| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
Weer zaten Tom en Thijs in de vensterbank met de tantes tegenover zich, doch nu vlotte het gesprek vrij wat beter dan een oogenblik te voren. De jongens hadden al heele verhalen gedaan over vader en moeder, over Pontianak, den snuf, den heer en mevrouw Van Gogh en de reis, en tante Koosje had reeds ettelijke malen haar handen van pure verwondering in elkaar geslagen. Als Thijs vertelde van de slangen, die zoo maar over het erf kropen of van den krokodil, dien zij samen uit de Kapoeas hadden gehaald, zag tante Koosje schuin over haar brilletje naar tante Fokeliene en zei, al maar knikkend met haar hoofd:
‘'t Is me toch wat, he, Foke?’ of ‘Wat 'n land toch, dat Indië, he, Foke?’ terwijl tante Foke maar vergenoegd zat te glimlachen, omdat de jongens zoo gauw met hen thuis raakten.
‘Als wij hun nou eens het huis lieten zien!’ stelde tante Fokeliene voor, toen Tom juist een verhaal over Bob had geëindigd.
De jongens vonden dat uitstekend en, voorafgegaan door de tantes gingen zij voor het eerst hun nieuwe woning door. Zij vonden al die kamers met behang en tapijten wonder-merkwaardig en zij gingen geen electrische bel voorbij, zonder er even op te drukken, waardoor tante Foke genoodzaakt was drie keer naar de keuken te roepen:
‘'t Hoeft niet, Bet!... Blijf maar, Jochem!’
Zij lieten zich op elken fauteuil vallen om te zien, of de zittingen ook veerden, waarop tante Foke telkens tante Koosje in den arm moest knijpen om haar te beletten er iets van te zeggen. Maar het meeste pleizier hadden ze in de leuning van de wenteltrap, en tante Koosje schoot de schrik op eens in de knieën, toen Tom zich zeer onverwachts met een vaart heelemaal van boven naar beneden liet glijden.
‘Lieve menschen!’ gilde tante, zoodra zij Tom zag verdwijnen en toen zij hem levend en wel weer naar boven zag komen, ging zij op de bovenste tree zitten en zei, geheel van streek:
‘Goeie genade!... Is me dat schrikken!’
Tom was een weinig in de war door de uitwerking van zijn
| |
| |
glijpartij en beweerde, om tante gerust te stellen dat er feitelijk niets aan was en dat tante Koos het ook best zou kunnen doen, als ze maar geen rokken aan had.
Op de slaapkamer van de tantes trokken de bedden met de ouderwetsche hemels en beddekoorden sterk de aandacht, en Thijs had graag willen probeeren, of je je aan die touwen kon optrekken, maar hij herinnerde zich bij tijds den schrik van tante Koosje op de trap, waarom hij maar besloot, om dat tot een geschikter oogenblik uit te stellen.
‘En hier hebben we nou jullie kamertje!’ zei tante Foke eindelijk.
De jongens gingen het kamertje binnen. Met een glunder gezicht stond tante Foke bij de deur. Zij had met zooveel zorg alles in orde gemaakt, dat zij er al dagen naar verlangd had, om te hooren, wat de jongens daarvan zouden zeggen. Tante Foke had alle eer van haar werk, want wezenlijk zag het kamertje er bijzonder gezellig uit, en de jongens bleven dan ook verrast staan bij het gezicht van al die foto's, platen en waaiers, die tante overal had opgehangen.
Maar op eens zag Tom op een kastje naast zijn bed verschillende kiekjes, die vroeger te Pontianak op hun kamertje hadden gestaan.
‘Hé,’ zei hij verbaasd, ‘dat zijn kiekjes van ons! Hoe komen die hier?’
‘Ja, ja,’ lachte tante Foke fijntjes, ‘dat hadden jullie niet gedacht, he? Da's nou 'n verrassing van moeder! Die heeft ze stilletjes naar hier gestuurd!’
‘En kennen jullie die?’ vroeg zij daarna, wijzend op een groot nieuw portret boven het kastje.
