Stichtelijke gezangen, op de beste Italiaansche, en eenige in dien smaak nieuwgemaakte zangwyzen; by verscheidene gelegenheden gedicht. Deel 1
(1762)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |
Voorrede.DAT de Heilige Dichtkunst en Muziek, onder de oudste en nuttigste kunsten behooren in de waereld, waar door de geschiedenissen in 't geheugen levendig bewaard, heldendaaden gepreezen, de eeuwige Majesteit verheerlykt, en 't gemoed der stervelingen van 't stof tot gepaste heilbespiegelingen opgebeurd werd; zal niemand lochenen, die eenige kundigheid van haare eerste opkomst, en verdere lotgevallen heeft. 't Gezang was er, zoo ras er iets was buiten 't eeuwig Wezen. 's Waerelds eerste wieg vond zig van geen' gepasten zang ontbloot. Over de geboorte van 't Heeläl zongen de morgensterren samen vrolyk, en alle Gods Kinderen juichten Job XXXVIII:5. Men mag met zekerheid onderstellen, dat het der eerste waereld, toen Jubal leefde, de vader, dat is de eerste Meester, naar den Oosterschen Styl, van die harpen en orgelen handelen, en dus de groote uitvinder van de speeltuigen Gen. IV:21; niet ontbrooken hebbe aan gezangen, welke men zong en speelde. Al voor den Zondvloed, had men die in de Stamhuizen der Godvrugtigen, gelyk de ydele waereld, vroeg haare dartelheden en geweldenaryen zong. Voor zulk een' snorkenden Heldenzang wordt die gehouden, welke Lamech zyne vrouwen toezong Gen. IV:23, 24. hoewel het anderen mogelyk met meer reden voor een soort van Boetzang aanzien. Zynen Godvruchtigen naamge- | |
[pagina VI]
| |
noot uit Seths geslacht, ziet men, by gelegenheid dat hy zynen Zoone hem pas gebooren, in eenen zeer verdorvenen leeftyd, den naam van Noach geeft, een Zangstukje aenheffen, 't welk tevens eene voorspelling in zig vervat van Noachs bestaan, en groote verrichting, Gen. V:29. Van Noach zelf, vindt men na den Zundvloed, in een kort gedicht den Vloek uitgesprooken over Kanaän, Gen. IX:26, en den Zegen over Sem, en Japheth v. 26, 27; waarin met een' byzonderen Dichtkundigen zwier, telkens het slot, Kanaän zy Hem een knecht! herhaald wordt, 't welk eene Godspraak behelst, die eerst eeuwen daar na, onder den dag des N.T. haare volkoomene vervullinge kreeg. Zoo ziet men in 't vervolg, meer dan éen heilig Dichtstuk van de Aartsvaderen, welke ons in de gedenkschriften van Moses bewaard zyn. Men heeft Jakobs zegen, over Josephs Kinderen, Gen. XLVIII:15, 16. verg. v. 20; en zyn Testament dat schoone en verhevene gedicht, waar in hy alle zyne Zoonen aankondigt, wat hun in volgende tyden wedervaaren zou, Gen. XLIX:1--28. Van Moses en de Israëlieten, werd op den oever der Roode Zee, een Zegezang gezongen, dat Ethams en Surs woestenyen daar van weêrgalmden: over hunne wonderdaadige leiding door de Schelfzee; de overwinning, door God hunnen grooten Veldheer op de Egyptenaars behaald; de aanstaande zege over de | |
[pagina VII]
| |
volken die nu reeds sitterden, en hunne inbrenging en planting op den berg van Gods erffenis, Exod. XV:1--19. Gelyk ook de Choorzang, waar meê deeze Beurtzang der Mannen, beantwoord werd van Mirjam de Prophetes of Poëtes, en de blyde reien der Israëlietische Vrouwen, alle met trommelen verzien, om 't aangenaam geluid der maagdestemmen daar door zagt te breeken v. 20 en 21. - Het is geen bloot gezegde, maar een korte Zegezang van Moses, welken Hy gezongen heeft door een' Prophetischen Geest, op den voorgang van God over de zege, door 't biddend opsteeken der handen naar den troon, behaald op Amalek; die in een Boek, waarschynlyk 't Gezangboek van 's HEEREN Oorlogen, op Gods bevel staat aangetekend, Exod. XVII:16; waarin, na 't opschrift van den altaar dat Godgewyde Gedenkteken, in Raphidim (een gedeelte, zoo ik meen, van de Landstreek Souph of Soupha) opgerigt, van Moses gezongen wordt: Wanneer de hand is naar den troon van Jah (den Betamelyken); zal 't Jehovaas oorlog zyn tegen Amalek, met eene duidelyke zinspeling op het biddend omhoog steeken van Moses handen naar den troon. Dit wordt beslooten, door den slotgalm van den Rei. ['t Zy] van geslachte tot geslachte. Uit dat zelfde Gezangboek, zoo ik denk, van 's HEEREN Oorlogen, zyn drie gezangen getrokken; welke aan elkanderen verbonden, nog volkoomen en gaaf te vinden zyn, Num. XXI. Ik begryp | |
[pagina VIII]
| |
dat het eerste vervat is van v. 14--16. en dat daar, in eene levendige schildery, de weldaaden die God in 't land Soupha beweezen had aan Israël, vergeleeken worden met die by de rivier Arnon. De woorden in deeze drie versen, meen ik dat men dus gemakkelykst en verstaanbaarst kan overzetten. | |
Daarom wordt er gezongen in 't Boek van 's Heeren oorlogen.‘Is er dat godgewyd gedenkteken in Soupha, zoo zyn er ook die beeken van Arnon. Ook is er een afloop der beeken die zig naar de gelegenheid van Ar wendt, en leent aan Moabs landpaalen. En van daar naar Beër: dit is de Put van welken de HEER tot Moses zey, verzamel het volk, en ik zal hun water geeven. Het twede Zangstuk vindenwe v. 17--19. 't geen een Beurtzang is, waar in met blyde galmen, Beër de Put waar God het water gaf, verheft wordt. | |
Voorzang.‘Spring op gy Put; zingt daar van by beurten’. | |
Tegenzang.‘[Spring op] gy Put, wien de Vorsten gegraaven, wien de Edelen des volks gedolven hebben; [Spring op] over den Wetgever, over hunne staven: [Spring op] meer dan de woestyne o Mattana’. | |
Slotzang.‘[Spring op] meer dan Mattana, Gy O Nahaliël; | |
[pagina IX]
| |
en meer dan Nahaliël, Gy O Bamoth; en meer dan Bamoth, Gy O Dal dat in Moabs Veld is; [Spring op] o kruin van Pisga: ja [die put] ziet uit naar de Wildernis’!
