijke schildmuur loopt, omvat twee zalen en de vierkante traptoren aan de binnenplaats. Boven de kelders liggen alleen de hoofdverdieping en de zolder. Ofschoon de zuidvleugel, waarin de grote zaal of ridderzaal is opgenomen, de oudste aanbouw tegen de donjon vormde, is er buiten de kelder van dit 15de-eeuwse werk naar verhouding weinig overgebleven. De buitengevel was in de 19de eeuw al zo verminkt dat hij herbouwd moest worden na de afbraak van de donjon. Ook de oostelijke kopgevel moet toen nieuw zijn opgezet. Aan de pleinzijde heeft men ook in de 19de eeuw de gevel vernieuwd en van een grote deur en stoep voorzien. Deze in machinale steen gemetselde gevel heeft men om esthetische redenen historiserend herbouwd, waarbij de gevel van de schuilkerkzaal aan de overzijde van de binnenplaats vormideeën verschafte. De ondermuur is op kelderniveau nog wel degelijk oud.
Ga naar margenoot+ Inwendig is de kelderruimte in tweeën verdeeld, analoog aan de zalen er boven. De kelders zijn met bakstenen tongewelven overkluisd, met steekgewelfjes boven de vensters en schietgaten. In de scheidingswand is een grote schouw opgenomen; de kelder heeft als keuken gediend. De spaarbogen van de weergang gaan hier over de gehele lengte van de zuidmuur schuil achter de muurvulling waarop het tongewelf aanzet. De zalen op de hoofdverdieping zijn bevloerd met plavuizen en hebben moderne moeren kinderbalken. In de grote zaal staat een schouw waarvan de wangstukken gotisch zijn. De haardplaat, formaat 117 x 83 cm, laat een afbeelding van de Drie Koningen zien en gotisch traceerwerk. De kapconstructie dateert uit de 19de eeuw en bestaat uit een spantjuk met daarop een schaarspant, verbonden door een spantbalk. | |||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De op de zuidwesthoek van het kasteel staande ronde verdedigingstoren heeft uitwendig een onversneden cilindervorm, die wordt bekroond door een lage, ingesnoerde achtkantige spits. Op de hoofdverdieping is een groot roedenvenster aangebracht en op de verdieping een tweede venster met luiken. Oorspronkelijk had de toren een zeer gesloten karakter met enkel schietgaten en lichtspleten.
Ga naar margenoot+ Op kelderniveau is de toren bereikbaar vanuit de kleine kelder. Inwendig is hij rond van vorm in de kelder met een diameter van 3,20 m; de muurdikte bedraagt hier bijna 1,50 m. De ruimte heeft drie schietgaten en wordt overkluisd door een bakstenen koepelgewelf. Beganegronds heeft de torenkamer de vorm van een wat onregelmatige zevenhoek. Er zit een schouwtje in, een groot, ingebroken roedenvenster en nog twee oorspronkelijke schietgaten. De overwelving bestaat uit tufstenen ribben en bakstenen velden. Toegang via de kleine zaal. Op de verdieping, gelijk aan het zolderniveau van de zuid- en westvleugel, is de toren inwendig rond van vorm met een diameter van 4,45 m. Er zijn schietgaten en een venster met luik nabij de westmuur. Hierboven bevindt zich de in het zicht gelaten torenspits met een constructie van drie tafelmenten.