‘Vader en moeder!’ riepen de jongens tegelijk verrast uit.
‘Dat hebben ze op Batavia laten maken, zonder dat jullie het wist!’
Tom nam het portret van den wand en beide jongens staarden er langen tijd op, zonder een woord te zeggen.
‘Mooi, he, Tom?’ zei Thijs ten slotte.
‘Prachtig!’ antwoordde Tom en hing het portret daarna weer voorzichtig op.
‘Nou, hoe vinden jullie 't kamertje?’ vroeg tante Foke stralend.
‘Eenig!’ riep Tom en ging tegelijk midden op zijn bed zitten.
‘Leuk!’ vulde Thijs aan en hij zat al naast zijn broer.
Zij konden de verleiding niet weerstand bieden; zij moesten even onderzoeken, of het bed veerde en toen dit schitterend gelukte, wipten zij ineens zoo hard op en neer, dat tante Koosje,
| |
| |
ondanks de kneepjes in den arm van tante Foke, het niet langer kon aanzien en heel bezorgd riep:
‘Nee, maar, jongens, 't is zonde, 't is zonde, denk toch om de schoone sprei!’ waarop Tom en Thijs er afsprongen en eenparig verklaarden, dat de bedden al even fijn waren als het heele kamertje.
Tante Koos was uit haar humeur, maar tante Foke lachte genoeglijk; zij vond, dat haar moeite van de laatste weken ruimschoots beloond was.
In de keuken maakten de jongens officiëel kennis met Bet. De tantes hadden, dank zij den strijd tusschen poes en Bobby, nog geen gelegenheid gehad om de oude meid naar behooren aan de nieuwe huisgenooten voor te stellen.
‘Dit is nou Tom, Bet, en dit Thijs!’ zei tante Foke, toen zij het heiligdom van Bet binnentraden.
De oude gedienstige gaf den jongens heel plechtig de hand, na ze eerst aan haar schort te hebben afgewreven, waarna Tom en Thijs op hun beurt de handen aan hun broek afveegden, omdat zij vonden, dat Bet zulke warme, natte vingers had.
Toen de jongens al lang de keuken uit waren, had Bet, na een heelen tijd peinzend bij de kachel te hebben gestaan, verbaasd tegen Jochem gezegd:
‘Zeg, Jochem, die jongens benne heelemaal niet zwart.’
‘Dacht jij dan, dat het roetmoppen waren?’ vroeg Jochem lachend.
‘Nou, ze komen toch uit den Oost, van de Indianen vandaan?’ meende Bet.
‘Uit Borneo, mensch, zoo regelrecht van de koppensnellers!’ lichtte Jochem haar in, en daarna met een knipoogje: ‘Pas maar op, Bet, dat ze jouw kop van daag of morgen niet snellen! Ik zie jouw lieve poeteletoet hier al in den schoorsteen roosteren!’
‘Naarling!’ zei Bet nijdig en keerde zich woedend om; maar een oogenblik later zat zij weer in het vuur te staren. Het was haar nog niet duidelijk, hoe het kwam, dat die Indische jongens niet zwart waren. Volgens Bet moest dat bepaald een vergissing wezen.
Tom en Thijs raakten al meer en meer op dreef en des middags aan tafel waren zij dan ook reeds geheel op hun gemak. Tante Foke vonden ze beslist een leuke dikke tante, maar aan de magere tante Koosje moesten zij nog wat wennen. De jongens hadden al dadelijk opgemerkt, dat tante vlak bij haar mond een groote, blauwe wrat had, waaruit heel venijnig vijf borstelige, witte
| |
| |
haartjes piekten, en zij dachten met huivering aan de zoenbevlieging, die tante Koosje misschien dien avond bij het naar bed gaan weer zou krijgen. Tante Koosje deed anders alle mogelijke moeite om op haar manier lief en aardig te zijn, maar zij was nu eenmaal erg bang en schrikachtig van natuur en had daarenboven zoo weinig slag, met jongens om te gaan, dat het haar nog niet mogelijk was, den juisten toon te treffen. Als Tom en Thijs op de vraag van tante Foke, of zij nog een stuk taart wilden hebben, telkens gretig antwoordden: ‘Graag tante!’ zat juffrouw Koosje maar heel verwonderd met haar hoofdje te schudden en te roepen:
‘Waar laten ze 't toch, Foke, waar laten ze het?’
