De weg naar het recht
(1976)–Kees Groenendijk, C.J.M. Schuyt, Ben Sloot– Auteursrechtelijk beschermdeen rechtssociologisch onderzoek naar de samenhangen tussen maatschappelijke ongelijkheid en juridische hulpverlening
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||
2.1 InleidingDe uitdrukkingen ‘behoefte aan rechtshulp’ en ‘leemte in de rechtshulp’ worden vaak als synoniemen gebruikt. Leemte wordt opgevat als niet vervulde behoeften. Naar onze mening duidt de uitdrukking leemte in de rechtshulp op meer dan alleen onvervulde behoeften. Leemte kan slaan op tekorten in vergelijking met een wenselijke of als wenselijk voorgestelde situatie, op het niet bereiken van een wenselijke toestand, bijvoorbeeld gelijkheid in de toegang tot rechtshulp. Terwijl ‘behoefte aan rechtshulp’ meer de subjectieve kant van de problematiek belicht, gezien vanuit de rechtshulpzoekende, slaat ‘leemte in de rechtshulp’ meer terug op de institutionele kant, de georganiseerde activiteiten van rechtshulpverleners. Bij beide uitdrukkingen willen wij iets langer stilstaan in de volgende paragrafen. Een onderzoek naar de behoefte aan rechtshulp kan op het eerste gezicht een loutere beschrijving van een stand van zaken in de sociale werkelijkheid opleveren: bepaalde indivíduen en groepen hebben bepaalde juridische problemen, waarmee ze zich al dan niet tot bepaalde rechtshulpverleners wenden. De leemte in de kennis over de leemte wordt dan opgevuld met feitelijke gegevens. Van verschillende kanten is op dergelijk feitenonderzoek aangedrongen. Maar zelfs als men kiest voor een louter descriptief onderzoek, zal men niet kunnen ontkomen aan het nemen van een aantal normatieve beslissingen. Die beslissingen manifesteren zich vooral op het niveau van de begripsvorming. Wat is ‘behoefte’? Gaat het om subjectief gevoelde of objectief vaststelbare behoeften? Hoe laten behoeften zich objectief vaststellen? Is er onderscheid te maken tussen latente en manifeste behoeften aan rechtshulp? Het begrip ‘behoefte’ is niet gemakkelijk en eenduidig te hanteren. De onderzoeker wordt geconfronteerd met het ideologisch en zelfs politiek geladen karakter van een onderzoek naar ‘de behoefte aan rechtshulp’. Verschillende rechtshulpverleners, die zelf weer verschillende belangen kunnen hebben bij de uitkomsten en interpretaties van zo'n onderzoek, hanteren bovendien verschillende begripsinhouden. Dit geldt eveneens voor de begrippen ‘leemte’ en ‘rechtshulp’. Behoefte, leemte en rechtshulp zijn dus geen kleurloze, neutrale begrippen. De rechtssociologie wordt hier geconfronteerd met een probleem dat vergelijkbaar is met een probleem in de criminologie: hoe groot is de criminaliteit? De criminologische theorie heeft vooruitgang geboekt door onderscheid te maken tussen geregistreerde en zelf gerapporteerde criminaliteit. De self-reported crime heeft een belangrijke aanvulling op en correctie van alledaagse meningen over het verschijnsel criminaliteit opgeleverd (bijvoorbeeld het gegeven dat de frequentie van crimineel gedrag in de verschillende sociale klassen ongeveer even groot is). Analoog hieraan kunnen wij bij het verschijnsel rechtshulp onderscheid maken tussen geregistreerde en zelf gerapporteerde behoefte aan rechtshulp. De statistieken van rechtshulpverlenende organisaties (bijvoorbeeld het rapport van de commissie Boekman uit 1972, jaarverslagen van wetswinkels, van sociale raadslieden en van de vakverenigingen) geven ons inzicht in de behoefte aan rechtshulp. De cijfers van de wetswinkels fungeren hierbij reeds als een aanvulling op de statistieken van de wettelijk geregelde rechtsbijstand. Niettemin zijn ook de wetswinkelverslagen nog te zien als een vorm | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van geregistreerde rechtshulp. Wat ontbreekt is het dark number. Onderzoek naar dit dark number kan een correctie opleveren op allerlei opvattingen over aard, omvang en intensiteit van de behoefte aan rechtshulp. Maar net als bij studies over self-reported crime zal rekening gehouden moeten worden met subjectieve definities van ‘rechtshulp’ en van ‘behoefte’. Het lijkt ons derhalve nodig het probleem van de normatief geladen begrippen in ons onderzoek expliciet aan de orde te stellen en vóóraf onze eigen begripsinhouden te bepalen. Een grondige analyse van de begrippen ‘behoefte’, ‘leemte’ en ‘rechtshulp’ is geen luxe maar veeleer een voorwaarde voor een succesvolle uitvoering van een onderzoek. Het is duidelijk dat wij hierbij afzien van het geven van een absolute definitie van behoefte en evenmin behoefte zien als iets dat in absolute termen kan worden weergegeven. Zowel ‘behoefte’ als ‘rechtshulp’ worden sociaal gedefinieerd. De rechtssocioloog levert een bijdrage aan de discussie door juist te wijzen op de verschillende manieren, waarop ‘behoefte’ en ‘rechtshulp’ worden gezien door de verschillende participerende groepen: de advocatuur, de overheid, de uitvoerende organisaties, de vrijwillige en ‘alternatieve’ hulpverleners en de cliënten zelf (Morris 1973). Men zou hier aan kunnen toevoegen dat ook onderzoekers met een eigen ‘behoefte’-begrip en ‘rechtshulp’-begrip werken, die weer voor andere oogmerken dienst doen dan die van praktiserende hulpverleners of financiers. Deze veelheid van definities leidt tot een beperking van de probleemstelling van ons onderzoek: er wordt niet gestreefd naar een vaststelling van de grootte van de objectieve behoefte aan rechtshulp; er worden relaties gelegd tussen verschillende begrippen van ‘behoefte’ en verschillende begrippen van ‘rechtshulp’ met de groepen die deze begrippen hanteren. Morris geeft deze omslag in probleemstelling in het rechtshulponderzoek als volgt weer: ‘If, as seems likely, there are marked differences in the definitions of need as understood by these various groups, it will not be relevant to argue about the rightness or wrongness of particular definitions, nor will it be possible to measure need as a scientific absolute. Need will be seen as relative, and it may then be useful to point out how, and why, in specific situations, one set of definitions (or combination of definitions) prevails over others and to illustrate the way in which this relates to the authority structure in society, since the definition of need likely to be adopted in terms of the service provided will reflect the power and status of these providing the service rather than the definition of those receiving it.’ (1973: 50-51). | |||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Vier manieren om behoeften te metenHet aantonen, aanwijzen, vaststellen of meten van behoeften is een probleem dat ook op andere terreinen speelt. We spreken van de behoefte aan huisartsen, aan scholen en aan recreatiegebieden. ‘Behoefte aan’ bestrijkt een uitgestrekt gebied van noodzakelijkheden (gezondheidszorg) tot wenselijkheden (kleurentelevisie). Sommige behoeften zijn reeds geformuleerd, andere bestaan sluimerend, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hier wordt wel eens het onderscheid tussen latente en manifeste behoeften gebruikt. Latent zijn dan die behoeften die niet uit zichzelf blijken of naar voren komen, maar eenmaal aangeboord wel als een ‘werkelijke’ behoefte worden gevoeld. Het onderscheid is echter wankel omdat het begrip latente behoefte slechts zinvol is, als vastgesteld kan worden wat het verschil is met een manifeste behoefte of waaraan bij de betrokkene ‘werkelijk’ behoefte bestaat. Dit moet nu juist worden uitgemaakt. Wordt deze behoefte vastgesteld onafhankelijk van de inbreng en gevoelens van de personen zelf, zodanig dat bij een bepaalde sociale positie of een bepaald belang per definitie een behoefte wordt verondersteld? Of wordt behoefte slechts vastgesteld nadat op een of andere manier van deze behoefte blijk is gegeven? Bij de eerste oplossing is het gevaar aanwezig dat er van een dogmatische of paternalistische behoeftevaststelling sprake is. Bij de laatste is er het gevaar dat onvoldoende rekening gehouden wordt met de verschillen in de mogelijkheden van mensen en groepen om behoeften, wensen, verlangens te articuleren. De vaststelling van behoeften kan op verschillende manieren tot stand komen (cf. Harvey 1974: 102-105):
Elk van deze manieren zullen we kort bespreken voorzover het behoeften aan rechtshulp betreft. | |||||||||||||||||||||||||||||
1. rechtshulp via vraag en aanbodEen deel van de rechtshulp geschiedt via het marktmechanisme. Degenen die zich wenden tot een advocaat hebben er kennelijk wat voor over. Dit kan als maatstaf fungeren voor hun behoefte. Advocaten stellen zich voor die behoefte open en helpen zoveel mogelijk de mensen die naar hen toe komen. Het idee om via het marktmechanisme behoeften vast te stellen leidt soms tot een omkering van dat idee: degenen, die niet komen, hebben kennelijk geen behoefte aan rechtshulp. Dan wordt echter vergeten dat er ook andere omstandigheden van invloed zijn op de mogelijkheden om de behoefte aan rechtshulp te vertalen in een economische vraag. ‘To accept market demand as a socially just measure of need requires that the other conditions prevailing in society are themselves socially just. This is usually not the case and this method of determining need is therefore likely to be socially unjust’. (Harvey 1974: 103). Om deze reden is de rechtshulpverlening voor een deel onttrokken aan het marktmechanisme: de wettelijke regeling van ‘rechtsbijstand aan on- en minvermogenden’, waarbij advocaten van rijkswege gefixeerde vergoedingen ontvangen voor verleende diensten (de pro deo advocaat). Zolang deze ver- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||
goedingen moeten concurreren met de overige bronnen van inkomsten van de advocaat, die wel via het marktmechanisme tot stand komen, bestaat de kans dat de rechtsbijstand aan on- en minvermogenden niettemin de effecten ondergaat van het marktmechanisme: de pro deo bijstand is van mindere kwaliteit of van kortere duur of wordt overgedragen aan jongere advocaten. Zonder onderzoek is niet vast te stellen of deze effecten ook werkelijk plaatsvinden, in welke mate en in welke frequentie. Veel zal vermoedelijk afhangen van de machtspositie van de betreffende advocaat of groep advocaten: bij een sterke positie op de markt is de kans op een verwaarlozing van de pro deo bijstand aanwezig. Daar staat tegenover dat juist zo'n sterke positie gemakkelijker in staat stelt om de financiële gevolgen van niet (geheel) rendabele dienstverlening op te vangen; ofwel voor de eer van god (pro deo), de eer van de stand of de eer van het kantoor. Grote kantoren kunnen zich de luxe van een morele stellingname veroorloven (Carlin 1966). Vermoedelijk zullen bij de economisch marginale kantoren, waar de tijd besteed aan pro deo werk noodgedwongen moet concurreren met de tijd besteed aan particulier betaalde dienstverlening, de negatieve effecten van het marktmechanisme het grootst zijn. Als de financiering van rechtshulp aan on- en minvermogenden volledig aan de effecten van het marktmechanisme zou worden onttrokken, betekent dit nog niet dat die rechtshulpverlening volledig onafhankelijk wordt van vraag- en aanbodverhoudingen. De wetswinkels, waar hulpverlening gratis of bijna gratis is, wijzen op de grote aantallen cliënten (de vraag) die op hun spreekuren komen. Aan deze sociale vraag ontlenen zij bijvoorbeeld aanspraken op subsidiëring of onkostenvergoeding. Hieruit blijkt dat er altijd een invloed uit zal gaan van op deze wijze gemanifesteerde behoeften. Zelfs als er economisch geen sprake meer is van een marktmechanisme, is er nog wel sociologisch een proces van vraag en aanbod vast te stellen (wachttijden, caseload, aantal cliënten per jaar, onbereikbaarheid). Nu een andere organisatie van de aanbodzijde (wetswinkels) een andere manifestatie van de vraag teweeg gebracht heeft, betekent dit tevens dat via andere sociale ruilprocessen nieuwe en andere belangen ontstaan. In zoverre zullen vraag- en aanbodcurves blijven fungeren als een eerste indicatie voor de behoefte aan rechtshulp. | |||||||||||||||||||||||||||||
