| |
| |
| |
Een en twintigste hoofdstuk.
Een gezellige familie.
Kees lag nog geen vijf minuten, of Eddy verscheen; de dokter en boer Teunisse liepen achter hem aan.
Kees lag al met zijn hoofd buiten de bedstee.
‘Kom d'er maar gauw in, Ed!’ riep hij. ‘'t Is hier fijn!’
Eddy gluurde even tusschen de gordijntjes door in de donkere kast.
‘Besjour!’ riep hij en tegelijk wipte hij naar binnen.
Nee maar, nou vond Kees het toch best, dat de dokter hen onder de wol had gestopt. Wel verdorie, wat 'n gezellige pan!
‘Heb je 't nog koud, Ed?’ vroeg Kees. ‘Kruip dan maar tegen me an, hoor! Ik ben al lekker warm!’
Eddy scheukte tegen z'n vrind aan. O, wat 'n zaligheid, hier na al die misère in deze groote, donkere kast achter de gordijntjes onder de warme dekens naast Kees!
‘Liggen jullie daar goed?’ vroeg de dokter.
‘En of!’ klonk het uit de kast.
‘Nou adjuus, slaap lekker! Tot ziens!’ zei Henk en hij ging met den dokter heen, om straks naar huis terug te gaan.
| |
| |
‘Fijn liggen we hier, he?’ zei Kees.
Eddy knikte.
O, wat was het nou goed, wat was het heerlijk hier in bed! Daar lag Kees nu naast hem, Kees, die zooeven met hem in 't water had gelegen!
Hoe was dat ook weer gebeurd? Zij waren er op eens doorgezakt, Kitty en hij. Toen hadden Bram en Henk geprobeerd Kitty te redden, en Eddy zelf had met zijn ellebogen op het ijs gelegen. Dat ijs brokkelde telkens af. Hoe lang had dat wel geduurd? Eddy wist het niet meer, maar het was wel héél, héél lang geweest. Hij had gedacht, dat hij 't op moest geven, dat hij zou verdrinken.
O, wat wist-ie dat alles nog goed! Wat 'n vreeselijk oogenblik was dat geweest! Hij zag nu alles weer duidelijk voor zich: Kitty, Bram en Henk, Loukie en Wies, de ijsbaan, de weilanden, in de verte 'n molen en 'n brugje! En toen op eens was Kees komen aanrijden! Die had hem bij z'n pols gegrepen en plotseling was Kees ook naar beneden gegaan. Wat was er toen verder gebeurd?... O ja, Kees had hem boven water gehouden en tóen... toen... nee, verder herinnerde Eddy het zich niet meer.
Waar was Kees ook weer op het oogenblik, dat Kitty en hij er doorzakten? Op eens voelde Eddy het bloed naar z'n wangen vloeien. Ja, nu herinnerde hij 't zich: ze hadden hem in den steek gelaten, omdat ie haast niet vooruitkwam met Greet en toen was Kees als 'n razende komen aanrijden om hem te helpen, om hem uit het water te halen.
Eddy keek zijn vrind even aan; Kees lachte.
Die goeie, brave kerel!
Zou Kees 't gemerkt hebben, zou hij? -
Eddy voelde 'n brok in zijn keel. Wat 'n beroerde
| |
| |
misselijke streek van hem! Kees, die om hem mee was gegaan, die het toch al zoo'n kaantje vond!
Eddy wou wat tegen Kees zeggen, maar hij kon niet. Toen, onverwachts, barstte hij in zenuwachtig snikken uit.
Wat was dat nou? Kees begreep er niets van. Zou Eddy pijn hebben? Zou hij misschien ziek zijn?
Kees ging recht op in de bedstee zitten.
‘Waarom huil je, Ed? Ben je ziek?’
Eddy schudde zijn hoofd.
‘Scheelt er wat an? Wil ik iemand roepen?’ vroeg Kees, die zich al ongerust begon te maken.