Als Thijs in het vuur van een verhaal wat erg hard schreeuwde, trok tante Koos geregeld een pijnlijk gezicht en bracht de handen aan haar ooren onder den uitroep:
‘Ja, ja, jongen, we zijn niet doof!’ en na een verhaal van één van Tom's boevenstreken joeg zij den jongens een doodschrik op het lijf door haar opmerking, dat Tom en Thijs 's avonds nooit alleen op straat zouden mogen loopen zonder Jochem of Bet als geleide. Maar tante Foke had toen gelukkig, met haar dikke lippen vooruit en de oogen half gesloten, goedig haar hoofd geschud, als om te zeggen: ‘zóó erg zal 't niet worden!’ en de jongens begrepen dadelijk, waar ze hulp zouden kunnen vinden bij een dergelijke aanranding van hun eer.
Een oogenblik had het zelfs tot een kleine uitbarsting gedreigd, toen Tom de tantes wilde laten zien, hoe hij - na stiekum twee lucifers onder het tafellaken te hebben gemoffeld - een glas met water en een bierfleschje scheef en geheel los op de tafel kon laten staan. Tante Koosje weigerde pertinent er naar te kijken, doch Tom drong heel sterk bij haar aan en zei:
‘'t Kan echt geen kwaad, tante, werkelijk niet. Ik heb 't wel honderd keer gedaan... Kijk maar!’
‘Nou, en ik wil 't niet zien, Tom! Als het glas omvalt!’ en zij trok een gezicht, alsof dan minstens de wereld zou vergaan.
Toen beging tante Foke de onvoorzichtigheid, om Tom te hulp te komen.
‘Als hij 't nu wel eens meer gedaan heeft, Koos!’ zei ze heel bedaard.
‘Ja, maar jij vindt ook alles goed!’ mopperde tante Koos tegen.
‘Och wel nee!’ hernam Foke. ‘Doe dan eerst 't water uit het glas, Tom, en laat het mij dan maar eens zien.’
Doch dit viel in 't geheel niet in den smaak van tante Koos.
| |
| |
‘Goed dan moet jij 't maar weten, maar dan ga ik van tafel af!’ en tegelijk stond zij al op, gereed om weg te gaan. ‘Ons mooie kristal!’ bromde zij nijdig.
Tom zette zeer verlegen het bierfleschje en zijn glas weer neer en zei, met een hoogroode kleur:
‘Dan zal ik 't wel niet doen, tante, maar 't was anders erg eenvoudig. Je doet 't met 'n lucifertje!’ en Tom liet de twee lucifers zien.
Maar tante was niet te overtuigen, want, terwijl zij weer ging zitten, zei ze, nog boos:
‘Lucifers of niet, ik wil 't nièt hebben!’
Er was even een pijnlijke stilte aan tafel, en de jongens waren blij, toen tante Foke hun vroeg:
‘Nog 'n stukje taart, jongens?’
‘Graag, tante!’ antwoordden beiden, weer tot groote verbazing van tante Koos, die begon te vreezen, dat de neven uit elkaar zouden barsten.
Des avonds, na tafel, gingen zij met hun vieren ganzenborden op voorstel van tante Koosje, die dat een rustig en prettig spel vond. De jongens noemden ganzenborden echter 'n ontzettend flauw spelletje en konden zich maar niet begrijpen, waarom tante Koos zoo'n plezier had, als zij in den put zat of in de herberg. Zij begonnen tante bepaald kinderachtig te vinden met haar opmerkingen als:
‘Pas op, Tom, hardloopers zijn doodloopers!’ of ‘Hi, hi, hi, tante zit op pierlala en pierlala is dood!’