Het derde zangstuk, staat in dat zelfde Hoofdstuk aangeteekend v. 27--31. Dit is een Beurtzang over de zege op de Amorieten behaald, schoon die te vooren, de Moabieten den voet hadden op den nek gezet. En zie hier, welk een licht deeze eenvoudige aanmerking verspreidt, op een der schoonste Zegezangen, die ooit de oudheid heeft opgeleverd. Daarom, dus spreekt de Geschiedschryver, zeggenze die spreekwoorden gebruiken, of liever zingenze die verbloemde taal gebruiken: dat is ‘de Dichters’. Dan volgt het zangstuk. | |
Voorzang.‘Komt tot Hesbon; men bouwe en bevestige Sihons Stad. Want daar is een vuur uitgegaan uit Hesbon, een vlam uit de Stad van Sihon: zy heeft verteerd Ar der Moabieten, de Heeren van Arnons hoogten. | |
Tegenzang.‘Wee U O Moab, gy volk van Chamoz zyt verlooren: Hy heeft zyne zoonen die ontliepen, en zyne dochters in de gevangenis geleverd aan Sihon den Koning der Amorieten. | |
[pagina X]
| |
Slotzang.‘Nochtans velden wy ze ter neêr, Hesbon is verlooren tot Dibon toe: ja wy deeden ze zuchten tot Nophah toe, 't welk tot Medeba toe [duurde]. Alzoo woonde Israël in 't Land des Amoriets.
't Is buiten het bestek van deeze Voorrede, de schikking en vertaling van deeze Gezangen te bewyzen, en uit de Taal- en Oudheidkunde op te helderen. Ik spaare dit, zoo God wil, tot eene nadere gelegenheid. By de twe eerst aangehaalde Zangstukken van Moses (want de maker der drie laatstgemelde is onzeker); moet ik noch drie uitmuntende Gedichten voegen van dien grooten Leidsman van Gods Volk. De XC. Psalm, een ootmoedige en geloovige Bede, met ingemengde klachten, over 't verkorten van 's menschen leeftyd, en de uitwerkselen van Gods toorn tegen zyn volk; waar in gesmeekt wordt om afwending van 's Hemels gramschap, wysheid om den korten leeftyd wel te besteeden, en zegen over 't werk van Gods knechten: is, zoo 't schynt, gedicht ter gelegenheid van het aan Sinay gemaakte, en straks door het volk verbrookene verbond. Hoe heerlyk is dat Lied, waar in Israëls lotgevallen geschetst worden door alle de eeuwen heen, Deut. XXXII:1--43. Hoe voortreflyk dat Testament, waar in hy de voorrechten der twaalf Stammen, met betrekkinge voor- | |
[pagina XI]
| |
al tot de huishoudinge der genade afmaalt, en als erfgoederen hun bespreekt Deut. XXXIII:2--29. Dat de Godspraaken van Bileam, in Dichtmaate naar den alouden trant vervat zyn; toonen de aanheffingen, uitdrukkingen in verbloemde taal, en gansche wyze van denken en aaneenschakelinge der denkbeelden, Num. XXIII:7--10, 18--24, XXIV:3--9, en 15--24. 't Gansche Boek van Job, een stuk van Moses leeftyd, en mogelyk van hemGa naar voetnoot* of eenen anderen godvrugtigen Dichter der Israëlieten, op 't end van hunne reize uit Egypte naar Palestina gemaakt, (want men vindt allerwege de klaarste zinspelingen op de gelegenheid, gewoonten, zeden, oudheden van EgypteGa naar voetnoot†, en op de Wetgeving van Sinays kruin duidelyk in het XXXVI Hoofdstuk) is geheel in Poëzy vervat: eenige weinige Geschiedkundige aantekeningen uitgezonderd, welke dienen tot ontknoping van 't geval, 't geen het Onderwerp van de Treurrol uitmaakt, die door 't Godlyk bestier zoo allerheuchlykst eindigt. Een groot kenner der Oostersche en Westersche PoëzyGa naar voetnoot§, die over de eerste, verscheidene doorgeleer- | |
[pagina XII]
| |
de verhandelingen onlangs in 't licht gaf, meent dat het Boek des Oprechten, een Bundel is geweest van gedichten, waar uit, en het Zegelied van Josua by 't verslaan der Amorieten, en de Lykzang van David over Sauls en Jonathans dood, nog bewaard zyn. Jos. X:12, 13. en 2 Sam. I:17--27. De Heilige Poëzy en Muziek, dien trap van volkomenheid onder Moses bereikt hebbende; waren vervolgens het vermaak van heilige zangers, gelyk daar van in den tyd der Richteren, tot een duurzaam gedenkteken is overgebleeven, dat verheven Zangstuk, door twe doorluchtige persoonen, Debora en Barak, opgezongen over de zege op Sisera Jabins Veldheer behaald, Richt. V:2--31. In Davids en Salomons tyd, klommen zy beide tot een toppunt, dat bekwaam was de omliggende, en verder afgelegene volken tot nayver te verwekken, en van ons met zonder verwondering kan beschouwd worden. Hoe weêrgalmen hier de ryzende heuvels en steile rotsen, wanneer David onder 't weiden van 't wollig vee, zyne hand aan den Cither slaat, en bly de zuiverste klanken tot 's Allerhoogstens lof door de klaverryke beemden doet rollen. Hoe weet hy, daar hy met een' bedrevenen vinger de Goddelyke snaaren roert, de Hel te temmen, den Duivel te dwingen, en Sauls boozen Geest te doen bedaaren. Hoe kaatsen in 't vervolg, de grootsche wanden, en verhevene gewelven van 't vorstelyk | |
[pagina XIII]
| |