Toen kwam het er snikkend uit:
‘Nee... ik heb zoo 't land... dat ik je vanmiddag in den steek heb gelaten!’
Was dat alles?
‘Ben je nou heelemaal betoeterd? 't Is de moeite waard! Vooruit, ga nou maffen!’ zei Kees lachend en hij ging weer liggen.
‘Als jij niet gekomen was’... snikte Eddy.
‘Dan lagen we hier nou niet zoo fijn!’ zei Kees.
Even was het stil; toen lachte Kees plotseling hard op en zei:
‘Maar jullie hoeven mij nooit meer te vragen om met Greet te gaan rijden! Wat 'n kwakkel is dat! Dat lap ik hem van m'n leven niet meer!’
Eddy lachte door zijn tranen heen.
Ziezoo, nu was Kees ook weer gerust. Wie ging er nu huilen om zoo'n kleinigheid. 't Was me ook wat!
Toen juffrouw Teunisse 'n kwartier later in de huiskamer kwam en door de gordijntjes van de bedstee gluurde, zag zij Eddy en Kees in diepe rust met
| |
| |
de hoofden vlak bij elkander. Zelfs tien Kitty's zouden Kees en Eddy voortaan niet meer van elkander kunnen scheiden.
Vijf uren sliepen Eddy en Kees aan één stuk door. Toen klonk een geeuw in de donkere bedstee: Keesje werd wakker.
‘Hè! Hè!’ geeuwde hij nogmaals.
Waar was hij hier toch? Waar lag hij? Dit was z'n eigen bed toch niet! Wat was dat voor 'n licht, dat daar door die reet van die deur scheen?
Kees wreef zijn oogen eens uit. Hij hoorde duidelijk een geluid als het tikken van lepels tegen borden. Hè, wat was dat? Lag daar iemand naast hem? Kees ging opzitten!
Wat 'n raar soort bed was dat! Je zakte d'er heelemaal in weg. Waar lag hij toch in vredesnaam? O ja, nu was hij d'er weer! Ze waren vanmiddag door het ijs gezakt: Eddy, Kitty en hij! Hij lag in een onderlijfje en een wollen broek in de bedstee van boer Teunisse en zijn vrouw. Daar scheen het licht door de reet van de deur!
- Eventjes gluren! Kees lag met zijn gezicht voor de gordijntjes. Wel verdraaid, wat 'n gezellige boel was het daar in die kamer! Ze zaten daar allemaal om de tatel pap te eten. Daar had je Teunisse in zijn hemdsmouwen en er naast Gijs, de knecht - die zooeven op de plank had gelegen - en daar zat de dikke juffrouw.
Wie waren die twee boerenmeisjes? O, dat waren natuurlijk de dochters en eigenaressen, van den baaien rok en het onderlijfje!
Het werd Kees te machtig, om nog langer zijn mond
| |
| |
te houden; hij moest even 'n teeken van leven geven.
‘Goeien avond!’ riep hij door de reet van de deur.
Teunisse stond op.
‘Zoo, ben oe wakker?’ zei hij en hij gooide de deur van de bedstee open.
Het plotseling binnenstroomende licht wekte nu ook Eddy.
‘Hè, wat is er? Is 't al tijd?’ geeuwde hij.
Toen zag hij Kees naast zich in bed.
Het werd Eddy al wat klaarder, maar heelemaal helder was 't hem toch nog niet.
Hoe laat was 't? Hoe lang had-ie geslapen?
‘Nou, oe heb 'em geraakt!’ hoorde hij iemand zeggen.
Nu zat ook Eddy recht op in de bedstee; hij was klaar wakker.
‘Luste de jongeheere ook 'n bord karnemelksche pap?’ vroeg juffrouw Teunisse.
‘Graag, juffrouw!’ riep Kees, die altijd en op elk oogenblik van den dag eten kon.
Eddy voelde ook veel voor 'n bordje pap.