2. een onderzoek naar behoeften aan rechtshulpDe vaststelling van behoeften via ‘blind’ werkende mechanismen van vraag en aanbod (economisch en sociaal) heeft het nadeel dat een aantal factoren buiten de aandacht blijft. Zo'n mechanisme veronderstelt dat iedereen een gelijk vermogen bezit om een gevoelde nood direct te vertalen in een concrete vraag om hulp. Het uitschakelen van de invloed van economische vermogensverschillen betekent nog niet automatisch het uitschakelen van sociale en psychologische vermogensverschillen. Het sociale marktmechanisme van de wetswinkel kan een zekere selectie in de vragers naar rechtshulp bewerkstelligen. Om uit te maken of dit al dan niet zo is, kan men de indirecte meting van behoeften vervangen door de directe: vraag het de mensen zelf. In ons onderzoek hebben we voor deze methode gekozen. Maar zelfs met | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||
deze directe methode zijn nog niet alle problemen opgelost. Misschien weten sommige mensen niet of ze wel of geen hulp willen hebben. Misschien geven mensen, als het hun gevraagd wordt, te kennen dat ze voor de oplossing van een probleem behoefte hebben aan hulp, terwijl ze uit eigen initiatief niet tot een verzoek om hulp zouden zijn overgegaan. Het onderzoek heeft dan een zekere kunstmatigheid in de sociale werkelijkheid tot stand gebracht. Deze kunstmatigheid kan dan precies een correctie opleveren op de andere meetmethoden. Door een onderzoek wordt juist een deel van de belemmerende factoren voor de vraag naar rechtshulp blootgelegd. Maar het gevaar bestaat ook dat er een zekere overschatting van de behoefte aan rechtshulp ontstaat. Zo is het begrijpelijk dat onderzoekers binnen hun onderzoek toch maatstaven voor behoefte ontwikkelen. Ook buitenlandse onderzoekers werden met dit probleem geconfronteerd. Sykes sprak van een behoefte aan rechtshulp wanneer een door het onderzoek aan het licht gekomen probleem, voorgelegd aan een panel van advocaten in onderling overleg door vijf van de zes advocaten als ‘hulp behoeven’ werd beoordeeld (Sykes 1969: 262). Hier werd dus de zelfrapportering gecombineerd met een deskundigenoordeel. Abel-Smith, Zander en Brooke bepaalden als onderzoekers zelfstandig het al of niet aanwezig zijn van behoeften. Zij besloten van een behoefte te spreken als er naar hun oordeel een gevaar bestond dat ondervraagde burgers aanzienlijke schade zouden ondervinden als geen hulp of advies gegeven zou worden (1973: 111). De maatstaf voor behoefte blijkt samen te hangen met de beslissing om iets wel of niet als ‘rechtsprobleem’ op te vatten. Naarmate men een situatie eerder als rechtsprobleem aanmerkt, zal er ook eerder sprake zijn van een behoefte aan rechtshulp. In de beschrijving van ons onderzoek werken wij weinig met het begrip behoefte. Bij ons valt de nadruk op het begrip rechtsprobleem (zie hoofdstuk 6.1). | |||||||||||||||||||||||||||||
3. de berekening van de behoefte aan rechtshulpZoals de behoefte aan lagere scholen berekend kan worden uit geboortecijfers en inwonersaantallen, zo zou ook de behoefte aan rechtshulp berekend kunnen worden uit reeds voorhanden zijnde statistische gegevens. Een voorbeeld: uit de toename van het aantal echtscheidingen en de berekening van de te verwachten echtscheidingscijfers in de toekomst naar regio en sociale klasse, zou een toenemende behoefte aan (gratis) rechtshulp kunnen worden afgeleid. Deze werkwijze veronderstelt echter dat vele gegevens aanwezig zijn en dat reeds een behoorlijke kennis bestaat van allerlei samenhangen tussen verschijnselen. Op het gebied van de rechtshulp zijn deze samenhangen merendeels niet bekend. De uitzondering hierop wordt misschien gevormd door de cijfers van en bekende samenhangen tussen echtscheiding, alimentatie en behoefte aan rechtshulp. Maar zelfs op dit beperkte gebied is nog geen poging ondernomen om een voorspelling te doen. Deze methode is hooguit in de toekomst bruikbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||
4. behoefteschatting door deskundigenDeskundigen met een behoorlijke ervaring op een bepaald gebied krijgen oog | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||
voor de levensomstandigheden van bepaalde groepen, voor hun noden en wensen. Maatschappelijke werkers worden geacht te kunnen adviseren over de noodzakelijke behoefte aan bepaalde sociale voorzieningen voor bepaalde gezinnen of groepen van de bevolking. Hoewel bij deze methode het gevaar van bevoogding aanwezig blijft, kan het oordeel van deskundigen uitkomst bieden, vooral bij gebrek aan andere gegevens of andere meetmethoden. Op het eerste gezicht fungeert het Bureau van Consultatie als een deskundigencommissie. Zij beoordelen of de zaak van een rechtzoekende in aanmerking komt voor rechtsbijstand (is de zaak juridisch sterk genoeg? is het financieel de moeite waard?). Het Bureau van Consultatie is echter niet de geëigende instantie om te beoordelen of er onvervulde behoeften aan rechtshulp bestaan. Immers de lange weg naar dat bureau is mogelijk een van de belemmerende factoren voor het aan het licht komen van behoeften. Het deskundigenoordeel veronderstelt een gedegen kennis van de leefomstandigheden van bepaalde groepen in de bevolking. Het gaat derhalve meer om de situatie van het ontstaan en het verloop van rechtsproblemen, dan om de situatie waarin de behoefte reeds omgevormd is tot een vraag. Er is tenslotte nog een bepaald soort deskundigenoordeel dat in de rechtshulpdiscussie naar voren komt. Uitgaande van een marxistische maatschappijopvatting wordt soms vastgesteld wat de objectieve behoeften zijn van een bepaalde sociale klasse. Als bij nader onderzoek niet kan worden vastgesteld dat deze behoeften ook door de leden van die klassen zelf zo gevoeld worden, wordt deze discrepantie tussen veronderstelde en gevoelde behoeften verklaard uit de aanwezigheid van een vals bewustzijn. Objectieve en subjectieve behoeftenbepalingen botsen hier op elkaar. Omdat bij deze optiek het gevaar voor bevoogding (‘weten wat goed is voor anderen’) nog