paleis, waar in zyn geloof en deugd na zoo veel omzwerven eindelyk ryk beloond wordt, de toonen van zyne Koninglyke harp te rug! Hoe verziet hy 't Heiligdom met een reeks van Goddelyke liederen, die vermeerderd van zynen zoon Salomon, Korahs zangkundig kroost, en andere heilige dichters, door de heilige reien der Levieten, onder het bestuur hunner Opperzangmeesteren, met cithers, harpen, luiten, cymbaalen, orgels, bazuinen, en andere speeltuigen, vrolyk van den zangtrans opgezongen, al het voorhof met heilige toonen vervulde, en den Tempel dat voortreflyk wondergebouw van 't Oosten, in een' Hemel scheenen te veranderen. Salomons geestelyk Bruiloftslied, een soort van gemengelden Herderszang, waar in de liefde van den grooten Salomon, en zyne Sulammieth, wordt afgeschilderd; munt zoo onder alle de dichtstukken uit, dat het daarom met recht den naam van 't Lied der Liederen draagt. Hiskia volgt zyne doorluchtige grootvaderen rustig na, in 't schoone Danklied, dat hy Gode toezingt, na eene gelukkige redding uit eene gevaarlyke krankheid, Jes. XXXVIII. Jesaias uit Koninglyken bloede gesprooten, en een der voortreffelykste buitengewoone Godsgezanten, achtte de Dichtkunst zoo weinig beneden zyne waerdigheid; dat niet alleen verscheidene gezan- | |
[pagina XIV]
| |
gen zyn ïngelascht in de rolle zyner Godspraaken, gelyk men uit Hoofd. V. XXV. XXVI en XXVII. zonder den minsten twyffel kan zien; maar zyn schryfstyl, is doorgaans zoo Poëetisch, dat men ook op veele andere plaatsen Prophetyën ontmoet, die in den grond verheevene dichtstukken zyn, welke niet verstaan kunnen worden, ten zy men begrype, dat verscheidene doorluchtige persoonen spreekende ten toneele worden gevoerd. Dat zelfde is waar van Jeremias, inzonderheid daar hy den treurigen toon zyner klaagliederen, met andere Zangers en Zangeressen laat hooren; over Josias dood, en den bezwykenden stand van den Joodschen Kerk- en Burgerstaat; die met deezen braaven Vorst ten grave daalde, en eerlang door den Babyloniër stond gesloopt te worden, 2 Chron. XXXV:25. Zoo vindt men in Habakuks III Hoofdstuk, nog zyn verheven Propheetisch gezang; en in Ezechiël, Hoseas, Joël, Amos, Micha enz. doorluchtige proeven, dat die kunst by 't afneemen van 't gemeenebest niet verstorven was. 't Eerste Christendom nog in zynen bloei en kracht zynde, heeft gelyk in andere plichten van den Godsdienst, dus byzonder in 't heilig zingen uitgemunt. Gods groote Zoon, 't eeuwig Woord des Vaders, ging zyn volk daar in zelf voor. Gereed om naar het akelig Gethsemane, en 't bittere Straftoneel van | |
[pagina XV]
| |
zyn lyden te stappen; zingt Hy eerst met zyne leerlingen den bekenden Lofzang Mat. XXVI:30. Den drieëenigen God het reukwerk van geloovige gebeden, en lofzeggingen, voor de werken der natuur, en inzonderheid het groot verzoeningswerk, toe te zwaaien; was de verkiezing en groote bezigheid der verlichte zielen, in de zuiverste eeuwen van 't Christendom. Gelyk daar in de Serafynen, welke Jesaias zag, Jes. VI:3. in een vooruitzigt van de nieuwe huishouding; en het hemelsch heirleger in Ephrataas veld, door een' Lofzang welke Luk. II:14. geboekt is, een doorluchtig voorbeeld gaven: zoo was ook in de eerste Christenkerk de oudste Lofzang, waar meê men de Psalmen, de Gebeden, en andere stukken van den openbaaren Godsdienst besloot; Eer zy God den Vader, den Zoon, en den H. Geest, tot in de eeuwen der eeuwen. AmenGa naar voetnoot*. Men noemde deezen den kleinen Lofzang. Maar men had ook een' grooteren, namelyk den Hemelzang by Jesus geboorte, zoo even gemeld: Eer zy God in de hoogste hemelen! Ook op aarde is vrede! In de menschen een welbehaagen!Ga naar voetnoot† Die insgelyks den lof verheffende van den drieëenigen God, met betrekking tot het zalige verlossingswerk, en in den morgenstond der nieuwe waereld door hemelsche heirschaaren | |
[pagina XVI]
| |
opgezongen; zeer gepast gebruikt werd, en in 't vieren van 't H. Avondmaal, en in de morgengebeden die elk voor zig zelven deedGa naar voetnoot*. Eindelyk haddenze het Trisagion of ‘Driewerf Heilig’ uit Jes. VI: meerendeels ontleend, Heilig, Heilig, Heilig is de Heer der Heirschaaren, Hemel en aarde zyn van zyne heerlykheid vol. Gezegend zy Hy in der eeuwigheid. Amen. Achter dit Driemaal Heilig, in 't midden van 't Nachtmaalhouden doorgaans gebruiktGa naar voetnoot†, zong men volgens het getuigenis der oudvaderen een plechtig HalelujaGa naar voetnoot§. Dat alle hunne vergaderplaatsen weêrgalmden van heilige lofzangen, getuigen Heidensche zoo wel als Christen schryvers. Plinius van den Christen Godsdienst vervreemd, schryft nogtans aan Keizer Trajaan in 't begin der IIde Eeuw, tot hunne verdedigingGa naar voetnoot**, ‘datze gewoon waren op eenen vastgestelden dag (buiten twyffel den eersten der week) voor het daglicht, een gezang ter, eere van Christus als een' God, onder malkanderen beurtlings op te zingen’. Ik gis dat dit gedenkstuk van 't eerste Christendom door Paulus bewaard is, Eph. V:14. Daarom zegt (of liever zingt) het Licht: ‘Ontwaak gy die | |
[pagina XVII]
| |
