| |
| |
| |
Deel E
Slotbeschouwing
| |
| |
20 ‘Die tijd komt nooit meer terug’
Inleiding
Zoals in vroeger eeuwen het gezicht op een Nederlandse stad werd beheerst door kerken en geknotte torens en de rivieren traag door het laagland stroomden, zo werd het stadsgezicht na 1950 meer en meer bepaald door fabrieken, nieuwe grote kantoorgebouwen en hoge flats, en werd de kerk als hoogste punt vervangen door de glazen puien van de moderne verzekeringsmaatschappijen. Het rivierengebied wordt nu onderbroken door grote bouwwerken, viaducten met snelwegen en de monding van de rivieren wordt nu gedomineerd door de robuuste zeeweringen van Deltawerken en de eindeloze vlakten van een wereldhaven.
De trots van de Nederlandse cultuur van na de Tweede Wereldoorlog sloeg allereerst in materiële objecten neer. De kennis waarmee ze gebouwd werden is een exportproduct geworden. Nederlanders bouwen havens, dijken en kanalen over de hele wereld. In de eerste twee delen van dit boek werd de lezer bij wijze van spreken in een helikoptervlucht boven land en stad, huizen en havens meegenomen.
Het sociale model waarmee de welvaart van economie en techniek werd opgebouwd, heeft eveneens de aandacht van het buitenland getrokken. Nu eens met bewondering, dan weer met nieuwsgierige verbazing zag men in het buitenland hoe hier de grote verschillen in levensbeschouwing en opvattingen, keurig ondergebracht in afzonderlijke zuilen en politieke partijen, een krachtdadige samenwerking niet in de weg stonden. De hokjesgeest ging gepaard met discussie en overleg en leidde nimmer tot bittere en onoverbrugbare conflicten of tot onderdrukking van bepaalde kleine minderheden.
Ook de bouw van de sociale consensus lijkt soms een in het buitenland gewild product geworden, hoewel de wortels van dit model tot diep in de zeventiende eeuw teruggaan en niet zo gemakkelijk zijn over te nemen als de mathematische modellen van de waterwerken. In het derde deel van dit boek werd de lezer als het ware aan de hand meegenomen en werden er met de camera op straat hier en daar foto's genomen van het typerende sociale en politieke leven.
Kunsten en wetenschap leverden evenzeer een bijdrage aan de Europese cultuur. De schilders van Cobra waren al vroeg in de jaren vijftig Europese kunstenaars. Sommige literatoren die zich in diezelfde tijd presenteerden, zoals Mulisch, Nooteboom en Hella Haasse, werden later ontdekt als belangrijke schrijvers voor een breed Europees, ja zelfs een wereldpubliek. Eenzelfde belangstelling over de hele wereld trekken het Nederlands Dans Theater en het Koninklijk Concertgebouworkest. Het vierde deel van dit boek gaf een beeld van de con- | |
| |
text waarin kunst en literatuur ontstonden, van de benauwde huiselijke sfeer van De Avonden tot De ontdekking van de hemel. In de kunst en literatuur was er aan ruimte geen gebrek.
