Stichtelijke gezangen, op de beste Italiaansche, en eenige in dien smaak nieuwgemaakte zangwyzen; by verscheidene gelegenheden gedicht. Deel 1(1762)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina XLII] [p. XLII] Op de Stichtelyke gezangen, van den weleerwaardigen heere Rutger Schutte, Godvruchtig Leeraar in Christus Kerk te Amsteldam. NU eens Jezus roem vermeld: Keur van woorden, keur van wyzen, Om den hoogen God te pryzen, Worden ons hier voorgesteld. Op het hooren dier gezangen, Mag geen harp aan wilgen hangen. Laat in 's waerelds uchtendstond, 't Heir der Morgenstarren zingen, Van de Schepping aller dingen: Laat vry Ethams dorre grond, Toen de zee deed Pharô smooren, Mirriams triumflied hooren. Laat de dappre Debora Ons van Isrêls trouwe helden, En van Jabins neêrlaag melden; Dat men all' de harpen sla, By 't voltooijen van Gods tempel, En doe beeven dak en drempel. [pagina XLIII] [p. XLIII] Nu past blydschap, nu een lied; God is bezig oude zaaken, Aarde en hemel nieuw te maaken; En de vorst van 't helsch gebied Is in Jezus bloed verdronken, En ten afgrond neêr gezonken. Siseraas, die Israël Willen Kanâns rust ontrooven, Daar d' orakels die belooven, Storten beurtlings in de hel. Onze nieuwe tempelmuuren Zullen d'eeuwigheid verduuren. Zouden, in dees blyden stond, Dan de zangers ons ontbreeken? Zou men geen trompetten steeken; Blaazen over 't waereldrond? Ja, gewis de hoogste wallen Zullen onder 't juichen vallen. Schutte gaat ons speelend voor; Hoor hem van Gods wegen zingen; 't Lied zyns liefsten doet hy dringen Den geheelen wynberg door: 't Vrolyk sap der roode druiven Doet het ongeloof verstuiven. [pagina XLIV] [p. XLIV] In het veld van Ephrata, Zongen eens all' d' Englenchooren; Nu, nu luistren ze, om te hooren Onzen roem van Gods genaê: Laat ons dus by beurten speelen: Zang kan God en menschen streelen. Dat heet recht de harp te slaan: Onder 't zingen, onder 't looven, Voeren wy Gods ark naar boven: Hoogt de poorten, ruimt de baan; Ja, verheft u, eeuw'ge deuren, Jezus zult gy 't waerdig keuren. Schutte volgt op Davids spoor: Laat de booten samenrotten, En de dwaaze Michals spotten; 't Lied des Lams vervult myn oor. Dus zal d'ark de hoogte winnen; Dus gaan ook de Cherubs binnen. Laat de zangerige Italjaan, Laat de Fransman op zyn wyzen, d' Ontucht kweeken, d' ondeugd pryzen, En zyn dartle snaaren slaan; Zelfs die toonen moeten strekken, Om ons tot Gods lof te wekken. [pagina XLV] [p. XLV] God' zy dank, dat 's vyands hand Neêrlands burgren niet kan dwingen Sions liedren op te zingen; Noch een Philistyn in 't land, Om zyn' dartel oor te streelen, Hier een' Simson kan doen speelen. Proeft op reis van deeze druif, Abrams kindren: laat onze ooren Nu den Nachtegaal eens hooren, Dan de stem der tortelduif: Oeffent harten en verstanden; 't Voorjaar is gewis op handen. Schutte, lieve kunstgenoot, 'k Heb een' korten tyd gezweegen, Nu hebt gy uw beurt gekreegen: Maar ik zwyg niet tot myn' dood: Gods fontein, aan ons gegeeven, Springt tot in het eeuwig leeven. J.E. VOET. s'Hage 11 Jan. 1762. Vorige Volgende