veel sterker aanwezig is dan bij het gewone deskundigenoordeel, laten wij in ons onderzoek elke poging varen om te komen tot een dergelijke vaststelling van objectieve behoefte aan rechtshulp. | |||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Het begrip leemteDe huidige discussie over de leemte in de rechtshulp begon in Nederland vooral na het in juni 1970 verschenen nummer van Ars Aequi. Sindsdien is het begrip min of meer een eigen leven gaan leiden. Werd aanvankelijk door sommige advocaten eenleemte gewoonweg ontkend, zes jaar later durft niemand meer te twijfelen aan het bestaan van die leemte. De groeiende consensus over het bestaan van de leemte heeft echter geen groeiend inzicht in de aard van de leemte bewerkstelligd. Wat moet nu eigenlijk onder leemte verstaan worden? In 1970 had dit begrip duidelijk een andere klank dan bijvoorbeeld op het congres van de Amsterdamse wetswinkel in maart 1974 (Rechtshulp 1974). Een vergelijking is hier zinvol. In het nog steeds lezenswaardige artikel Rechtshulp aan de financieel minder draagkrachtigen in het Ars Aequi-nummer wordt gesproken van ‘het niet kunnen vinden van de advocaat door brede lagen van de bevolking’ ('t Hooft 1970: 269). In de congresbundel in maart 1974 gaat het om ‘de laagstbetaalden’, ‘de economisch zwakkeren’ (Rechtshulp 1974: 9-16). In beide documenten wordt tevens melding gemaakt van de groeiende | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||
afhankelijkheid van het individu ten opzichte van grote maatschappelijke organisaties. In het Ars Aequi-nummer werd sterk de oorzaak van de leemte gelegd in de veranderingen in de structuur van de samenleving (het steeds complexer worden van de samenleving). In maart 1974 wordt echter bijna uitsluitend de oorzaak gelegd bij de sinds de 19e eeuw niet of maar nauwelijks veranderde maatschappelijke machtsverhoudingen, met name de blijvende koppeling van rechtshulp aan het marktmechanisme. Het is duidelijk dat hier maatschappijvisies een grote rol spelen bij de bepaling van het probleem. Dit leidt in enkele gevallen tot sweeping generalizations. Het inzicht in het maatschappelijke probleem van de leemte wordt hierdoor eerder vertroebeld dan verhelderd. Enige ordening van wat onder leemte is te verstaan is daarom gewenst. Wij willen de problematiek van de leemte groeperen rondom drie thema's: (1) het thema van de rechtsgelijkheid, (2) het thema van de rechtsbescherming, (3) het thema van de juridische vaardigheid (legal competence). | |||||||||||||||||||||||||||||
2.3.1 De leemte als een tekort aan rechtsgelijkheidEr is een ongelijkheid te constateren in de toegang tot de advocatuur voor verschillende sociale groepen. Ten dele is deze ongelijkheid zelfs in de wet vastgelegd (de wettelijke regeling voor rechtsbijstand aan on- en minvermogenden). Deze moeilijke toegankelijkheid, die discriminerend en vernederend werkt, wordt tevens gezien als oorzaak voor het verschil in het gebruik maken van de diensten van een advocaat door de verschillende sociale groepen. Onder gebruik maken van de diensten van een advocaat verstaan wij het feitelijke contact dat ten behoeve van de oplossing van een rechtsprobleem plaatsgevonden heeft tussen advocaat en cliënt. Onder toegang verstaan we het geheel van omstandigheden die de totstandkoming van een feitelijk contact bevorderen of vergemakkelijken. Hierbij valt te denken aan de afstand (sociaal en geografisch), de beeldvorming over de diensten van de advocaat, de kosten e.d. Een gemakkelijke toegang verhoogt de kans op gebruik. Toegang en gebruik staan met elkaar in relatie, maar zijn niet hetzelfde. De causaliteit van deze relatie tussen toegang en gebruik is niet vastgesteld. Bij verbetering van het systeem van toegang kunnen er verschillen in gebruik van de diensten van de advocaat blijven bestaan, eenvoudig omdat dit van meerdere factoren afhankelijk is. Eén aspect van de dienstverlening is de kwaliteit. Ook ten aanzien van de kwaliteit wordt ongelijkheid verondersteld en als leemte in de rechtshulp aangeduid. De kwaliteit van de rechtshulp is niet eenvoudig vast te stellen. Gaat het uitsluitend om het resultaat? Om de inzet, de bestede tijd, de kwaliteit van de relatie tussen hulpverlener en cliënt? Vooral ten aanzien van het resultaat van de rechtshulp is op te merken, dat de invloed van het optreden van de advocaat op de beslissing van derden slechts door zeer vernuftige onderzoeken kan worden vastgesteld. Onderzoek naar de leemte in de zin van verschil in kwaliteit van de hulpverlening leidt tot een ander soort onderzoek dan die naar de verschillen in de toegang tot en het gebruik van een advocaat. Tenslotte speelt bij de leemte de uitgebreidheid van de rechtshulp nog een belangrijke rol. Onder uitgebreidheid kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||
we verstaan de verschillende vormen van rechtshulp en de verschillende soorten van verrichtingen van een rechtshulpverlener. Een permanente juridische begeleiding kan in aanzienlijke mate probleem-voorkomend werken. Verschil in uitgebreidheid van de verleende rechtshulp is dus ook als kwalitatieve leemte op te vatten. Hiermee kan de leemte dus tenminste vier vormen aannemen die niet volledig tot elkaar te herleiden zijn. Wil onderzoek naar de leemte tot zinvolle uitspraken leiden, dan zal het antwoord moeten kunnen geven op de juistheid van de volgende beweringen:
