Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 3
(1765)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 105]
| |
Dankzegging over de vereende bondzegelen;
| |
[pagina 106]
| |
III.
Ik kon voorheen, Uw liefde niet gelooven;
Ik dorst U van uw eer berooven,
Mijn arme ziel van vreê en stille rust:
Nu wordtge, O Zoon van Godt, ten zoen voor mij gekust.
Gij hebt (hier moet ik ned'rig buigen!)
Door water, bloed, en Geest gestreên:Ga naar voetnoot*
't Geen Vader, Woord, en Geest om hoog getuigen;Ga naar voetnoot†
Tuigt water, bloed, en Geest ook hier beneên.Ga naar voetnoot§
| |
[pagina 107]
| |
IV.
Uw Bondmaal, moet ten tweeden zegel strekken.
Ik voel, ik voel 't geloof verwekken:
O beker rijk met Godlijk bloed gevuld,
Gij zijt het, die 't gemoed, dat dorst, nu laaven zult.
'k Wil JESUS voor zijn goedheid prijzen.
Ik dank de Liefde, die gekruist,
Den beker vult, en mij den weg wil wijzen;
Ja in mijn hart met al heur heil verhuist.
V.
Dit hemelsbrood zal mij steeds leven schenken:
Geen nood, geen dood kan 't harte krenken.
'k Leef door 't geloof in Gods gezalfden Zoon.
't Hart leeft toch waar het lieft. God is mijn schild en loon.
Kan dit het dwaas vernuft niet vatten;
En schat de waereld het gering:
Ik vind in dit geringe all' mijne schatten.
O zalige gemeenschapsoeffening.
VI.
O Liefde, waar ik end noch paalen vinde!
Mijn tweede zelf, mijn zielsbeminde!
Mijn broeder die mij in benaauwdheid kent!
Ik heb, Gij weet het, mij geheel aan U gewent.
Gij zult, Gij moet de mijne weezen;
Gij zijt, Gij blijft mijn eigendom.
'k Wil de Uwe zijn, 'k wil vol van liefde U vreezen:
'k Weet, zulk een ziel, is bij U wellekom.
|
|