slaapt, en sta op uit de dooden, en Christus zal over u lichten. Welke in 't Grieksch Anakreontische verzen zyn, waarschynlyk met drie reien, die elkanderen vervangen, den Heiland by den aanvang van den Godsdienst, in den vroegen Morgenstond zeer gepast toegezongen. Zoo deed men ook 's Avonds, gelyk TertulliaanGa naar voetnoot* verhaalt, daar hy de Christenen verdedigt, nopens het maatig gebruik van Spyze en Drank in de Liefdemaaltyden: ‘Na 't water, zegt Hy, om de handen te wasschen, en 't aansteeken van 't licht, wordt elk genoodigd, om, of uit de H. Schrift, of uit zyn eigen verstand, naar gelang hy kan, in 't midden der vergadering God te zingen. En hier uit blykt, hoe hy gedronken heeft’. 't Is de groote pligt, waar toe Paulus, de geloovige Ephezers, in 't byzonder met betrekking tot de Liefdemaaltyden en het Avondmaal, zoo ik denk, opwekt Eph. V:18, 19. En wordt niet dronken in wyn, waar in overdaad is; maar wordt vervuld met den Geest: spreekende onder malkanderen met Psalmen, en Lofzangen, en geestelyke liedekens enz. vergelyk Kol. III:16.Ga naar voetnoot† Gelyk in den Openbaaren Godsdienst, zoo waren ook in den Huisgodsdienst, ja onder 't waarneemen van 't beroep, de Geestelyke Gezangen zeer gemeen. Dus schreeven Paula en Eustochium, of | |
[pagina XVIII]
| |
liever Hieronymus die de opsteller van den Brief schynt te zyn, aan Marcella nopens de plaatsen rondom Jerusalem en BethlehemGa naar voetnoot*: ‘In 't gansche dorp van Christus is eene boersheid. Daar is eene diepe stilte, buiten 't Psalmgezang. Waar gy U keert, daar zingt de ploeger een Halelujah, terwyl hy den ploeg vasthoudt. De maaier vermaakt zig met Psalmen. De wyngaardenier, terwyl hy met het kromme mes den wyngaard snoeit, zingt iets van David. Deeze zyn in onze landstreek de vaerzen, deeze de liederen welke gezongen worden’. Och kon men dit van ons Vaderland zeggen! Geen druk noch kruis, geen zwarigheden, noch elenden, geen ziekten of sterfgevallen, geen kerkers, geen geefselslagen, geen moordschavotten, waren in staat, van dit heilig en kuisch vermaak de Christenen te berooven. De Heilige Gezangen waren voor hun, gelyk wel eer voor David, Asaph, Heman, en andere geloofshelden onder den ouden dag; een troost in zwarigheden, een opbeuring in de ongevallen van dit leven, een hartsterking in nood, een beproefd wapentuig in de allerfelste bestrydingen. Daar van weêrgalmden de sponden waar op de verschontzielde lyken lagen, de onderaardsche kerkers, en openlyke moordtooneelen. Augustinus die werk had zyne | |
[pagina XIX]
| |
hartstogt te doen bedaaren, toen zyn moeder van hem afgescheurd, en zyn leven, 't welk hy zegt uit zyn eigen en zyns moeders leven te bestaanGa naar voetnoot* als van een gereeten werd, zong evenwel met EuodiusGa naar voetnoot† die straks na 't verscheiden van die braave vrouw het Psalmboek in de hand nam, uit Psalm CI:1. Ik zal van goedertierenheid en recht zingen. Dus zongen ook Paulus en Silas te Philippi, gemoedigd in den kerker, in 't holle van den nacht, in 't midden van dreigende en drukkende rampen, met een fel geteisterd en pynlyk lighaam, in een' diepen en donkeren kerker, in 't gezicht, om zoo te spreeken, van de dood: dat grond en kerker beeft, de boeien los raaken, de deuren openspringen, en 't geluid uit den diepen kuil zoo het oor en 't gemoed treft van de andere gevangenen, dat ze 'er hunne ooren naar leenen, Hand. XVI:25, 26. Wilde ik van 't zingen der H. Bloedgetuigen, op de akeligste straftoneelen, en in de felste folteringen van wrange en ontaarte beulen hier spreeken, ik zou een groot deel der Martelaarboeken moeten uitschryven. Het stigtelyk gezang heeft wel, door de woestheid der eeuwen, en 't zingen in een vreemde taal veel geleeden: maar elk weet hoe onze godvrugtige voorvaderen, van 't Beest zig afscheidende, en 't Lam | |
[pagina XX]
| |
op Sion volgende; voornaamelyk door Davids Psalmen, en geestlyke liederen, dat goddelyk gezang, 't welk niemant recht leeren kan, dan de honderdvierenveertigduizend gekogten van de aerdeGa naar voetnoot*, zig zelven hebben vertroost, de waarheid voortgeplant, menschen bekeerd, en 's Duivels ryk afbreuk gedaan, in Duitschland, Nederland, Zwitserland, Vrankryk, en andere Gemeenebesten en Ryken van EuropaGa naar voetnoot†. En voorwaar dat de Geestelyke Gezangen van eene uitmuntende nuttigheid, groote kracht, en voor 't gemoed zeer aangenaam zyn; zal zoo haast blyken, als men zig daar van een behoorlyk denkbeeld maakt. Het is zulk een redegestel, 't welk aan zekere voeten en maat gebonden, bekwaam is om aan gepaste toon en vastgehecht, en ter verkryging van zekere weld a den, of verbreiding van 's HEEREN lof, voortgebragt te worden. Eene bezigheid, zoo ze recht verricht wordt, godvruchtig en betaamende: als waar door de eeuwige Majesteit, de schatting aan haar verschuldigd betaald, en eer gegeeven wordt aan Hem, die onze lof en ons lied moest zyn, en alle onze eere waerdig is. Hier door wordt God geroemd, van wege zyne | |
[pagina XXI]
| |