Het gebruik van rechtshulp komt ter sprake in hoofdstuk 5, kwaliteit en uitgebreidheid in hoofdstuk 6 en de toegang in hoofdstuk 7. Maar hiermee is het probleem nog niet voldoende geformuleerd. Ongelijkheid - met de connotatie van onrechtvaardigheid - veronderstelt vergelijkbaarheid. Kan men personen uit de lagere economische lagen vergelijken met personen uit hogere lagen, als zij totaal verschillende rechtsproblemen blijken te hebben? Kan men zonder meer individuen met instellingen en ondernemingen vergelijken? Men kan pas van een onrechtvaardige leemte spreken, als voor gelijke problemen ongelijkheid in toegang, gebruik, kwaliteit en uitgebreidheid wordt vastgesteld. De verbanden tussen de verschillende maatschappelijke factoren en rechtshulp zijn niet onafhankelijk van elkaar en niet rechtlijnig. Zeer veel commonsense uitspraken daarentegen veronderstellen wel zo'n onafhankelijke relatie en een rechtlijnig verband. Om welke groepen gaat het in de discussie over de ongelijke toegang? De nadruk wordt voornamelijk gelegd op on- en minvermogenden. Er wordt hierbij een economisch criterium aangelegd. Daarbij rijst de vraag of dit juist is. Groepen met een inkomen net boven de toevoegingsgrens kunnen eveneens om financiële redenen niet naar een advocaat (willen) gaan. Hier speelt het rechtlijnige denken ons parten. Het probleem van de rechtsongelijkheid wordt geformuleerd in de trant van: naarmate men economisch sterker is, nemen de toegang, het gebruik en de kwaliteit van de rechtshulp toe. Het kan echter zijn, dat deze uitspraak slechts juist is, boven een bepáálde financiële grens. Maatschappijvisies en sociologisch inzicht in veranderende maatschappij-structuren spelen een rol bij de hypothesenvorming. Het is onvoldoende om uitsluitend te letten op economische verschillen tussen klassen als factoren die toegang en gebruik van rechtshulp kunnen bepalen. Men komt tot de formulering van andere hypothesen als men onze samenleving typeert als postindustrieel, waar met name kennis, opleiding en vaardigheden doorslaggevende schaarse goederen geworden zijn, onafhankelijk van (erfelijk) bezit van | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||
of relatie tot productiemiddelen. In deze visie speelt een sociaal onafhankelijkheidscriterium een grote rol. Hoewel economische afhankelijkheid meestal gepaard gaat met sociale afhankelijkheid, hoeft economische onafhankelijkheid niet samen te gaan met sociale onafhankelijkheid. Het probleem van de leemte in de rechtshulp krijgt hierdoor een heel andere betekenis. De ongelijkheid wordt niet meer uitsluitend gezien tussen verschillende klassen maar tevens tussen individu en grote organisaties (overheidsbureaucratieën en particuliere bureaucratieën) tussen stad en platteland (een volledig verwaarloosd aspect van de leemte) en tussen centrum en periferie. | |||||||||||||||||||||||||||||
2.3.2 De leemte als een tekort aan rechtsbeschermingHoewel er een duidelijke relatie bestaat tussen de problematiek van rechtsgelijkheid en rechtsbescherming moeten beide toch apart behandeld worden. Bij de rechtsbescherming gaat het vooral om situaties waarin burgers bij de effectuering van hun erkende rechten of beroepsprocedures komen te staan tegenover allerlei grote instellingen. Dat gaat vaak gepaard met een gevoel van machteloosheid bij die burger of groepen van burgers tegenover die instellingen. ‘Het heeft geen zin tegen deze grote lichamen te procederen’, zo luidt ongeveer de formule om deze machteloosheid onder woorden te brengen. Er is een gebrek aan de practische mogelijkheden tot verwezenlijking van allerlei rechten en verweren. Op een aantal nieuwe rechtsgebieden zou er voor deze problemen niet voldoende aandacht zijn van de kant van rechtshulpverleners. De advocatuur bijvoorbeeld zou een aantal gebieden verloren hebben aan andere beroepsgroepen (het belastingrecht) of op een of andere wijze onvoldoende hulp zijn gaan bieden op terreinen als arbeidsrecht, sociaal verzekeringsrecht of administratief recht, voorzover het althans de hulp aan individuele rechtzoekenden betreft. De hulp aan institutionele cliënten op deze terreinen kwam wel op gang. Het vergt een uitvoerig historisch onderzoek om te kunnen vaststellen hoe en waardoor de advocatuur slechts op een deel van de rechtgebieden, waar ze zou kunnen werken, aan individuen hulp verleent. Maar bekijkt men het van de kant van de rechtshulpzoekenden dan is hier sprake van een lacune in de bescherming van zijn juridische en sociale positie. De leemte in de rechtshulp kan dus ook worden opgevat als een beperking van de professionele hulp tot bepaalde rechtsgebieden. De ongelijkheid keert hier in de discussie terug, omdat er een relatie bestaat tussen een laag inkomen en soorten van sociale afhankelijkheid van en rechtsbetrekkingen met deze grote instellingen; als werkgevers, als verhuurder en (vooral de overheid) als verdeler van uitkeringen, vergunningen, beschikkingen, subsidies en andere diensten. De verwaarlozing van bepaalde rechtsgebieden in het dienstenpakket van de advocatuur komt dan voornamelijk - maar niet uitsluitend - ten nadele van die groepen, die reeds in economisch opzicht minder vermogend waren. Dit heeft consequenties voor de verdere formulering van onze probleem-stellingen aangaande de leemte. We zullen nu ook antwoord moeten geven op de (on)juistheid van de volgende beweringen: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het object van vergelijking wordt nu niet het rechtsprobleem als zodanig, maar de subjectieve beleving van het probleem van een individu en zijn subjectieve behoefte aan hulp bij de oplossing van dat probleem. Ook als naar bepaalde objectieve maatstaven voor de oplossing van bepaalde rechtsproblemen méér tijd en deskundigheid van de advocaat geëist worden ten behoeve van een bepaalde cliënt, dan is er toch sprake van leemte, indien voor een andere cliënt met minder moeilijke problemen niet de tijd en deskundigheid worden verschaft, die voor de oplossing van zijn probleem noodzakelijk zijn. Hoewel de ene groep appelen nodig heeft en een andere groep peren, moet er toch voor gezorgd worden, dat er: a. appelen en peren aanwezig zijn; b. dat er zoveel appelen en peren aanwezig zijn, als elke groep nodig heeft; c. de kwaliteit van appelen en peren dezelfde is. Een andere kwestie is nog of de rechtshulp op deze gebieden per se door de advocatuur verricht moeten worden. Andere deskundigen in andere organisaties voorzien ook nu reeds in een deel van de behoeften aan rechtshulp. Dit is één van de principiële punten, die bij een evaluatie van de rechtshulpverlenende organisaties aan de orde moet komen. Ziet men de leemte als probleem