Ga naar margenoot+ De westvleugel heeft boven de kelders een hoofdverdieping en een zolder. De vleugel bestaat evenwel uit twee gedeelten, wat ook aan de zijde van de binnenplaats wordt aangegeven door een over de hele hoogte van de gevel doorlopende bouwnaad. Het oudste gedeelte is het zuidelijk stuk, dat een uitbreiding vormt van het eerst versteende woongedeelte. Dat het zuidelijk vertrek van de westvleugel een zelfstandige beëindiging heeft gehad aan de noordzijde, blijkt uit het tijdens de restauratie weer aan het licht gekomen venster in de noordmuur, dat gezien zijn vorm een buitenvenster is geweest. Het noordelijk gedeelte van de westvleugel is pas later gebouwd, hetgeen ook blijkt uit het toegepaste materiaal. Uitwendig heeft de westmuur, ondanks de tijdens de restauratie ingebrachte roedenvensters, die veel grotere ramen vervingen, een nog tamelijk gesloten karakter. Het licht voor de vertrekken moest door de vensters aan de binnenplaats worden toegevoerd. De schildmuur was in de Middeleeuwen nagenoeg blind. Vanuit de weergang die bij de bouw van de vleugel pas is overkapt, werd het huis verdedigd. De weergang is aan de westzijde nog volledig intact en wordt aan de veldzijde geaccentueerd door een iets uitkragend koppenfries. In de schildmuur van de gang bevinden zich op regelmatige afstanden schietspleten; hieraan zijn later kleine vensteropeningen toegevoegd om de gang beter te verlichten. De bouw van de grote zuidwesttoren verhoogde het defensief karakter van het huis, waarbij de weergang aan betekenis inboette. Het heeft kennelijk in de bedoeling gelegen om ook aan het noordeinde van de westmuur een dergelijke toren te bouwen. Hierop lijkt althans het muurgedeelte met de staande tand te wijzen. Tenslotte zij hier nog verwezen naar de op kraagstenen rustende uitgebouwde erker, die als een latere, 16de-eeuwse toevoeging moet worden beschouwd.
Ga naar margenoot+ In het zuidelijk vertrek van de westvleugel bevinden zich op de hoofdverdieping nog originele moerbalken met sleutelstukken. In het noordelijk vertrek is links van de erker een halfronde uitsparing, die in open verbinding staat met een waterput welke zich in de onderliggende kelder bevindt. In dit vertrek zit een nieuwe schouw die een wat boers schoorsteenmanteltje heeft vervangen. De noordelijke zaal is toegankelijk via een stenen buitentrap, waarin ook de toegang tot de kelders van de westvleugel is opgenomen. Het vloerniveau van deze kelderruimtes ligt wat hoger dan dat in de zuidvleugel. De verdieping wordt aan de veldzijde geflankeerd door de weergang. De zolderverdieping is bereikbaar via een houten spiltrap vanaf de verdieping, die wordt verlicht door kleine vensters in de gevels van de binnenplaats. De kapconstructie van de zolder bestaat uit een sporenkap met spoorhouten als verbinding.
Ga naar margenoot+ De noordvleugel bestaat uit twee onderdelen, waarvan het oostelijke gedeelte, dat deels wordt geflankeerd door de toegangspoort, het oudste is. Het westelijk gedeelte is beduidend jonger en sluit aan bij het noordelijk gedeelte van de westvleugel. | |||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||
Het oostelijk gedeelte bestaat uit een onderkelderde hoge zaal zonder verdieping; het westelijk gedeelte heeft dieper liggende kelders, een lagere hoofdverdieping en een lage bovenverdieping. Over de hele lengte van de noordmuur treft men een overdekte weergang aan achter de schildmuur. De weergang loopt uit op twee arkeltorens waarin passages zijn opgenomen. De arkeltoren op de noordoosthoek is achthoekig en bij de bouw van de oostelijke zaal, de z.g. schuilkerkzaal verhoogd. De weergang loopt, zij het in een later vernieuwde vorm, ook nog vanaf de noordoostelijke arkeltoren tot aan de oostvleugel uit 1555. De kopse gevel van de schuilkerkzaal is uitgevoerd als een trapgevel, die een eind terug staat ten opzichte van het buitenschild van de weergang, die hier wordt overdekt door een klein lessenaarsdak op de verhoogde kantelen. Door die verhoging is het karakter van weergang bij de kopse gevel verloren gegaan, welk effect nog wordt versterkt door de plaatsing van twee kleine houten kruiskozijnen. Het uitwendige karakter van de noordmuur is tijdens de restauratie bewust wat weerbaarder gemaakt door het plaatsen van kleine vensters ter vervanging van enige in de 18de eeuw aangebrachte grote roedenvensters. Ook in de noordgevel vindt men de tandlijst die de tot gesloten weergang vermaakte kantelen draagt. Een trapgevel scheidt het oostelijk en westelijk deel van de noordvleugel. Het westelijk dakschild van de noordvleugel gaat over in het lange dakschild van de westvleugel.