Juffrouw Koosje dacht, dat zij zich wonderwel uitsloofde, doch tante Foke merkte wel, dat Tom telkens zat te gapen en dat Thijs uit verveling al zijn pepernoten opat. Maar tante Koos zag daar niets van; die schudde maar steeds vol vuur de dobbelsteenen en riep voortdurend enthusiast hardop, wat de spelers hadden gegooid en rijmde daarbij allerlei versjes als:
Tom zit in den put en wacht!’
of:
‘Dubbele een, dat maakt er twee,
Thijs zit op den dood en doet niet mee.’
versjes, die zij zelf erg grappig vond, maar waarom de jongens geen enkelen keer konden lachen.
Toen Thijs in de herberg niet meer kon betalen, omdat hij al zijn pepernoten reeds op had, keek tante Koos ineens heel verwonderd en riep stom verbaasd uit:
‘Allemaal op! Hoe is 't mogelijk, jongen, na zooveel taart!’
| |
| |
Tante Koos had van een jongensmaag blijkbaar nog niet het rechte begrip.
Nadat Tom voor den tweeden keer den pot had binnen gesleept, stelde tante Foke voor, om een ander spelletje te beginnen en de jongens waren enthusiast, toen tante met zwarte Pieten aankwam. Zij stelden er zich wonderveel van voor, om de tantes zwart te maken en Tom liep dan ook dadelijk naar de keuken om een kurk te halen, die hij onmiddellijk als een dreigend wapen voor zich op de tafel plaatste. Hoe tante Koosje zich ook inspande, zij bleef tenslotte tot groote vreugde van de jongens met den zwarten Peter zitten, en Tom en Thijs sprongen oogenblikkelijk op, om tante de gevreesde bewerking te doen ondergaan. Maar toen zij met de zwart gebrande kurk bij tante kwamen, stond deze tot hun groote verontwaardiging op en wilde er niets van weten.
‘Nee, Tom... nee, Thijs!’ riep zij verschrikt uit. ‘Niet die vuile boel hier met die kurk!’
Tom beweerde dat het er beslist bijhoorde, en Thijs zei, dat zonder het zwart maken aan het spelletje heelemaal geen aardigheid was. Maar Koosje verweerde zich hardnekkig, totdat eindelijk tante Foke zich heel goedig opofferde en zei:
‘Tante Koos heeft 'n schoon, wit kraagje om, jongens, en dat wordt dadelijk vuil. Bij mij komt het er niet op aan, doe het mij dan maar!’ waarop Tom en Thijs op tante Fokeliene toeliepen en haar zóó lang zwart wreven, tot zij er uitzag als een dikke negerin.
Toen juffrouw Fokeliene, zwart als roet, bij Bet in de keuken kwam, om zich daar af te wasschen, dacht de oude meid, dat zij het bestierf. Zij meende een oogenblik, dat juffrouw Foke simpel was geworden en kon zich maar niet begrijpen, dat een oud mensch aardigheid had, om zich zoo te laten toetakelen. De veranderde toestand in den huize Moorman viel Bet bepaald niet mee en toen, een oogenblik later, Bob, in het pikdonker, bij het kolenhok onverwachts heel nijdig en valsch naar haar beenen sprong, omdat zij op zijn staart had getrapt, besloot Bet, om over eenige dagen de huur op te zeggen, want in zoo'n huishouden kon zij op haar jaren onmogelijk langer blijven dienen.
De avond was omgevlogen, voordat Tom en Thijs het wisten. Bet was binnengekomen om goeden nacht te zeggen, en de jongens zouden met de tantes naar boven gaan, toen Tom zich ineens zijn hond herinnerde.
‘Waar moet Bob vannacht blijven?’ vroeg hij aan tante Foke, van wie hij in deze zaak het meeste verwachtte.
| |
| |
‘Die valsche hond heit me zoo pas weer angevloge!’ merkte Bet haastig op, in de hoop juffrouw Fokeliene vijandig tegen dat nare beest te stemmen.