Was het jaar 1950 een goed gekozen ijkpunt voor de ontwikkeling van de Nederlandse cultuur in de twintigste eeuw? Als het kiezen voor een ijkpunt betekent dat het blikveld van de geschiedschrijving wordt verengd tot een periode met als brandpunt het ijkjaar en de jaren erom heen als spectrum, dan gaapt de afgrond van de Tweede Wereldoorlog aan één kant van dat brandpunt. Als contrast staat daartegenover de vooruitgang na die oorlog. We hebben ervoor gekozen om niet, zoals bij de andere ijkpunten, 1950 als middelpunt te nemen, maar eerder als beginpunt. De geschiedschrijving van oorlog en onderdrukking vraagt om speciale aandacht en expertise. Hoewel de invloed van de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse samenleving in de tweede helft van de twintigste eeuw lang en nadruk- kelijk naspeurbaar is geweest, hebben wij de ontwikkeling van de Nederlandse cultuur dus vooral beschreven vanaf het ijkjaar 1950. In vele beschouwingen en analyses wordt 1950, het jaar waarin de Nederlandse economie weer hersteld is en de productiecapaciteit weer op het oude vooroorlogse peil gebracht is, als een take off gezien voor een periode van aaneensluitende voorspoed en welvaartsontwikkeling. De periode van 1948 tot 1973 is economisch gezien een juiste afbakening gebleken voor de naoorlogse ontwikkeling. In laatstgenoemd jaar, toevalligerwijs ook het jaar van het aantreden van het kabinet-Den Uyl, dat als eerste kabinet een rode meerderheid kende, werd een breuk in de aanhoudende economische groie zichtbaar en brak een periode van stagnatie en inflatie aan. Maar de maatschappelijke ontwikkelingen hielden niet op in dat markeringsjaar, en precies in de discrepantie tussen de verminderde economische mogelijkheden en de structurele transformatie van de wereldeconomie enerzijds en de in de jaren van voorspoed gewekte verwachtingen anderzijds ligt een sleutel voor het begrijpen van de moeizame aanpassing van de Nederlandse samenleving na 1973 aan de nieuwe
economische orde. Jaren van depressie en oplopende werkloosheid volgden, die een dieptepunt bereikten in 1985/86. De noodzaak tot bezuiniging, door Duisenberg als minister van Financiën in het kabinet-Den Uyl al voorzien, maakte een voorlopig einde aan de constante groie van de welvaart, wat overigens niet identiek was aan het einde van de welvaart zelf of van de verzorgingsstaat zoals die inmiddels was gegroeid.
Het keerpunt 1973 betekende echter wel dat de Nederlandse samenleving nadien een geheel ander karakter kreeg dan in de jaren vijftig en de jaren zestig, zoals wij die periode in dit boek hebben willen laten zien. Op een groot aantal kenmerken is de samenleving en de cultuur anno 2000 totaal veranderd ten opzichte van de periode vóór 1973.
Om nog een geheel andere reden is het ijkjaar 1950 enigszins anders dan de andere ijkjaren 1650,1800 en 1900. Voor onze periode immers geldt dat die nog zo kort achter ons ligt, dat het nog neit geheel duidelijk is welke gebeurtenissen of ontwikkelingen van doorslaggevende betekenis zijn geweest. Geschiedschrijving door tijdgenoten is niet met geschiedschrijving van een min of meer afgesloten periode te vergelijken. Van een groot aantal zaken komen de bronne pas nu over enkele decennia beschikbaar. Welke personen als reuzen van een tijdperk beschouwd moeten worden en welke personen op de schouders
| |
| |
van die reuzen of op de geest van de tijd meegereisd zijn is thans nog niet uit te maken. De periode 1950 en later is dus nog lang niet afgesloten.
Daartegenover staan ons andere bronnen ter beschikking dan voor andere ijkjaren. In de twintigste eeuw kwamen er betrouwbare gegevens over bevolkingssamenstelling, over beroep en bedrijf beschikbaar uit tienjaarlijkse Volkstellingen (hoewel deze constante bron na 1971 merkwaardig genoeg weer is opgedroogd). Er zijn in deze periode veel meer sociaal-geografische en sociologische bronnen en onderzoeksgegevens bij gekomen, waar in onze studie veelvuldig gebruik van is gemaakt. Er zijn systematische gegevens van opiniepeilingen beschikbaar en sinds 1974 verzamelt het Sociaal en Cultureel Planbureau op talloze gebieden een enorme schat van gegevens. Dit bureau kan zelf gezien worden als een bevestiging van het wetenschappelijke wéreldbeeld dat ook bij culturele en sociale zaken als een noodzakelijk sturingsinstrument ontwikkeld werd. Naast deze contemporaine gegevens bestaan er voor onze periode talrijke filmjournaalsen televisiebeelden, die een bepaald licht werpen op en tegelijk een selectie zijn van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden. Wie bijvoorbeeld de beelden ziet van het optreden van Lucebert in zijn koningsmantel in het Stedelijk Museum bij de uitreiking van de prijs van de Stad Amsterdam, of van de kabinetsformatie van het derde kabinet-Drees van 1956, of fragmenten ziet (vanzelfsprekend allemaal in zwart-wit) van de onderhandelingen van Beel bij de vorming van het kabinet-De Quay in 1959, krijgt soms een beter idee van de schokken, omgangsvormen en mores van die tijd dan wij in woorden hebben kunnen weergeven. Sommige hedendaagse televisiedocumentaires over de periode die wij hebben beschreven geven vaak met behulp van oral history of met andere technieken uiterst boeiende en adequate informatie. De voordelen van de grotere keuzemogelijkheid uit bronnen en gegevens leidden soms tot een impasse: gevolg van de embarras du choix. Het belangrijkste echter is dat zeer velen de tijd die wij beschreven hebben,
zelf hebben meegemaakt en daardoor een eigen oordeel kunnen vellen, zowel over de gebeurtenissen als over de manier waarop wij die in dit boek hebben trachten te beschrijven en samen te vatten. De conclusies kunnen uiteenlopen, maar enkele constanten zijn bij alle nuanceringen en accentverschillen wel aanwijsbaar.