aanbiddelyke en doorluchtige deugden, welke in alle de werken der natuur, en de geduchte stappen der voorzienigheid doorstraalen. Hier door wordt de Drieëenige God verheft; de Vader, van wege zyne eeuwige liefde, dat Hy zynen eigenen Zoon voor den zondaar gaf; de Zoon, van wege zyne genade in het opbrengen van 't wigtig randsoen; en de H. Geest, van wege zyne gemeenschap in het toepassen van dit uitneemend heil. Hier door wordt de beminnelyke Immanuël gepreezen, die blank en rood is, en de banier boven tienduizenden draagt; en al de arbeid van eene gadelooze liefde, welke de Bruidegom der ziel onderging, voor zyne uitverkoorene, doch in zig zelf arme Bruid. Hier door wordt de schakel geroemd van alle Gods wegen; en de duurzaame gronden zoo van de eeuwige erfmaking der zaligheid, als van 't verbond des levens in den tyd. Hier door mag een verlichtte ziel zingen, van de wegen des HEEREN met het Heiligdom zyner Kerk: of naar 't Propheetisch woord, in een verlicht vooruitzigt; of volgens de daadelyke vervulling, in een geloovig en dankend roemen, en stil betrouwen op den eeuwigen verbondsgod. Hier door mag ze in verwondering, ootmoed, en erkentenis nadenken; wat God aan haar in den zaligen minnenstyd geschonken; en hoe Hy verder haar geleid, bewaard, bestierd, weder opgezogt, | |
[pagina XXII]
| |
en door zyne genade verkwikt heeft. Hier door mag ze, 't zoet, en zuur melden van Gods onthaal; oordeelen, en voordeelen; licht, en duisternis; vallen, en opstaan; verkwikkingen, en verlaatingen: in een woord alle de byzondere wegen van de eeuwige Wysheid, welke alle moeten medewerken ten goede, voor hun die God liefhebben, en naar zyn voorneemen geroepen zyn. Hier door eindelyk mag ze te rug keeren, naar deo nbegonnen eeuwigheid, waar in de aftekening van 't geestlyk erfland gemaakt is; hier door afdaalen in den tyd, om de gelukkige leiding naar het zelve te bespiegelen; hier door, met den verrekyker des geloofs, vooruit zien als van een geestelyk Nebo, in de uitgestrekte gewesten van eene zalige en nimmereindigende eeuwigheid. Welk een uitmuntend geluk! welk een kracht van 't geestelyk gezang! wat ontwaarwording van de eeuwige liefde! wat Paradys op aarde! Warende blinde Heidenen meest gezet, om hunne Godheden hoe snood ook en verfoeilyk, met lofzangen te verheffen: wat behoort een Christen niet te doen ten opzigt van Israëls waaren God! Een beschaafd HeidenGa naar voetnoot* schreef weleer ‘Zoo ik een Nachtegaal was, 'k zou als een Nachtegaal; zoo een Zwaan, 'k zou als een Zwaan zingen: maar der re- | |
[pagina XXIII]
| |
den machtig zynde, voegt het my God met lofgezang te vereeren. Dat is myn werk; ik verrichte het en zal deezen rang niet verlaaten, zoo ver het my gegeeven wordt. Ik vermaan u my te volgen in dit gezang’. Wat moet dan een Christen zeggen, daar zoo veel meer weldaaden, zoo veel grooter licht, zoo veel sterker aandrang tot den pligt is? God belast het ons meer dan eens in 't woord; Gods Zoon, en de heiligen van aloude tyden, maakten het tot een aanmerkelyk gedeelte van hunne bezigheid. Hoe veel meer zyn wy daar toe verbonden, onder de Nieuwe Huishouding: waar van 't zingen van een Nieuw Lied, gepaste Psalmen, en vrolyke Beurtzangen; keer op keer voorspeld werd onder den ouden dag, en door DavidGa naar voetnoot*, en naderhand door JesaiaGa naar voetnoot†. De Serafynen, en zalige geesten, die voor den troon zyn, gaan er ons in voor: en we mogen, zoo Gods geest ons zingende maakt, onze toonen met de hunne mengelen; en de Hosannaas hier beginnen die in zalige Halelujahs zullen verwisseld worden. Hoe zeer nu de aangenaame en gepaste toonen der Zangwyzen, benevens een bedreeven keel en hand in de uitvoering, geschikt zyn, om het hart te | |
[pagina XXIV]
| |
verheffen, weeten zy die daar van eenige kundigheid hebben, ten minsten van alle gehoor niet ontbloot zyn. Een ervaaren Muzikant, weet door zagte, of sterke; vrolyke, of klaagende; rasse, of langsaame; springende, of sleepende toonen; alle onze hartstogten aan den gang te helpen. Hy weet door een streelend geluid ons gemoed aantedoen, en daar het aan de juiste toonen van 't maatgezang blyft hangen, den aandagt door 't oplettend oor te vervoeren. Hy weet harde en stugge gemoederen te verzachten; doffe geesten, op te wekken; traagen, vaardig; onbezuisden, bedaard te maaken. Hy kan in koelheid, het vuur ontvonken; den onstuimigen toorn, in kalmte veranderen; voor vrees, eenen heldenmoed inblaazen; de droefheid, doen plaats maaken voor de blydschap; en een zee van traanen opdroogen. Heeft de Muziek zoo veel kracht op onze gemoedsbewegingen, die echter door eene gevaarlyke misvatting niet moeten verward worden met de werksaamheden van onzen redelyken geest: hoe veel meer vermogen moetze oeffenen, wanneer ze met gepaste woorden van geestelyke gezangen verzeld gaat, en een verlichtte ziel helpt, die zig met God zoekt te vereenigen! In der daad, hier schynt de Muziek daar God zig ontdekt, al wat streelend, al wat verruimend, al wat verblydend, al wat zielvervoerend is op aarde, in zig te vervatten. | |
[pagina XXV]
| |