‘Kom oe er dan maar uit!’ zei Teunisse.
Ja, dat was gemakkelijk gezegd, maar hoe moest dat nou? Moest Kees nou in z'n onderlijfje en in die wollen broek daar aan tafel gaan zitten?
Wacht, eerst den baaien rok maar weer aan! Dan was ie tenminste 'n beetje gekleed! Nu het schotsche jak! Ziezoo, hij was klaar. Nou zag hij d'er prachtig uit en Kees liet zich uit de bedstee zakken.
De twee boerenmeiskes vielen bijna met haar neus op haar bord, toen zij Kees in zijn wonderlijke kleedij zagen verschijnen. Daarna verrees Eddy.
Tja, Eddy wou ook wel opstaan, maar ze hadden hem geen rok gegeven zooals Kees.
| |
| |
Maar Teunisse wist raad; hij had nog wel 'n fijne broek voor den jongeheer en hij haalde uit een kast een lange, wijde pilo broek te voorschijn.
‘Stap oe daar maar in? Die zal wel niet te klein zijn!’ lachte Teunisse.
Nee, te klein was de broek zeker niet; Eddy moest haar met zijn beide handen ophouden, anders zakte zij af, en de pijpen waren zóó lang, dat ze ver over zijn voeten hingen.
‘Da's niks! Da's te verhelpen!’ meende Teunisse en hij sloeg de twee broekspijpen tot bijna aan de knieën op.
‘'t Is 'n stel voor de kermis!’ gichelde het oudste boerenmeiske, toen Eddy en Kees naast elkaar stonden.
‘Nou, kom maar mee anzitten!’ zei juffrouw Teunisse, die intusschen twee borden had bijgezet.
Kees had honger als 'n paard. Hè, wat smaakte die pap! 't Was, of die hier veel lekkerder was dan bij hem thuis. En wat zaten ze hier fideel! Teunisse en Gijs zoo in hun hemdsmouwen, Eddy in 'n buis, hij zelf in 'n jak, dit was eigenlijk veel lolliger dan dat je zoo netjes opgeprikt op 'n deftige visite zat! Hier was je dadelijk geheel en al thuis! Die boerenmenschen waren allemaal even hartelijk en aardig. Nee, ze mochten hem gerust eens te logeeren vragen.
Maar voor Eddy ontbrak er toch nog 'n kleinigheid aan. Als Kitty er nu ook bij was, dan zou hij 't volmaakt vinden. Zij was hier nu toch ook op dezelfde boerderij, lag misschien wakker in haar bedstee.
Zou hij 't eens vragen? Zij zou het natuurlijk ook fijn vinden, om hier karnemelksche pap te eten.
Het was, of juffrouw Teunisse Eddy's gedachten had geraden.
‘Zeg Trien,’ zei ze, ‘ga-de gij es kijken, of de
| |
[pagina t.o. 264]
[p. t.o. 264] | |
‘'t Is een stel voor de kermis!’ gichelde het boerenmeiske. Blz. 264.
| |
| |
jongejuffer wakker is. Misschien heeft zij ook wel zin in 'n bord pap!’
Trien ging de kamer uit, en een oogenblik later verscheen ook Kitty in haar paarse blouse met de hangmouwen.
Prachtig, nu was 't gewoonweg 'n festijn? Daar zat Eddy met Kitty en Kees, 's avonds om zeven uur, op 'n vreemde boerderij karnemelksche pap te eten! Kon je 't fijner bedenken? Hij had 'n ellendigen middag gehad, maar deze avond vergoedde alles. Wanneer ze niet door het ijs waren gezakt, dan zouden zij hier op 't oogenblik toch nièt zoo knus en gezellig hebben gezeten.
Het feestmaal was geëindigd. De karnemelksche pap was finaal op; daar had Kees voor gezorgd!
Hij had alleen vier borden naar binnen gewerkt.
‘Nou moste we met elkaar nog maar 'n spelletje domino spelen!’ stelde Teunisse voor.