Ga naar margenoot+ Het oostelijk gedeelte van de noordvleugel heeft in de kelder een bakstenen tongewelf met steekkapjes voor de schietgaten en vensters. Op kelderniveau zijn de spaarbogen van de 14de-eeuwse ringmuur verkleind door inmetseling. Op de hoofdverdieping zijn die spaarbogen nog in hun oorspronkelijke omvang aanwezig. Door het ontbreken van een verdieping is de zaal ook aanmerkelijk hoger dan de naastliggende zaal. Er is ook een aanmerkelijk verschil in vloerniveau, doordat de kelder onder de schuilkerkzaal minder diep ten opzichte van het grondpeil van de binnenplaats is aangelegd. Opmerkelijk is de verlichting van de zaal d.m.v. kruisvensters in de oostelijke weergang. Mogelijk houden die vensters verband met het gebruik van de ruimte als schuilkerk. Tijdens de restauratie zijn in deze zaal nog schilderingen uit de schuilkerkperiode aangetroffen, die echter zijn verwijderd. Een laatste schildering treft men aan in de vorm van een geschilderde schelp boven de zuidelijke doorgang van het polygonale traptorentje. Het westelijk gedeelte van de noordvleugel bestaat uit een in drieën verdeelde kelder met tongewelfjes van mergel en dito wanden. Op de hoofdverdieping een zaal met een moer- en kinderbintenplafond van drie balkvakken en een schouw aan de zuidzijde van het vertrek. De spaarbogen van de oude ringmuur zijn hier dichtgezet of verkleind. In de noordmuur van dit vertrek is de stenen steektrap naar de weergang opgenomen. De bovenverdieping volgt de balkvakverdeling van de onderliggende zaal. De kapconstructie op de zolder bestaat uit een drietal op elkaar geplaatste spantjukken met gehaalde telmerken (1-3), waarop sporen rusten, die in de nok door middel van twee haanhouten zijn verbonden. Ga naar margenoot+ In de schuilkerkzaal van de noordvleugel hangt boven de deur in de scheidingswand met de lager gelegen westelijke zaal de oorspronkelijke gevelsteen, waarvan in 1971 een kopie is aangebracht in de buitengevel boven de toegangspoort; kopie door de beeldhouwer
Afb. 599. Huis te Hernen. De oorspronkelijke wapensteen met de wapens van Reinier van Wijhe en Margriet van Egeren, thans geplaatst in de noordvleugel.
G. Roverso. De wapensteen, hoogte 79 cm en breedte 107 cm heeft een dikte van 12 cm en is van zandsteen. Tegen een achtergrond van bladmotieven zijn de wapenschilden met helmtekens gehakt in hoogreliëf. Links het wapen van Reinier van Wijhe en rechts dat van zijn eerste vrouw Margriet van Egeren; daaronder een banderol met geschonden inscriptie: ‘sapientia - edificabit nr domn / et prv(dentia l)abor - oraritvr / ro vi.’ In de lage zaal hangt een repliek van gips op hout, geverfd, formaat 79,5 × 108 cm met op de banderol ‘w.ij.h.e.’ en ‘van egeren’; het is het model voor de steen in de voorgevel (afb. 599). - Literatuur. Verslag Stichting ‘Vrienden der Geldersche Kasteelen’ 1965-1975, blz. 74-75. | |||||||||||||||||||
BoerderijenDe boerderijen in Hernen, die vanuit monumentaal oogpunt van belang zijn, treft men | |||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||
Afb. 600. Dorpsstraat nr. 46 (opn. 1973).
voornamelijk aan in de omgeving van het Huis te Hernen de Dorpsstraat en de Broekstraat. Daarnaast verdienen ook de in het Neerveld gelegen hoeves aandacht. In de laatste kwart eeuw is in een versneld tempo het aanzien van het dorp en van de individuele boerderijen gewijzigd door ingrijpende verbouwingen maar ook ten gevolge van sloop. In dit verband zijn de beschrijvingen, gewijd aan bestaande en verdwenen gebouwen, door J. van Gelder gepubliceerd in het tijdschrift ‘Hier en Ginder’ van belang.