van rechtsbescherming en actualisering van erkende rechten, dan zullen ook andere sociale groepen in het vizier komen. Het niet deelnemen aan of lid zijn van grotere sociale verbanden zou een belangrijke oorzaak kunnen zijn van een geringere rechtsbescherming. Groepen die op een of andere wijze buiten het productieproces, buiten het interactieproces of buiten sociale netwerken vallen, verdienen dan bijzondere aandacht (huisvrouwen, bejaarden, werklozen, uitkeringsgerechtigden, invaliden en zieken, bewoners van verzorgingstehuizen, gedetineerden en patiënten in psychiatrische inrichtingen). Misschien raakt het probleem van het tekort in rechtsbescherming wel elke burger, onafhankelijk van zijn sociale en economische positie. De consequentie van die vaststelling kan zijn, dat het verschil tussen vermogende en onvermogende personen irrelevant blijkt te zijn. Het onderscheid tussen individu en organisatie wordt dan relevant. | |||||||||||||||||||||||||||||
2.3.3 De leemte als probleem van juridische vaardigheid (legal competence)Bij de discussie over de leemte werd herhaaldelijk naar voren gebracht, dat veel burgers niet of nauwelijks weten, wat hun rechten en plichten zijn, dat deze burgers onvoldoende inzicht hebben in de juridische aard van velerlei handelingen en situaties. Als zij door dit gebrek aan kennis en inzicht herhaaldelijk in juridische moeilijkheden geraken zou een programma van | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||
preventieve rechtshulpverlening een belangrijke verbetering betekenen. Op dit moment is het denken over preventieve rechtshulp - in vergelijking met bijvoorbeeld preventieve geneeskunde - in Nederland nog nauwelijks ontwikkeld. Geringe juridische vaardigheid kan zelf een van de maatschappelijke factoren zijn waarom mensen geen toegang weten te vinden tot rechtshulpverleners. Als zodanig is het te kwalificeren als oorzaak van de leemte en niet als onderdeel van de leemte. Als men echter in de steeds complexer wordende samenleving het inzicht in de eigen situatie, de begrijpelijkheid van het eigen pakket van rechtsbetrekkingen een noodzakelijke voorwaarde acht voor het goed functioneren als burger, dan kan het onvoldoende bijbrengen van juridische vaardigheid als leemte in rechtshulp worden gekwalificeerd. Ook hier rijst de vraag, wie déze vorm van hulpverlening ter hand moet nemen (overheid, onderwijs, advocatuur of wetswinkels)? In hoofdstuk 8 besteden we aandacht aan het begrip juridische vaardigheid en aan de resultaten van het onderzoek naar die vaardigheid. Tenslotte moet worden opgemerkt dat het begrip leemte tevens in relatie staat met het begrip rechtshulp. Legt men een eng criterium aan voor het begrip ‘rechtshulp’ dan zal de kans op leemte kleiner zijn. Hanteert men een brede definitie van rechtshulp, dan zal eerder een leemte geconstateerd worden. Reden te meer om ons zorgvuldig rekenschap te geven van wat onder rechtshulp verstaan moet worden. | |||||||||||||||||||||||||||||
2.4 Het begrip rechtshulpDe begripsverwarring, die reeds geconstateerd werd voor het begrip leemte, geldt in nog sterkere mate voor het begrip ‘rechtshulp’. Zeer vaak wordt het begrip niet nader toegelicht. Soms wordt het gebruikt ter onderscheiding van de rechtsbijstand (de meestal door advocaten verleende vertegenwoordiging in rechterlijke procedures). Voorts is er sprake van sociale en commerciële rechtshulp (Rapport commissie - IV 1973) en sociale en commerciële advocatuur, rechtshulp verleend aan individuen en aan instellingen en ondernemingen en ook van individuele en structurele rechtshulp (Schuyt 1973b). In een onderzoek naar de leemte in de rechtshulp kan niet volstaan worden met een ongespecificeerd begrip rechtshulp. Er moet een operationele afbakening tot stand komen. Hopelijk zal afbakening de begripsverwarring niet vergroten maar opheffen. Welke onderscheidingen kunnen ter verheldering van het begrip rechtshulp gemaakt worden. Ten eerste kunnen er kenmerken van rechtshulp opgesomd worden: wat is rechtshulp nu eigenlijk en waarin onderscheidt deze zich van andere hulpverlening? Ten tweede kan men vragen naar de ontvangers van rechtshulp: aan wie wordt rechtshulp verleend? Ten derde kan men de vormen van rechtshulp bezien: welke handelingen worden er in de hulpverlening verricht, wát wordt er gedaan, wélke soort diensten verleent de rechtshelper? Ten vierde kan men zich afvragen of de wijze van financieren van belang is bij de discussie over wat onder rechtshulp verstaan wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||
En tenslotte kan men vragen naar de effecten van rechtshulp: wat is het resultaat van de verleende hulp? Crul heeft rechtshulp omschreven als ‘bijstand door deskundigen aan degenen, die hulp behoeven ter realisering van hun rechten, dan wel tot het verkrijgen van rechtsbescherming’ (Crul 1974: 27). Hier wordt als kenmerk van rechtshulp allereerst ‘deskundigheid’ genoemd. Als tweede kenmerk van de hulpverlening wordt aangegeven: realisering van subjectieve rechten en rechtsbescherming. In Crul's definitie ontbreekt nog een verwijzing naar een instantie of organisatie, die speciaal in het leven is geroepen om die hulp te geven. Als een buurman-jurist een bruikbaar advies geeft over een contract, hoeft dit niet onder rechtshulp te vallen, wanneer die buurman van het geven van adviezen geen geïnstitutionaliseerde praktijk maakt, maar bijvoorbeeld als dichter in zijn levensonderhoud voorziet. Een verwijzing naar enige organisatie geeft ook aan de deskundigheid meer houvast. Hierdoor kan in de discussie over rechtshulp het verband gelegd worden met de in de sociologie veel gebruikte begrippen arbeidsverdeling en professionalisering. Maatschappelijke ontwikkelingen van rechtshulpverlening komen hierdoor in een algemener kader. Nieuwe verschijnselen, zoals de opkomst van de wetswinkels, kunnen als de-professionaliseringsverschijnselen gekenmerkt worden, waardoor de mogelijkheid ontstaat om vergelijkingen met andere maatschappelijke sectoren en ontwikkelingen te maken.