‘Dan zal jij hem wel geplaagd hebben!’ zei Tom, die niet kon velen, dat men zijn hond belasterde.
‘Ikke?’ vroeg Bet verontwaardigd. ‘Ikke? De hemel zal me bewaren, als ik 'n beest ooit kwaad zal doen!’ en nijdig verliet Bet de kamer, de deur hard achter zich dichtgooiend.
Tante Foke keek nadenkend naar den grond, tante Koosje naar het plafond, en de jongens naar de tantes, maar een oplossing vonden zij geen van vieren, totdat eindelijk Tom voorstelde om Bob bij zich op de kamer te nemen. Tante Koosje wilde daar eerst absoluut niets van weten, doodsbang voor een tweede ontmoeting met Mimi, maar toen Tom had beloofd, dat hij Bob stevig aan zijn bed zou vastbinden, gaven de tantes tenslotte hun toestemming, omdat zij ook niet wisten, waar zij het beest anders moesten bergen.
De arme hond, die zich dezen eersten dag in Holland allerongelukkigst had gevoeld, sprong als uitgelaten tegen Tom op, zoodra deze hem kwam halen. Bobby jankte en huilde van vreugde, kwispelde met zijn staart en likte Tom overal, waar hij maar kon. Met een paar sprongen was Tom, met zijn hond op den arm, boven bij Thijs, en toen Foke op de slaapkamer van de jongens kwam, lag Bobby al stil voor het bed, zijn oogen niet van Tom afgewend.
‘Nou, tante, nou moet u toch eens zien, of Bobby geen aardig beest is!’ riep Tom enthusiast uit. ‘Vooruit, Bob, maak je opwachting bij tante!’
Bob stond al op zijn achterpooten en dribbelde zoo ver naar tante Foke toe, als de ketting hem dat toeliet.
‘Dood, Bob!’ riep Tom nu; Bobby liet zich op den grond vallen en lag, steeds maar kijkend naar zijn baas, onbeweeglijk stil.
‘Op, Bob!’ riep Thijs, bang, dat Tom al de toeren van den hond, die toch hun gezamenlijk eigendom was, aan tante zou laten zien. ‘Hoe oud ben je?’
Bob ging zitten en blafte vier maal.
‘Nou, tante, hoe vindt u hem?’ vroeg Tom verrukt.
‘Is 't geen leuke hond?’ zei Thijs.
Tante knikte bevestigend en knielde met eenige moeite - van wege haar dikte - bij Bob neer; zij streelde hem over zijn kop, al maar vleiend:
‘Ja, hij is 'n beste hond, hoor, 'n lief beest, 'n zoete hond!’
Op dit oogenblik hoorde men tante Koosje op den zolder roepen:
| |
| |
‘Waar is-ie-dan? Waar zit poes dan? Mimi! Mimi!’
Ineens sprong Bob op en begon te brommen, maar toen Tom, heel streng nu, tegen Bob riep: ‘Koest, Bob! Stil! Dood!’ ging Bobby gelaten doodliggen, waarschijnlijk bang, dat hij anders weer naar het kolenhok verbannen zou worden.
Tante Foke vond Bobby werkelijk een aardigen hond, maar hoe het beest in vrede naast haar geliefde Mimi moest leven, was haar op dat moment nog niet volkomen duidelijk. Zij zei het echter maar niet, omdat zij de jongens niet noodeloos ongerust wilde maken.
‘Nou, jongens, als jullie in bed liggen, komen tante Koos en ik nog wel eens even kijken!’ zei de goede, dikke tante en tegelijk schommelde zij de kamer af, Tom en Thijs voor het eerst met hun beiden alleen latend. Een oogenblik stonden de jongens zwijgend tegenover elkander; toen zei Tom, terwijl hij op zijn bed ging zitten:
‘Ik wou, dat ze maar alleen kwam!’
Thijs lachte en ging naast zijn broer zitten.
‘Hoe vind jij de tantes, Tom?’ vroeg hij.