Ga naar margenoot+ Broekstraat 2-4. Boerderij onder aan de voorzijde afgewolfd zadeldak dat is gedekt met riet en pannen. Voorgevel met zesruits schuiframen, staafankers, vlechtingen en lage verdieping. Datering xix a. - Literatuur. Hier en Ginder 13 (1972) nr. ii, blz. 105-106.
Ga naar margenoot+ Dorpsstraat nr. ii. Voormalige bierbrouwerij, xviii d. Boerderij onder afgewolfd zadeldak met riet en pannen gedekt. Bedrijfsruimte van het middenlangsdeeltype en grote deeldeuren in de achtergevel. - Literatuur. Hier en Ginder 15 (1974), nr. 6.
Dorpsstraat nr. 33 (b 32). Naast het koor van de r.k. kerk staat een op T-vormig grondplan gebouwde woning met halve verdieping op het voorhuis, xviii. De oudste kern van het tot woonhuis verbouwde boerderijtje is het rechter gedeelte van het voorhuis (afb. 601). De oorspronkelijke indeling van een uit twee kamers bestaand voorhuis met middengang is bij een ingrijpende herstel- en verbouwingsbeurt o.l.v. architect A.J.E. van Velthuijsen uit Nijmegen gewijzigd. Bij deze restauratie is het in de 19de eeuw met een bergruimte verlengde achterhuis weer ingekort, waarbij men het dak heeft gehandhaafd, dat nu een overstek boven de nieuwe achtergevel vertoont. De schuiframen hebben een historiserende roedenverdeling gekregen. - Literatuur. Hier en Ginder 13 (1972), nr. 3, blz. 17-18.
Afb. 601. Dorpsstraat nr. 33. Opmetingstekening van de plattegrond en lengtedoorsnede naar tekening van A.J.E. van Velthuijsen.
| |||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||
Afb. 602. Dorpsstraat nr. 46. Opmetingstekening van de gevels, plattegrond, en doorsneden over het woon- en bedrijfsgedeelte alsmede een lengtedoorsnede. r.d.m.z., G.C.W. van Wezel, 1973.
Dorpsstraat nr. 47. De in 1935 tot winkelwoonhuis verbouwde boerderij op L-vormige plattegrond dateert in eerste aanleg nog uit de 18de eeuw, blijkens een gedenksteentje naast de zoldertrap op de deel met de tekst: ‘1794, den 7 april, peter arts’. Het voorhuis bevat een overwelfde kelder. Reeds in het begin van de 19de eeuw was de linker voorkamer in gebruik als café. Buiten lag een beugelbaan. - Literatuur. Hier en Ginder 16 (1975), blz. 77-80.
Dorpsstraat b 36 (afgebroken). Aan de Dorpsstraat zuidzijde stond tot de afbraak in 1968 een markante T-boerderij met vijf traveeën breed, bepleisterd voorhuis tussen zijtopgevels. Foto's in collectie r.d.m.z.
Dorpsstraat nr. 46. Boerderij met waarschijnlijk 17de-eeuwse kern, waarvan het voorhuis met lage verdieping in de 18de eeuw naar rechts is uitgebouwd, waardoor een L-vormige plattegrond ontstond (afb. 602). De voorgevel is in 1805 blijkens een | |||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||
jaaranker vernieuwd. Op twee ankerbalken in het bedrijfsgedeelte zijn initialen met jaartallen gesneden: ‘1736 / i.h.d’ en ‘hd / 1750’. In de voorgevel zitten zesruits schuifvensters met luiken, een toegangsdeur met bovenlicht, waarin gietijzeren levensboom. Inwendig bevat het woongedeelte balkenzolderingen en een vertrek met stucplafond met een rozet van acanthus en rozen. - Literatuur. Hier en Ginder 10 (1969), nr. 11, blz. 59-63; Documentatierapport G. Berends 1974, Archief r.d.m.z.