| |
Een terugblik
Enkele constanten van de Nederlandse cultuur kwamen ook in de periode 1948-1973 tot uitdrukking. Het is zeer verleidelijk om de relatie tussen welvaart en tolerantie, die zo kenmerkend is geweest voor de Gouden Eeuw, ook toepasselijk te achten voor de Gouden kwarteeuw van economische voorspoed die in dit boek wordt beschreven. Veel hangt af van wat dan onder het begrip tolerantie wordt verstaan: de omgangsoecumene van de zeventiende eeuw, de vrijheidsrechten van de achttiende eeuw of de keurige spelregels, waarmee volgens de beschrijving van Lijphart de elites van de zuilen elkaar in de twintigste eeuw bejegenden? Het beheerste optreden van de samenwerkende politici in de rooms-rode en andere coalities, ook tijdens grote spanningen en conflicten, kunnen als culturele uitingen van verdraagzaamheid worden getypeerd, maar het vond wél plaats in een sfeer van geheimhouding, autoriteit en hiërarchische uitoefening van gezag die thans door weinigen nog als tolerant zal worden gekenmerkt. De culturele vernieuwingen van de jaren zestig waren ook geen schoolvoorbeelden van tolerantie, hoezeer vreemdsoortige gedragingen in
| |
| |
die tijd ook werden gedoogd. De fanatieke verbetenheid waarmee partijen elkaar in die periode bejegenden roept nu eerder verbazing dan bewondering op.
Structureel echter bleef de bereidheid tot samenwerken tussen verschillend georënteerde levensbeschouwelijke groepen, tussen werkgevers en werknemers en tussen verschillend gerichte politieke partijen. Dit is een uitvloeisel van een lange traditie die ook al in de andere ijkpunten, 1650 en 1900, werd gesignaleerd. Nederland is een vergaderland en een discussiecultuur gebleven. In de verzorgingsstaat werd niet alleen permanent voor de burgers gezorgd, maar van de wieg tot het graf sprak men ook van alles af. Inspraak en medezeggenschap werden de moderne vormen van oude gebruiken.
Onder deze beheerste vormen van samenwerking ging een wil tot ordening en graduele verbetering schuil en vooral een wens om de keurig aangeharkte tuin niet te zeer te laten verstoren door verscheuremie conflicten. Ondanks de grote hokjesgeest en de voorliefde voor kleine principiële afsplitsingen in geloof en politiek, of misschien juist wel daardoor, liepen de conflicten binnenslands niet al te vaak uit de hand. De Nederlandse traditie is niet militant. Wanneer conflicten dan niet meer met de vertrouwde methode van overleg en het zoeken naar een minimale consensus konden worden opgelost, zoals bij de dekolonisatie van Indonesië en Nieuw-Guinea, dan wist men zich letterlijk vaak geen raad. Dat Nederlanders door deze culturele traditie enigszins geweldschuw geworden zijn kan als zwakte of juist als sterkte worden uitgelegd, maar in vergelijking met andere naties is dit kenmerk een opvallende constante. Hoe hevig de rellen en botsingen in de jaren zestig in Amsterdam en omstreken ook werden ervaren, ze zijn uiteindelijk eerder opvallend rustig en geweldluw verlopen. Anders dan in vele andere landen (zoals in de Verenigde Staten, Duitsland, Frankrijk, Italië en Japan) liep de studentenbeweging hier niet uit op kleine en gewelddadige groepjes, die de verhouding tussen doel en middelen niet meer uit elkaar hielden.