't Gemoed is treurig, of verblyd; vreezend, of hoopend; wankelmoedig, of vertrouwend; bedaard, of vuurig: maar altyd opgetoogen, en door een mengeling van verscheidene hartstogten verrukt. Door een aangenaam en stichtelyk muziek, worden dikwerf stugge gemoederen, bewoogen; harde, vermurwd; en die nergens door getroffen wierden, genoodzaakt in traanen te smelten. Door haar worden onbedaarde en verwarde zielen, die door 't gedruisch der waereld, en onstuimige eigenliefde, van God het waare middelpunt der ruste afgevoerd waren; tot een heilige kalmte, diepe bedaardheid, en wederkeering tot den waaragtigen oorsprong van ons heil gebragt. Zy weet traage op te wekken, om wakker en vaardig te zyn; verbant de dofheid en lusteloosheid, die Gods volk hier ligtelyk bekruipt; en zet een nieuw vuur en leven by, in 't verrichten van geestelyke werksaamheden. Zy verdryft als een heldere zon, de drabbige wolken van droefheid en naargeestigheid; en doet de straalen eener goddelyke vreugd, op het aangezicht van heilige zangers schynen. Door het zingen van gepaste geestelyke gezangen, wordt onze aandagt onder 't sleepen der toonen, niet alleen langer by de zaaken bepaald; maar de levendige beelden, en de kracht van verhevene uitdrukkingen, waar van een stichtelyk gezang niet behoort | |
[pagina XXVI]
| |
ontbloot te zyn, gevoegd by de toonen van eene aangenaame, en juist geschikte zangwyze, zyn bekwaam om ons levendiger denkbeelden van zaaken te geeven, die in 't geheugen dieper in te drukken, en den wil in gloeiender liefdevlammen te ontvonken, welke een der groote deugden is van de heilige Poëzy, hier in door haare zuster de Muziek braaf geholpen. De Zangkunst met de gewydde Poëzy gepaard, is geschikt, om ons den ganschen dag, het werk met vergenoeging te doen verpoozen; en de oogenblikken onzer uitspanning zoo gelukkig te besteeden, datwe in een der gewigtigste verrichtingen bezig zyn, met God omgaan, en de Engelen naar onze hutten troonen, om met ons feest te houden op aarde. We maaken daar door te gelyk een der gevoeglykste verdeelingen van den dag; en volgen Israëls grooten Koning en godvrugtigen Zanger na, die 's morgens, 's middags, en 's avonds, zyn' trouwen Bondgod loofde. Is men alleen: men kan daar door de naarheid der eenzaamheid, gelykze de blinde waereld noemt, gemakkelyk verdryven; de eenzaamheid voor zig gezellig maaken; en in kragt ondervinden, wat het te zeggen is ‘In 't heilig eenzaam met God gemeenzaam te zyn’. Is men in gezelschap by anderen: geestelyke zang- en speelkunst, gelykze zeer geschikt is, om on- | |
[pagina XXVII]
| |
nutte gesprekken, of een diep stilzwygen van 's HEEREN wegen af te breeken; zoo is ze byzonder bekwaam tot algemeene opwekking, om onbedagtsaamen te doen luisteren, overtuigden aan te spooren, Gods volk op 't nieuw te verlevendigen, en hemelvuur in den boezem te storten. Ze is gepast, daar waare verlichte en godvrugtige zielen by elkanderen zyn, om de gemoederen zoo wel als de tongen onder elkanderen te vereenigen. Daar andere Godsdienstoeffeningen, die overluid geschieden, van een' alleen op dezelfde wyze verricht kunnen worden; heeft deeze 't voorrecht dat alle de leden van een gezelschap, te gelyk, en op dezelfde wyze haar kunnen waarneemen. Ze is dus een eenpaarige verheffing des harten naar boven, een steunsel der liefde, en een fluweelen band van de gemeenschap der Heiligen, waar door Godlievende zielen op het allertederst aan malkanderen worden vastgestrengeld. Eindelyk, oordeelde men oudtyds, zoo wel als hedendaags, de muziek in den oorlog gepast, om de strydende benden heldenmoed in te blaazen: de gewyde muziek is regt geschikt, om in den geestelyken Kryg, JESUS Krygsknegten hardvochtig te maaken, dapperheid in te ademen in Gods helden, die manmoedig in 't slyk der straaten treeden, met hunnen grooten Veldheer op eenen muur springen, en door den diksten drom der vyandlyke benden heen dringen. | |
[pagina XXVIII]
| |
In een woord de H. Dicht- en Zangkunde, is, de beste uitspanning, de nuttigste tydkorting, de aangenaamste onderwyzing, de grootste sterkte in gevaaren, de beproefste balsem voor zielswonden, en ten laatsten eene bezigheid welke het naaste aan die van den Hemel verwant is. Men behoeft geen groote kundigheid te hebben, om overtuigd te staan; dat de Kerk van Nederland, gelyk in veele, zoo ook in 't byzonder in dit stuk der Godsdienstverrichtingen, zoo wyd verschilt van Gods oude volk, 't eerste Christendom, en onze braave voorvaderen, dat men haar in eenigen opzichte voor het tegengestelde moge houden. Om nu niet te spreeken van merkelyke gebreken, die het nut zoo wel als den luister van 't openbaar Kerkgezang verminderen (God geeve dat de algemeene yvergeest, die tans veelen schynt te bezielen, iets tot verbetering toebrenge!) wat wordt de huisgodsdienst, in 't geheel, of het zingen van Psalmen en geestelyke liederen in 't byzonder, van veelen niet deerlyk verzuimd! Hoe, gering is 't aantal van hun die recht geestelyk zingen kunnen met aangenaamheid of bevalligheid, niet slegts in de uitdrukkingen en toonen, maar vooral in 't hart, zoo dat men gepast naar zynen toestand, en niet in 't wilde heen zingt. Wat is het getal van zulken uitgedeegen, die niets verstaan van 't zingen, of zoo ze 't verstaan, geenen | |
[pagina XXIX]
| |
