Stichtelijke gezangen, op de beste Italiaansche, en eenige in dien smaak nieuwgemaakte zangwyzen; by verscheidene gelegenheden gedicht. Deel 1(1762)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina LV] [p. LV] Aan den weleerwaerdigen heere Rutger Schutte. Ter gelegenheid van 't uitgeeven zyner Stichtelyke Gezangen. Was 't niet genoeg, dat Gy, geliefde Heilgezant, Gelyk door Pinxtervuur gedreeven, Zoo yv'rig, zoo getrouw, zoo vol van kragt en leeven, De kruisbanier van Jesus plant? Die U, in 't geest'lyk tempelbouwen, Een vierde van een eeuw dus staande heeft gehouën. Was't weinig, dat Gy't Y en d'Amstel met Uw woord, Dat zielen doet voor Jezus buigen, Of uit zyn volheid kragt, ja geest en leven zuigen, Als 't van den kansel wordt gehoord; Reeds zestien jaaren mogt verblyën? Moest ge ook Uw zuiv're pen aan de eer der Godheid wyën? [pagina LVI] [p. LVI] Gy zaagt het schoon Muziek, door vuile dartelheên, Van haare heerlykheid berooven; Dat hemelsche geschenk, geschikt om God te looven, Door helsche vindingen bestreên. Gy hoorde de eed'le Dichtkunst zuchten, Onmachtig om 't geweld van 't snood misbruik te ontvluchten. Dit smertte U in de ziel. Waar op een hemelgloed U doet in heldenyver blaaken, Om voor de kunst, voor deugd, en heiligheid te waaken. Fluks moet Uw eed'le lust geboet: Gy slaat, al dichtende, aan het zingen, En streelt met Uw geluid het oor der Hemellingen. De Godvrucht staat versteld op dien verheven' toon. Zy voelt zich aan uw' klanken binden, Zy kan daar in zich zelf, haar staat, en werking vinden. Zy ziet, hoe gy Gods grooten Zoon Ten troon voert op uw zuiv're snaaren, Zoo als Hy zich in 't Woord, en 't hart, wil openbaaren. Daar valt nu de ydelheid, vol schaamte, voor U neêr, Kunstkenners vinden, op 't ontfangen Van dien gewenschten schat der hemelsche gezangen, Te min vermogen om uwe eer En lof, zoo als 't hun zou behaagen, Te galmen over 't rond, ten starren intedraagen. [pagina LVII] [p. LVII] Heb dank, ô Schutte! voor dit zoet en heilzaam werk. De Algoedheid wil Uw' yver loonen, En met Haar dierb're gunst en zegen steeds bekroonen; Laate op Uw' arbeid in Gods Kerk', Veel zaligende vrucht ontspruiten; Doe U in 't Priesterschap den halven Eeuwkring sluiten. C. BORWINKEL. Vorige Volgende