‘Tante Foke aardig, maar tante Koosje kan me gestolen worden!’ vond Tom.
Weer zaten zij even zwijgend naast elkaar.
‘Zeg, Tom, zou tante Koos ons straks weer zoenen?’
Er was bepaald iets angstigs in zijn stem, toen Thijs dit vroeg.
‘'k Weet niet,’ antwoordde Tom, ‘maar dan kruip ik onder m'n dekens!’
‘En ik!’ lachte Thijs, en daarop begonnen zij beiden zich uit te kleeden.
Zij lagen al eenige minuten in bed, toen tante Koosje binnenkwam.
‘Wel, wel! Liggen jullie d'r al onder?’
‘Ja, tante!’ antwoordden de twee broers en verdwenen gelijktijdig geheel onder de wol.
‘Waar zijn jullie toch?’ informeerde tante.
‘Hier, tante!’ klonk het gesmoord van onder de dekens.
‘'k Zie bijna niks van jullie. Liggen jullie altijd zoo met de dekens over je hoofd?’
‘Ja, tante, 't is zoo koud in Holland!’ antwoordde Tom, en Thijs beet gauw in zijn kussen, bang, dat hij anders in lachen zou uitbarsten om dat prachtige uitvluchtje van Tom.
‘Hoe kunnen jullie zoo ademhalen, jongens! Dat kan nooit gezond wezen. Nou, slaap maar lekker, hoort Dag, Tom! Dag, Thijs!’
Tante Koos wreef met haar handje even over de plaats, waar zij
| |
| |
dacht, dat de hoofden van de neven ongeveer lagen en ging toen heen, begeleid met een gedempt: ‘Nacht, tante!’ van onder de dekens.
Tom gluurde heel voorzichtig van uit zijn bed, of tante verdwenen was.
‘Is ze weg?’ vroeg Thijs.
‘Ja,’ antwoordde Tom en gooide al zijn dekens van zich af.
‘Pfff! Wat is dat warm!’ zuchtte Thijs en volgde het voorbeeld van Tom.
Op dat oogenblik kwam tante Foke binnen.
‘Liggen jullie daar lekker, jongens?’ vroeg zij met haar zachte, vriendelijke stem.
‘Heerlijk tante!’ klonk het uit de twee bedden.
‘Maar hebben jullie 't niet erg koud, zoo zonder dekens?’
‘Nee, tante, 't is zoo vreeselijk warm!’
‘Nou, als jullie 't prettig vindt, moeten jullie 't weten!’
Toen gaf tante Tom en daarna Thijs een kus en de twee jongens zoenden haar beiden terug. Tante knipte het licht uit; bij de deur keerde zij zich nog even om.
‘Nou, dag, beste jongens, slaap lekker, hoor!’
‘Dag, tante!’ riepen Tom en Thijs tante Foke hartelijk achterna.
‘Zeg, Foke!’ vroeg tante Koos, toen zij even later op haar slaapkamer kwam, ‘vond je niet, dat de jongens daar erg benauwd lagen, zoo heelemaal onder de dekens?’
‘Benauwd?’ zei juffrouw Fokeliene heel verbaasd. ‘Als ze maar niet kou vatten, zoo zonder iets!’
Koosje zag zeer verwonderd naar Foke, maar Foke merkte dit niet op en ging door:
‘Vreemd, he, Koos, dat die jongens het in Holland niet koud hebben!’
‘Niet koud?’ Koosje begreep er niets meer van. ‘En ze vergingen van de kou!’
Foke en Koosje keken elkaar met groote oogen aan. Toen begon tante Foke op eens te lachen, maar tante Koosje werd nijdig en zei:
‘Ik weet niet, wat joù vandaag mankeert! 't Lijkt wel, of die jongens joù gek maken!’
Daarop keerde zij zich om en het kostte tante Fokeliene heel wat moeite, om haar zuster tot rede te brengen. Maar het raadsel van de dekens konden zij dien avond geen van beiden oplossen.
|
|