lust hebben, om Psalmen of geestelyke gezangen te zingen, waar van de inhoud mishaagt aan hun die geen gehoor hebben, om de hemelsche kunst van Sions gezangen te kennen, ingenoomen zynde met de bastaartklanken van ydele waereldliederen. Om nu niet te spreeken van hen, die in het treurig zwart heen gaan, de harpen aan de willigen hangen, en bekwaamer schynen om te schreien, dan om den HEERE te zingen met een blyde keel, waar in de galm zweeft der goddelyke verheffingen. Lust hebbende tot de gewyde Poëzy, sint God my tot zyne gemeenschap aanvangkelyk getrokken heeft; vond ik my geduurende een reeks van dertig jaaren, opgewekt om nu en dan in de uuren myner uitspanning, tot geoorloofd vermaak, verheffing van 't hart, en verbetering van myn gemoed, 't een of 't ander gezang ter verheerlyking van mynen grooten Maker, den Bruidegom myner ziele, den Geest der eeuwige liefde, en 't groot werk der genade te zingen, en tans, op verzoek en aandrang van veelen, in't licht te geeven. Och mogt het zyn, tot gestadige vernieuwde verlevendiging voor my zelven; opwekking en aanspooring van myne reisgenooten op den weg naar 't Hemelsch Kanaän; en tot overtuiging en inwinning van veele zielen, die deezen weg niet kennen, om denzelven in te slaan! Daar toe strekken de meeste verbonds- en geloofsliederen, waar in de ziel met ruimte voor zig zelve spreekt; | |
[pagina XXX]
| |
maar onder die, zyn ook verscheidene met voorbedachten raade gemengd, welke kunnen dienen tot ontdekking van de ongelukkige droggronden, waarop de blinde natuur rust; of tot voorbeelden van een waarachtig en opregt afscheid dat men aan de waereld en de zonde moet geeven, en een geheel grondig toevertrouwen en overgeeven van zig zelven aan den Bruidegom der ziel! Mogten deeze gezangen, met zulk een oog worden geleezen of gezongen, dat elk voor zig zelven liederen verkoos naar gelang van zynen toestand gepast; of andere zingende, zyne ootmoedige en stille zuchtingen daar by voegde, dat de eeuwige Liefde, de kracht van die uitdrukkingen hem mogt doen ondervinden. Niemant moet zig verwonderen, dat hier zoo veele vreemde, inzonderheid Italiaansche Wyzen, op het voorhoofd der gezangen staan: ik zal daar van met een woord rekenschap geeven; en zoo ik hoope, ook zulken voldoen, die dezelve noch kennen, noch, zoo ze'er eenige kennen, aan hunnen smaak voldoende vinden. Er zyn door de Goddelyke ontferming, in onzen tyd, nog hier en daar jonge luiden, in meer dan eene gemeente van ons Vaderland, welke lust schynen te hebben, om de waereld- en zondedienst te verlaaten, en begrypende, dat de Godsvrugt, gelyk blinde menschen waanen, niet bestaat in naargeestigheid en droefheid, dan voor zoo veel die bekwaam is om | |
[pagina XXXI]
| |
ons grondig los te maaken en waarlyk tot Christus te brengen den God der blydschap van zyns volks verheuging; achting blyven behouden voor de Muziek, die hoe zeer te vooren aan de ydelheid gewyd, op zig zelven niet alleen onschuldig is, maar geheel het Heiligdom toebehoort, en alleen door dwaaze stervelingen die zig in de zinnen verliezen, daar van ontvreemd is. Maar te veel kundigheid verkreegen hebbende in de nieuwe Muziek, wyd in fraaiheid van de oude verschillende; kunnenze de Geestelyke Gezangen, die men tans in handen heeft, en waar van veele zeer uitmuntend en stigtelyk zyn, uit aanmerking van de slegte Zangwyzen gelyk de meeste zyn, niet anders zingen dan om de aangenaame en opwekkelyke stof, of geestelyke en verhevene Dichtkunde, waar in ze opgesteld zyn. Op zangwyzen in den smaak der nieuwe Muziek, heeft men tot nog toe myns weetens geene Geestelyke Gezangen. Ydele Vaderlandsche waerelddeunen, waar in dikwerf zoo luttel zout als deugd is; smaaken hun en veele zedige en welopgevoede menschen in 't geheel niet. De Italiaansche en Fransche zangstukjes, om die zelfde reden, alzoo weinig: achtende zig dan 't gelukkigst onder 't speelen of 't zingen wanneer ze er niets van verstaan. - Men heeft uit dien hoofde gemeend, hun deezen dienst te moeten doen; dat men hun stichtelyke gezangen, in de hand gaf, met de beste Italiaansche, en ande- | |
[pagina XXXII]
| |
re nieuwe zangwyzen voorzien, om onder 't onschuldig vermaak van 't zingen en speelen, te gelyk een van de gewigtigste verrigtingen van ons leven te volbrengen, dat is te zorgen voor de eeuwigheid. Ik kan niet hooren (en dit zal elk der zaaken kundig met my getuigen) dat deeze Zangwyzen, zoo Italiaansche als Nieuwgemaakte, ontstigtelyker zyn (zoo er anders stichting of ontstichting is in de bloote toonen der Muziek) dan onze oude Vaderlandsche, Fransche, of Hoogduitsche Zangwyzen. Fraaier zynze. Maar mogen we dat van de waereld niet overneemen of navolgen? Is de kunst alleen haar eigen, en niet aan 't hemelsch heiligdom? Indien de Opschriften der Psalmen op de Gitthith, en Schoschannim, ons gelyk veele taalkenners denken, en van waarschynlykheid niet ontbloot is, leeren, dat die liederen in den smaak van den Gathschen zangtrant, of die van Susan gemaakt zyn: kan niemant ons berispen, datwe de Italiaansche, die trouwens nu ook al de Nederlandsche geworden is, tot de geestelyke gezangen overbrengen. En in allen gevalle, waar zyn onze oude Zangwyzen op stichtelyke liederen van daan gehaald? Zoo wel als de onze, of nieuw gemaakt naar den smaak van dien tyd, of van ydele Nederduitsche, Fransche, en Hoogduitsche liederen overgenoomen. Gelyk de godvruchtige dichters, Lodestein, Sluiter, Sweerts, | |
[pagina XXXIII]
| |
