Stichtelijke gezangen, op de beste Italiaansche, en eenige in dien smaak nieuwgemaakte zangwyzen; by verscheidene gelegenheden gedicht. Deel 1(1762)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] De zon der ziel. Of overdenking ter gelegenheid van eenen aangenaamen zonneschyn, na eenen aanhoudenden regen. Op eene nieuwgemaakte Zangwyze. Of: Paisible lieu agreables retraites. I. O held're lucht na zoo veel onweervlaagen, O gulde zon aan 's hemels trans; Gy warmt ons door uw' gloed, verlicht ons door uw' glans. Gy weet de wolken wech te vangen. O Zon der ziel, waar naar ik zugt; Breek door de nevels heen, vaag dampen van de lucht: Zoo zal 't op nieu in 't harte daagen. O held're lucht na zoo veel onweervlaagen, O gulde Zon aan 's hemels trans: Gy wekt de doôn, verlicht de blinden; Verjaagt den druk, verbant de smart; Verzagt de kou van scherpe noordewinden; Verwarmt het bloed; geeft voeten als der hinden; Gy doet ons ongelovig hart, Genezing in de schaâuw van uwe vleug'len vinden. [pagina 79] [p. 79] II. Beminlyk vuur, wie kan uw hitte ontbeeren? Men warmt zig by Uw vlammen zagt! Uw liefdebrand, heeft heil voor zondaars aangebragt. Uw gloed, kan nooit een ziel bezeeren, Die zig in armoê voor U stelt! Gy zyt het, die door liefde al 't ys van 't harte smelt. Gy brandt, maar weet van geen verteeren. Beminlyk vuur, wie kan uw hitte ontbeeren? Men warmt zig by uw vlammen zagt! Uw gloed kan myn granaaten stooven, Wanneer gy ryst uit de oosterkim. In Kanaans druif, die alles gaat te boven, Stort gy het sap, dat God en menschen looven. Gy schildert, op de Dudaim Van nedrigheid, een' gloed die purper kan verdooven. III. O golvend graan van nieuwe werksaamheden, Gy ruischt op Libanons gebergt, Wanneer men deeze Zon heur warmte en invloed vergt: Gy rypt op vuurige gebeden. 'k Zie haast, al is de kragt gering, U van den ouden grond, door zelfverlochening, Met kromme zeisens afgesneden. O golvend graan van nieuwe werksaamheden, Gy ruischt op Libanons gebergt. [pagina 80] [p. 80] Maar straalt dees gloed niet uit den hoogen; En blyft de lucht steeds nat en guur, Wie geeft U ooit bestendiger vermoogen? Myn zon, zal van 't gezigt de traanen droogen; Dan oogst men U in Sions schuur! Dan wordt ge aan laager grond, en 't rottend vogt onttoogen! IV. Myn Heiland, 'k zal uw licht en gloed beminnen! O Zon en noordstar, die my stiert In 's waerelds woeste zee! Waar Gy ook zegeviert, Doet Gy me 's vyands magt verwinnen! Gy zyt gewis myn zon en schild, Die my verlichten, maar ook gunstig dekken wilt. Wie zou geen hemelreis beginnen! Myn Heiland, 'k zal uw licht en gloed beminnen; O Zon en noordstar die my stiert! Gy doet my klip en stranden myden, Gy peilt de diepten van de zee. Gy staat me by in kommerlyke tyden, Gy sterkt myn hart in 't smertelykste lyden; Gy brengt my op een veil'ge ree; Gy zult my eeuwig in het Vaderland verblyden. Vorige Volgende