De belangrijkste constante echter is het waardepatroon, dat aan waarden als vrijheid, gelijkwaardigheid en individuele verantwoordelijkheid een centrale plaats toekent. Vrijheid en gelijkheid als waarden van de moderne samenleving werden in wisselende vormen en met veranderende inhoud door zeer velen aanvaard. Ze zullen blijven gelden voor de nabije, overzienbare toekomst. Ze zijn de permanente schakels tussen de generaties geworden en waar deze waarden niet of niet volledig werden onderschreven, zoals bij de restauratie van de vernieuwingen in de katholieke kerk na het pastoraal Concilie, leidde dat tot een stille verwijdering en een niet luidruchtige uittocht. Na de Tweede Wereldoorlog werden vrede, vrijheid, democratie en zorg voor sociale gelijkheid vaste programmapunten voor het sociale en economische beleid. De culturele veranderingen van de jaren zestig, waarin jongeren zich afzetten tegen de overgeleverde gedragsvormen van de ouderen, waren geen afwijzing van die oorspronkelijke waarden, maar moeten vooral gezien worden als een voortzetting ervan, met nieuwe stijlmiddelen en nieuwe inhouden. De democratie is een stevig verankerd goed geworden. Alle culturele uitingen hebben een bijna vanzelfsprekend geworden en niet meer ter discussie gesteld uitgangspunt gevonden in deze moderne waarden. Het postmodernisme als nieuwe culturele stroming lijkt zich wel af te zetten tegen deze moderne waarden, maar weet ondertussen, met zijn kenmerkende ironische houding, dat het niet graag en zeker niet gauw afstand van zal willen doen.
| |
| |
| |
Nederland na 1973
De hedendaagse cultuur en samenleving lijken in veel opzichten absoluut niet meer op die van de periode vóór 1973. De grote veranderingen die de jaren vijftig en zestig brachten, zijn gevolgd door minstens even grote veranderingen in de decennia daarna, zowel op economisch als op sociaal en cultureel gebied. Wie nu terugkijkt op de periode van 1950 tot 1973, ziet een andere samenleving dan die waarmee de twintigste eeuw werd afgesloten. Toen Den Uyl op 1 december 1973 als minister-president van zijn rode kabinet met een wit randje, na de eerste oliecrisis en naar aanleiding van de eerste autoloze zondag in 1973, voor de televisie de Nederlandse kijkers waarschuwde dat ‘die tijd nooit meer terug komt’, had hij volstrekt gelijk, maar op een andere manier dan hij bedoelde of besefte.
Hij bedoelde te zeggen dat omwille van het milieu en de toekomstige energieschaarste een andere levenswijze zou moeten (en kunnen) worden gevende. De auto zou minder centraal komen te staan in het leven, evenals andere comfortabele gemakken van de moderne westerse industriële cultuur. Bijna dertig jaar later is die aandacht voor het milieu bijna overwoekerd door een nieuwe economische expansie die doet denken aan de jaren vijftig, de jaren van permanente economische groei.
In enkele grote lijnen willen we de nieuwe veranderingen van na 1973 aangeven in contrast met de door ons in dit boek geschetste periode. Allereerst heeft de schaalvergroting van de economie en de expansie naar een mondiale economie inclusief de daarbij horende informatie- en communicatiemiddelen een volkomen nieuwe situatie geschapen. Het dal van de lange depressie, waarvan menigeen vreesde dat die nog lang zou aanhouden, werd in het midden van de jaren negentig onder invloed van de nieuwe mondialisering verlaten, en het optimisme van de nieuwe tijd is onmiskenbaar zichtbaar. De werkloosheid daalt bijna weer tot de voor de jaren zestig ‘normale’ proporties. Maar de grondslagen voor de nieuwe economische expansie werden eigenlijk al gelegd gedurende de jaren zeventig. De schaalvergroting begon zich toen al af te tekenen en de beslissingen die nu zulke goede vruchten afwerpen werden in het begin van de jaren tachtig genomen, soms zelfs eerder. De tijd die nooit meer terug zou komen is veranderd in een tijd waarin we het collectief nog nooit zo goed hebben gehad.