Van Houten, en veele anderen daar in geen de minste zwarigheid gemaakt hebben. Zyn deeze zangwyzen aan de meesten tot nog toe onbekend: zy kunnen ondertusschen getoefd worden, met het aandagtig leezen der Gezangen, tot dat ze de Wyzen zig hebben eigen gemaakt; die voor 't grootste gedeelte zoo moeilyk niet zyn als men zig mogelyk verbeeldt. Daarby heeft men voor de onkundigen zoeken te zorgen, door verscheidene Psalm- of Zangwyzen, aan 't begin van een groot getal deezer liederen te melden, welke gemakkelyk en aan de meesten bekend zyn. Ook zyn veele zangers kundig genoeg, om door herhalingen van sommige lettergreepen, woorden, en regels, of eenige geringe veranderingen der nooten, oude en bekende Zangwyzen op een lied van een' anderen trant en maate te gebruiken: waar van ik eenige voorbeelden op de voorhoofden van sommige gezangen, en in 't register der liederen gegeeven heb. Alhoewel ik de klaarheid en natuurlyke eenvoudigheid, inzonderheid in Gezangen als deeze zyn, zeer bemin; en my altoos de wet van verstaan te willen weezen, heb voorgeschreeven: heeft men evenwel in de gezangen eenige beelden naar vereisch der zaaken uit de natuurkunde, het oude heiligdom, Israëls reizen, oorlogen, lotgevallen, de gelegenheid van 't land Kanaan, en deszelfs bergen of stroomen, of ook eenige Propheetische schetsen | |
[pagina XXXIV]
| |
en uitdrukkingen gehaald, niet kunnen vermyden. Op dat het een en 't ander zou verstaan, en de kracht der uitdrukkingen, benevens de schikking en 't leven der schilderyen, zouden kunnen gevat worden, heb ik hier en daar eenige aantekeningen onder aan de bladzyden gezet, in welke verscheidene schriftuurplaatsen, waar op ik doel, tot myn oogmerk worden opgehelderd. Men gelooft daar door aan de Zangers geenen ondienst, en aan weetgierige onderzoekers der H. Schrift eenigen dienst te zullen gedaan hebben. Nopens de Taal- en Dichtkunde, ben ik voornemens nog weidsche aanpryzingen, nog breede verschoningen te maaken. Ik ben niet dwaas genoeg my te verbeelden, dat de lauwerkrans der tans zoo zeer beschaafde Nederduitsche Taal- en Dichtkunde, door deeze eenvoudige Gezangen zou behaald zyn, die gemaakt wierden met een gansch ander oogmerk, te weeten om myn en andere godvruchtige gemoederen te slichten en te vermaaken. Men heeft evenwel op de rigtigheid onzer Taal, en de behoorlyke maat en voeten onzer Nederduitsche Poëzy, agt geslaagen, zoo veel als met de maat der Muziek, en haare toonvallen en loopen bestaanbaar was. Hier uit spruiten veele veranderingen in die weinige liederen welke te vooren zeer gebrekkig door druk of schrift verspreid; en tans verbeterd, zoo gebragt zyn binnen de behoorlyke paalen der dichtmaat, | |
[pagina XXXV]
| |
datze evenwel op de wyzen waar op ze gemaakt waaren kunnen gezongen worden. Elk soort van zaaken heeft zyne byzondere eigenschappen. Een Gezang verschilt by my veel van een Gedicht. En niemant kan gelooven hoe moeilyk het is, in zulke korte regels, daar zoo veel rymklanken in één zangvers, op malkanderen slaan, en duizend andere kleinigheden in acht te neemen zyn, om de Muziek genoegen te geeven, alles zoo te schikken, dat zig de Poëzy daar over niet met reden belge. Die zelf ooit van zulk soort van werk de proef genoomen heeft, zal dit best by ondervinding weeten. Gelyk in sommige gezangen, eenige schikkingen zyn gemaakt, om de Muziek te voldoen, zonder de Poëzy te mishaagen: zoo zyn er in de Zangwyzen van de Fesch, hier en daar eenige nooten verplaatst, ten gevalle der Nederlandsche Poëzy, zonder dat zig daar over de Muziek beklaagen kan. Ik moet de Zangers met een woord onderrichten, dat de zachte e achter aan de woorden, die in den volgenden klinkletter smelt, nooit in 't zingen moet in aanmerking koomen. Ik heb die echter laaten drukken, gelyk men in de Nederduitsche poëzy altoos gewoon is; en dit kan geen de minste belemmering veroorzaaken aan hun, die in de Italiaansche gezangen, zig aan veel zwaarder en menigvuldiger smeltingen van klinkletters die gedrukt staan, hebben moeten gewennen. | |
[pagina XXXVI]
| |
Men heeft in het twede en derde Gezang, de regels die in de Zanghervattingen herhaald worden, laaten drukken: 't geen tot een proeve strekt, hoe veel papier dat opneemt, en hoe verveelend het in 't leezen is, zonder eenig merkelyk voordeel, aan den zanger toetebrengen. Dit is de reden, dat men 't in 't vervolg heeft nagelaaten, weinige gevallen uitgezonderd, waar de herhalingen van luttel omslag, en in 't leezen niet hinderlyk waren. Voor 't overige moeten de Zangwyzen met de herhaalingen der regels, gezien worden uit de Muziek, die sierlyk in koperen plaaten gesneeden, zoo geschikt is, dat ze achter elk deeltje geplaatst, of ook afzonderlyk in een bandje kan gebonden worden. Ik wensche ten besluite aan de Zangers, by de kunst, een heilig en aandachtig gemoed, dat van de aarde afgetrokken, zig regt om hoog verheft. De H Geest leide ons, tot de glaazen zee met vuur gemengd, in 't Heiligdom; geeve ons Gods Cithers in de hand; en leere ons 't Gezang van Moses en het Lam. Amen. Amst. 1762. den 12. van Loumaand; zynde dezelfde dag, waarop ik vyfentwintig jaaren geleeden in den dienst bevestigd ben. |
|