Rechtshulp in onze omschrijving omvat de volgende kenmerken (1) een mate van deskundigheid, (2) een organisatievorm, (3) toepassing op problemen en situaties die met rechtsregels oplosbaar of reguleerbaar kunnen worden gemaakt. Vooral het laatste kenmerk zal rechtshulp moeten onderscheiden van vele andere vormen van hulpverlening. In onze definitie wordt rechtshulp derhalve: het op georganiseerde wijze verlenen van diensten door deskundigen in probleem- en/of conflictsituaties, die met toepassing van rechtsregels, al dan niet met gebruikmaking van juridische procedures kunnen worden behandeld. | |||||||||||||||||||||||||||||
De ontvangers van rechtshulpRechtshulp kan worden gegeven aan individuen, groepen van individuen of aan organisaties, instellingen en ondernemingen (rechtspersonen). Volgens ervaringsregels wordt rechtshulp aan instellingen uit institutioneel vermogen gefinancierd, terwijl voor steeds minder individuen financiering van rechtshulp uit eigen middelen nog mogelijk is. Toch is het onjuist om bij de omschrijving van rechtshulp, vooral als het gaat om het onderscheid tussen sociale en commerciële rechtshulp, de ontvangers van de rechtshulp én de wijze van financieren in één definitie tegelijk aan de orde te stellen. Ook rechtspersonen kunnen nu kosteloze rechtsbijstand krijgen, terwijl de rechtshulp aan groepen en individuen (b.v. actiegroepen, groepen werknemers of huurders) soms wél door de betrokkenen zelf gefinancierd kan worden. De wijze van financieren loopt niet volledig parallel met de ontvangers van de rechtshulp. Het onderscheid in drie categorieën - individu, groep, instelling - is vooral van belang wanneer wij de vormen, waarin rechtshulp kan worden verleend, nader gaan bezien. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Vormen van rechtshulpRechtshulp kan bijvoorbeeld bestaan uit een eenvoudig advies, uit permanente juridische begeleiding of uit het vertegenwoordigen in en buiten rechte. Is er voor elk van die vormen van rechtshulp een tekort te constateren? Is er voor alle vormen eenzelfde remedie voor de leemte te ontwikkelen? Ongedifferentieerd spreken over rechtshulp loopt al spoedig het gevaar, dat men appelen en peren met elkaar gaat vergelijken. Een onderscheiding van vormen van rechtshulp heeft tweeërlei voordeel. Ten eerste kunnen hiermee verschillende oplossingsstrategieën voor het opheffen van de leemte voor verschillende vormen worden ontwikkeld. Met dat onderscheid kunnen de volgende vragen beter beantwoord worden: door wie kan welke vorm van rechtshulp gegeven worden, met welke mate van deskundigheid, door wie en hoe moet welke vorm gefinancierd worden, bij welke vormen kan interdisciplinaire samenwerking ontwikkeld worden en bij welke vormen moeten we welke eigenschappen van hulpverleners aantreffen? Preventieve rechtshulp op grote schaal aan diverse sociale groepen vraagt eerder een voorlichtingsdeskundige dan een jurist of maatschappelijk werker. Het om principiële redenen doorprocederen tot aan de Hoge Raad is meer gebaat bij een scherpzinnige juridische aanpak, dan bij een ‘sociale’ instelling van de advocaat, juist als de zaak waar het om gaat grote maatschappelijke betekenis heeft. Kortom: niet elke rechtshelper hoeft alle eigenschappen voor alle vormen van rechtshulp te bezitten, nog afgezien van het feit, dat dit waarschijnlijk een onmogelijkheid is. Goede contactuele eigenschappen zijn vooral nodig in de eerste fase van de rechtshulp, waar nog grote onzekerheid bij de cliënt aangetroffen wordt en waar de probleemoplossing nog ‘alle kanten’ uit kan. Een tweede voordeel van het onderscheiden van verschillende vormen van rechtshulp is, dat door een afbakening gespecificeerde hypothesen kunnen worden ontwikkeld over concrete samenhangen tussen maatschappelijke factoren en specifieke vormen van rechtshulp. Deze specificatie zal een leidraad zijn bij het onderzoek. Wij onderscheiden de rechtshulp in vijf vormen:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het is duidelijk, dat de tweede en derde vorm traditioneel het meest tot de taak van de advocaat gerekend worden. Bij deze vormen is hij ook meer baas in eigen huis, heeft hij zelf de grootste hand in de beslissingen die genomen moeten worden. Bij de derde, vierde en vijfde vorm van rechtshulp blijft het succes altijd afhankelijk van beslissingen door derden, hoe zeer de rechtshulpverlener ook zijn best doet. De behoefte aan deze vijf vormen van rechtshulp zal verschillen per individu en per groep. Het onderzoek naar deze behoefte zal ook verschillen. Zo zal de behoefte aan diagnostieke en conflictregulerende rechtshulp via een persoons-enquête kunnen worden vastgesteld. De behoefte aan rechtsvorming en rechtsvernieuwing (én de realisering van die behoefte) kan slechts via andere onderzoekstechnieken worden vastgesteld (actionresearch, jurisprudentie-onderzoeken, wetgevingsanalyse). De term diagnostieke rechtshulp suggereert een analogie met de medische hulpverlening. Deze analogie is hier op zijn plaats. Uit de jaarverslagen van wetswinkels weten we dat ongeveer de helft van hun cliënten met een eenvoudig advies geholpen kon worden. Soms komt men alleen verifiëren of iets ‘goed zit’. Men voelt zich onzeker en in die onzekerheid wordt de diagnose, die men zelf gesteld heeft, nog eens voorgelegd aan ‘deskundigen’. Als men vermoedt dat men ziek is, ‘iets heeft’, kan men zélf de diagnose stellen (griep), misschien zelfs de remedie bedenken, maar men kan voor alle zekerheid ook de huisarts raadplegen. De vaardigheid om zelf in kleine gevallen een medische diagnose te stellen is van verschillende maatschappelijke factoren afhankelijk. Het is waarschijnlijk dat de juridische vaardigheid dit ook is. Een hogere opleidingsgraad maakt het waarschijnlijk dat men zelf diagnose en soms zelfs de remedie kan vaststellen. De maatschappelijke verdeling van dit vermogen tot juridische diagnostiek en tot self-help is een van de centrale kwesties in het vaststellen van de behoefte aan rechtshulp. Wanneer wij de vijf vormen van rechtshulp in relatie brengen met de ontvangers dan ontstaat het onderstaande schema van rechtshulp:
