‘Hu!’ rilde Mina.
‘Och, laat je toch niks wijs maken!’ lachte de Lijn.
Maar de twee dienstmeisjes geloofden er stellig aan.
‘Dan zal 't niet waar wezen!’ zei Griet nijdig.
‘D'er henne d'er zooveel, die haar gezien hebben!’ beweerde Mina. ‘'t Is ommers algemeen bekend, dat de witte barones bestaat en overdag door de onderaardsch gangen zweeft, omdat zij het daglicht niet kan verdragen!’
‘Waar heb jullie 't over?’ vroeg Krabbers, die toevallig in de keuken kwam.
‘Over de witte barones van Reeveroord!’ zei Spekkie benauwdjes.
‘Verbeeld je, zeg, die jongens willen naar de onderaardsche gangen van het Spalthuizer Woud!’ zei Griet.
‘Dat zullen ze wel uit hun hersens laten!’ bromde Krabbers. ‘Als die rare, ouwe baron jullie in de gaten krijgt, stuurt ie z'n honden op je af! Dan ben je je leven niet meer zeker, want dat benne rakkers, die bloedhonden, dat bezweer ik je!’
Spekkie stond op zijn voeten te trillen.
Hij wilde juist van den tocht afzien, maar op datzelfde oogenblik kwam Pukkie opgewonden naar hen toe.
‘Zeg, lui, Bloemhof gaat mee!’ riep Pukkie al van ver.
Pukkie's gezicht glom van louter vreugde. Nu Bloemhof mee zou gaan, werd het volgens Puk pas fijn!
‘Nou, jullie moet het weten. Ik mag lijden, dat ik jullie morgen levend terug zie!’ bromde Krabbers.
Maar Pukkie en de Lijn kenden Krabbers; zij wisten, dat hij 'n eerste opsnijer was en er altijd pleizier in had hen bang te maken.
Spekkie waagde nog één poging.
‘Maar als het nu eens waar is van die... barones,’ wilde hij eerst zeggen, maar hij wist zeker, dat Pukkie en de Lijn hem dan zouden uitlachen; daarom liet hij er op volgen:... ‘van die valsche honden!’
‘Wij zullen wel zorgen, dat ze ons niet in de gaten krijgen!’ riep Pukkie en hij holde al weer naar buiten om Paul op te zoeken.
Paul bleek dadelijk genegen mee te gaan.
‘Oeloe, ja, fijn, onder die grond!’ riep hij, toen zij hem alles hadden uitgelegd.