Dorpsstraat nr. 48. Boerderij onder met riet en pannen gedekt zadeldak, zesruits schuifvensters, overwelfde kelder en bedrijfsgedeelte met dwarsdeeldeuren in de linkerzijbeuk. Datering xix a. - Literatuur. Hier en Ginder 16 (1975), nr. 5, blz. 77-80.
Ga naar margenoot+ De Dreef nr. 6. Boerderij ‘De Zandberg’, boerderij met dwarshuis met de lengte-as evenwijdig aan de Dreef en het voorhuis gericht naar de r.k. kerk. Boerderij van circa 1800 met jonger voorhuis, waarin zesruits schuifvenster en deur met levensboom in het bovenlicht. Bedrijfsgedeelte met dwarsdeel en inpandige waterput. Eertijds meerden 's winters hier de roeiboten aan van de bewoners van het Hernense en Leurse veld, wanneer de landerijen door hoog water onbegaanbaar waren. - Literatuur. Hier en Ginder 21 (1980), nr. 3, blz. 31-38.
Ga naar margenoot+ Molenhoek. In de Molenhoek niet ver van de Meerenburg en de Hernense korenmolen staat het boerderijtje ‘Wevershof’, gebouwd circa 1800. Boerderij onder afgewolfd zadeldak met riet en pannen gedekt en witgepleisterde voorgevel waarin T-ramen. Dwarsdeel met deuren onder opgelicht lessenaarsdak. - Literatuur. Hier en Ginder 19 (1978), nr. 3, blz. 27-31. Ga naar margenoot+ Neerveld nr. 7/8. Boerderij ‘De Wijnakker’, hoeve met een omstreeks 1890 gebouwd voorhuis ter plaatse van een 18de-eeuwse boerderij, die tot aan de vernieuwing in 1903-04 als bedrijfsgedeelte dienst heeft gedaan. Goed voorbeeld van geïsoleerd
Afb. 603. Windkorenmolen bij het Hernense Meer, beltmolen gebouwd in 1745 in opdracht van Jacob van Steenhuys, heer van Hernen (opn. 1975).
gelegen veldhoeve. - Literatuur. Hier en Ginder 17 (1976), nr. 9, blz. 101-104. | |||||||||||||||||||
MolenIn het Hernense Bos, op de heuvelrug tussen Hernen en Leur, staat aan de Molenhoek, even ten westen van het Hernense Meer, een windkorenmolen van het type beltmolen (afb. 603). De aan de zuidzijde uitwendig witgepleisterde molenromp heeft inwendig vier verdiepingen en bezit een ijzeren roedenkruis. Boven de ingang is een steen aangebracht met chronogram, waaruit blijkt, dat de molen in 1745 is gebouwd in opdracht van de toenmalige heer van Hernen, Jacobus Ferdinandus Antonius van Steenhuijs. De tekst luidt: ‘IaCobUs : De : steenhUys : Is / est : qUi : sIC : Me : eXtUXIt’ (sic). In het aswiel van de derde zolder is gesneden: ‘j.d.s. 1815 p. maas’. De molen behoorde vanouds tot de bezittingen van de Heerlijkheid Hernen. Hij is in 1959 samen met het Hernense Bos en het Hernense Meer door de Stichting ‘Vrienden der Geldersche Kasteelen’ aangekocht van mejuffrouw C.A. van Metelerkamp en in 1975 beheerstechnisch overgedragen aan de Stichting ‘Het Geldersch Landschap’. De molen werd in 1965 gerestaureerd en opnieuw in 1984. - Literatuur. Verslag van de Stichting ‘Vrienden der Geldersche Kasteelen’ 1948-1958, Arnhem 1965, blz. 28; Idem, verslag over 1965-1975, blz. 76; Gelders Molenboek 1968, blz. 338-341 en Idem 1982, blz. 346-349; Hier en Ginder 14 (1973), nr. 7, blz. 67-70 en nr. 10, blz. 105-107; dMt (De Maret Tak), De Hernense Molen draait weer, in: Gelders Landschap 6 (1984), nr. 2, blz. 14. |
|