De aldus ontstane vijftien modaliteiten van rechtshulp geven aanleiding tot enkele veronderstellingen. Preventieve rechtshulp zal meestal geschieden ten behoeve van groepen en instellingen (6-11). Datgene, wat nu vaak onder | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||
leemte in de rechtshulp wordt verstaan, slaat vooral op diagnostieke en conflict-regulerende rechtschulp aan individuen (2 en 3). Toch zou ook een leemte in de zin van ongelijke toegang tot rechtshulp kunnen worden geconstateerd voor bedrijven en instellingen: kleine bedrijven hebben geringere toegang tot en maken geringer gebruik van advocaten dan grote bedrijven (12 en 13). Om praktische redenen beperken wij ons in ons onderzoek tot 2 en 3. Wel kan een onderzoek naar de behoefte aan diagnostieke en conflictregulerende rechtshulp bij individuen veel materiaal en inzicht opleveren voor de behoefte aan groepsgewijze hulp (6, 7 en 8) en aan rechtsvormende en rechtsvernieuwende hulp. Zoals gezegd vergt de toetsing van deze behoefte een ander soort onderzoek. | |||||||||||||||||||||||||||||
Wijze van financieringHet is niet zinvol de wijze van financiering hét onderscheidend criterium te maken voor de verschillende modaliteiten van rechtshulp. Praktisch zullen (2 t/m 5) meestal niet zelf, (11 t/m 15) meestal wel zelf gefinancierd worden. Het nu aangebrachte onderscheid kan de discussie over financiering wellicht vergemakkelijken. Is preventieve hulp primair een taak van de overheid? Is het garanderen van diagnostieke en conflictregulerende rechtshulp primair een overheidstaak? Wie financiert rechtsvorming en rechtsvernieuwing? Moeten aaneengesloten groepen burgers de behartiging van hun juridische belangen altijd zelf financieren, op grond van de veronderstelling dat vormen van samen handelen de financiering vergemakkelijken (vele kleintjes maken een grote)? | |||||||||||||||||||||||||||||
De effecten van rechtshulpTot nu toe is niet gesproken over structurele rechtshulp. Uit het voorgaande is duidelijk dat structurele rechtshulp geen specifieke vorm is van rechtshulp. Het structurele heeft betrekking op de effecten, die een bepaalde vorm van rechtshulp kan hebben voor bepaalde maatschappelijke groepen en vervolgens op de effecten, die de wijziging in positie van deze groepen kan hebben voor de verschillende maatschappelijke structuren. Deze volgorde in effect is belangrijk. Rechtshulp, die direct aan groepen wordt verleend, maakt een wijziging in enkele maatschappelijke structuren waarschijnlijker dan rechtshulp aan één individu. Het is echter niet uitgesloten, dat door de rechtshulp aan één individu niettemin belangrijke verbeteringen voor een gehele groep in dezelfde positie worden bereikt. De nu vaak gebruikte tegenstelling individuele versus structurele rechtshulp is in het door ons gebruikte begrippenschema een oneigenlijke tegenstelling, omdat het eerste slaat op de ontvangers van rechtshulp en het tweede op het effect van rechtshulp. De tegenstelling tussen individuele en collectieve/groepsgewijze rechtshulp is wel juist. Maar dit onderscheid hoeft nog niets te zeggen over de eventuele effecten. De sequentiële relatie tussen verschillende vormen van rechtshulp en sociale structuurwijzigingen moet scherp in het oog gehouden worden. In de tijdsvolgorde spelen nog méér factoren een rol, die de structuurwijziging kunnen bewerkstelligen dan alleen bepaalde vormen van rechtshulp- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||
verlening, zoals ook het vallen van een appel van de boom van méér afhankelijk is dan van de wetten van de zwaartekracht. Slechts inzicht in de combinatie en cumulatie van maatschappelijke factoren - waaronder rechtshulp - en het schatten van het relatieve gewicht van diverse factoren kan het maatschappelijke effect van rechtshulp of van het uitblijven van rechtshulp vaststellen. Zelfs rechtsvormende en rechtsvernieuwende rechtshulp leiden niet noodzakelijk tot structuurwijziging. Rechtsvernieuwing is niet steeds vernieuwing van sociale structuren. Nieuwe vormen van rechtshulp en groepsgewijze verleende rechtshulp kunnen leiden tot verandering in de positie van bepaalde groepen, maar of deze verandering structurele gevolgen heeft, kan pas later bepaald worden. Structurele rechtshulp heeft niet betrekking op een vorm, maar op het doel en de effecten van rechtshulp. Het is rechtshulp, die ondernomen wordt met het oog op het in beweging brengen van veranderingsprocessen ten behoeve van de juridische en sociale positie van bepaalde sociale groepen, zodat in de toekomst een groot aantal rechtsproblemen van deze groepen kan worden voorkomen. Structurele rechtshulp probeert preventief te zijn door middel van alle vijf vormen van rechtshulpverlening (preventieve, diagnostieke, conflictregulerende, rechtsvormende en rechtsvernieuwende). Structurele rechtshulp beoogt externe effecten van de gegeven rechtshulp in tegenstelling tot de interne effecten van rechtshulp, die slechts voor het onderhavige geval teweeggebracht worden. Resumerend zullen wij in ons onderzoek vooral aandacht besteden aan de behoefte aan diagnostieke en conflictregulerende rechtshulp bij individuen (modaliteiten 2 en 3). Hier wordt de afbakening gevonden voor het in ons onderzoek gebruikte begrip rechtshulp. |
|