Op sociaal gebied is de samenleving drastisch van samenstelling veranderd, zodanig dat in vele plaatsen in Nederland immigrantengroepen en personen met een andere etnische herkomst een substantieel deel van de bevolking uitmaken. Er is voorspeld dat binnen twintig jaar 60 procent van de Amsterdamse bevolking uit leden van de vele gekleurde minderheidsgroepen zal bestaan. Voor heel Nederland ligt het percentage van degenen die statistisch als allochtonen worden aangemerkt (‘personen die niet zelf in Nederland geboren zijn of van wie minstens een van de ouders niet in Nederland geboren is’) nu op 16 procent, zodat er nog geen grote subculturen aanwezig zijn, maar gedifferentieerd naar bepaalde gebieden, is dat al wel degelijk het geval. Weliswaar dienden de eerste gastarbeiders uit Turkije en Marokko zich aan in 1964, dus op het hoogtij van de economische voorspoed, maar de grote veranderingen zijn pas na 1975 gekomen, voor en na de onafhankelijkheid van Suriname, en vervolgens na 1980, nadat de gastarbeiders als permanente arbeidsmigranten niet meer naar hun land van herkomst terugkeerden en hun familieleden zich in hun nabijheid gingen vestigen. De Nederlandse cultuur ondergaat een fase van creolisering.
| |
| |
Op cultureel gebied vindt een proces van massa-individualisering plaats, waarin zeer veel individuen, vooral jonge mensen, een eigen levenswijze willen en kunnen kiezen, die steeds minder aan vaste morele, sociale en geografische grenzen en aan vaste geboden is gebonden. Gestandaardiseerde levenslopen en gedragspatronen worden zeldzaam. Hoewel de oorsprongen van deze geïndividualiseerde cultuur tot de jaren van verandering, de jaren zestig, terug te voeren zijn, is het tempo en de verspreiding van de individualisering versneld, mede door nieuwe communicatiemogelijkheden en nieuwe productietechnieken. Het individuele streven naar welzijn en geluk van de jaren zestig is gedemocratiseerd en heeft nu een veel grotere massa bereikt dan de kleine voorhoede van studenten en vrijgestelden. Het individualisme presenteert zich nu vooral als een consumptiecultuur, en het is onwaarschijnlijk dat de tijd van vóór 1973 voor de jonge generaties ooit nog terug zal komen.
Een nauw met de individualisering samenhangende culturele verandering is de juridisering van sociale relaties: het proces waarin juridisch neergelegde rechten en plichten bepalend worden voor de manier waarop mensen met elkaar omgaan (van het rookverbod op het werk tot zeer gespecificeerde huwelijkscontracten, waarin de toekomstige rechten en plichten van de echtgenoten ten aanzien van werk, woning, verhuizing, kinderen krijgen en kinderen opvoeden van te voren worden vastgelegd). Ook van dit proces zijn de eerste aanzetten te vinden in de periode vóór 1973, maar nadien heeft zich een enorme versnelling in dit proces voorgedaan. Het aantal advocaten, als een ruwe indicatie voor het juridiserings-proces, ging in alle industriële landen van Noord-Amerika en West-Europa na 1972 stijgen en is inmiddels in Nederland in de laatste dertig jaar vervijfvoudigd. Het recht kan de religie als sociaal bindmiddel gaan vervangen, of beter gezegd: kan als een laatste bindings-factor gezien worden in een verregaand geseculariseerde wereld. Rechtsregels geven de minimale verplichtingen van individuele burgers aan, waarbuiten ze verder vrij zijn om te doen en laten wat ze willen. De eveneens scherpe stijging van de criminaliteit na 1975 en de daarbij behorende gevoelens van onveiligheid en onbehagen zijn niet in strijd met de algemene tendens naar een gejuridiseerde samenleving, maar vormen er, integendeel, een pendant van. Door de afname van andere sociale controlemiddelen als de religie en in het verlengde daarvan een relatief veilig verzuild bestaan, van kleinschalige verbanden in opvoeding en school, neemt de criminaliteit toe, vooral onder jongeren. Het recht is zwak als sociaal controlemiddel, maar goed om de overblijvende sociale relaties tussen mensen te regelen. Bij de huidige graad van juridisering als cultuurkenmerk stak de samenleving van voor 1973 leg af als een vredelievend, onderling hecht door sociale controle verbonden, systeem.
Deze ontwikkelingen hebben allemaal al eerder plaatsgevonden in de Verenigde Staten. Het is opvallend dat kenmerken van de Amerikaanse cultuur zich over de hele wereld verspreiden en allang niet meer beperkt blijven, zoals in de jaren vijftig, tot Europa. Er heeft zich een mondiale cultuur ontwikkeld, waarin de Verenigde Staten weliswaar de boventoon voeren, maar waaraan elk land op een eigen wijze deel gaat nemen. Dit verandert het perspectief voor Nederland. Het gaat niet meer uitsluitend om de plaats van Nederland in de Europese cultuur of in de Europese Unie, maar veeleer om de verhouding tussen Europa als geheel tegenover de Verenigde Staten. Nederland is ook onderdeel geworden van het mondiale systeem en van een zich mondialiserende cultuur. Het Rijnlandse model van sociaal-economische ordening houdt moeizaam stand in de mondiale strijd om economische goe- | |
| |
deren en afzetmarkten. Kunstuitingen zijn allang niet meer typerend voor één nationale cultuur, maar verspreiden zich razendsnel over de hele wereld en ondergaan invloeden van elders. De creolisering van de cultuur betekent ook dat lokale cultuuruitingen niet meer lokaal worden ontvangen, maar verspreiden commercieel aantrekkelijk gemaakt, en verkocht worden in alle grote warenhuizen in de wereldsteden. Nederland in een transnationale cultuur is een nieuw thema van wetenschappelijk onderzoek geworden.
De vier hier kort geschetste veranderingen - economische mondialisering, creolisering, massa-individualisering en juridisering van sociale relaties - zijn tevens kenmerkende eigenschappen van een postmoderne cultuur. Het verschil tussen de samenleving in de periode van 1948 tot 1973 en die van daarna (1975-2000) wordt gemarkeerd door de omslag van een moderne naar een postmoderne cultuur. Keurig afgebakende groepen waren het kenmerk van een verzuilde samenleving en bepaalden de naoorlogse cultuur en vele sociale instituties, die even keurig van elkaar herkenbaar waren afgebakend. Minder keurig kwamen jongere generaties in opstand, maar ze deden dat in groepen en met afgebakende en nog sterk gestandaardiseerde levenspatronen. De collectieve emancipatie van de burger heeft de weg vrij gemaakt voor een niet-gestandaardiseerd individu, dat zich bovendien niet als vrijgestelde enkeling, maar als deel van een massa presenteert. De postmoderne cultuur in al haar verscheidenheid en veelkleurigheid is in opmars zonder dat daarmee eerst volledig gebroken hoeft te worden met de waarden van de moderne cultuur. Ze leven min of meer vreedzaam naast elkaar. Althans ze verdragen, elkaar.
Deze culturele omslag kan worden gesymboliseerd in de beelden die van cultuur en samenleving worden overgeleverd. Van de periode van 1948 tot 1973 bestaan voornamelijk zwartwitbeelden (in films, foto's en televisiebanden vastgelegd). Het zwartwit symboliseert niet de onverzoenlijke tegenstellingen van die tijd, maar de sobere welvaart en de keurig afgebakende patronen. Daarna ging het fullcolour heersen, het veelkleurige palet van uitbundigheid en ongeremde pracht, de symbolisering van de nieuwe postmoderne welvaart met al zijn niet meer onder één noemer vast te leggen mogelijkheden en kansen. In 1960 had nog slechts een kwart van de Nederlandse bevolking een zwartwittelevisietoestel. Veertig jaar later heeft 98 procent van de bevolking een kleurentoestel. Foto's en andere herinneringsplaten worden tegenwoordig volkomen vanzelfsprekend afgedrukt in kleur. Welvaart in zwart-wit is verleden tijd geworden.
|
|