Verdorie, ja, dat was 'n idee! Wat 'n lollige snijboon was die Teunisse toch! Eddy was in den zevenden hemel en ook Kitty vond het ‘dol gezellig’.
Even later zat 't heele gezelschap om de tafel, ieder met 'n stapel dominosteenen voor zich.
Kees en Eddy voelden zich volkomen thuis met de familie Teunisse. Kees vond Trien en Gerritje Teunisse veel aardiger dan Loukie en Greet van Dieren. Dat waren tenminste geen nuffen, dat zag je dadelijk. En Gijs was onmiddellijk 'n speciale vrind van hem.
Het werd half acht... acht uur... voor hun part gingen ze heelemaal niet meer naar bed. Het was hier nog veel leuker dan achter de gordijntjes in die kast.
Toen op eens, hoorden zij duidelijk buiten:
Toef! Toef!
‘Hè, 'n auto?’
| |
| |
De heele familie Teunisse en de gasten sprongen op.
‘Jeminé, ze komen ons halen!’ riep Eddy erg teleurgesteld uit. Hij had zoo'n stille hoop gehad, dat ze hem hier nog 'n nachtje zouden laten logeeren.
Boer Teunisse en Gijs gingen naar buiten, en even later traden dokter Walden en mijnheer Brummer binnen. Beide heeren hadden hun gezicht in de meest ernstige plooi getrokken, om juffrouw Teunisse met 'n paar gevoelvolle woorden voor haar onvolprezen gastvrijheid te bedanken, toen de heer Brummer plotseling zijn dikken zoon in zijn baaien rok en zijn schotsche jak ontdekte.
‘Ho, ho, ho, ho!’ klonk het in eens en papa Brummer schudde van het lachen.
Ook de heer Walden kon zich niet goed houden; dat was al te komiek! Teunisse, juffrouw Teunisse, Gijs, Gerritje, Trien, Kees, Kitty, Eddy, allen lachten zij mee en het duurde wel 'n paar minuten, voordat dokter Walden de bedank-speech kon afsteken, die hij voor zóó veel gastvrijheid en voor de redding van Kitty en de 2 jongens meende te moeten houden.
‘Wel, 't is ook al wat, meneer, we hebben samen wat 'n schik gehad!’ lachte Teunisse. ‘'t Is jammer, dat ze weg motte!’
Dat vonden Kitty en de jongens ook. 't Werd hier nu juist zoo gezellig.
Maar zij zagen toch zelf ook wel in, dat zij vader en moeder Teunisse moeilijk dien nacht uit hun bedstee konden verdrijven, en ook Kitty begreep, dat zij tusschen Trien en Gerritje wel 'n beetje nauw zou liggen. Daarom trokken Kees en Eddy in de keuken en Kitty in de huiskamer hun maskerade-costuums uit en hun eigen - in de auto meegebrachte - kleeren weder aan.
| |
| |
De logeerpartij was geëindigd; zij had kort geduurd, maar nog nooit hadden Kees, Eddy en Kitty zich ergens zóó goed geamuseerd als bij vader en moeder Teunisse.
De heele familie Teunisse deed de gasten uitgeleide.
‘Jammer, dat oe nou al weg mot! Maar oe mot in den zomer maar es terugkomme! Dan gaane we samen visschen op dezelfde plek, waar oe d'r heden doorgezakt zijt!’ zei Teunisse.
Die invitatie was dadelijk aangenomen. Een heelen dag hier op de boerderij!... dat leek den jongens een zaligheid toe.
Kees, Eddy en Kitty namen afscheid van hun nieuwe vrinden, en even later reed de auto het wilgen-laantje af; toen de jongens omkeken, zagen zij, dat vader en moeder Teunisse, Gijs, Gerritje en Trien voor de open deur hen stonden na te wuiven.
Voordat ze het eigenlijk wisten, waren zij al in de stad terug. Kees kon zich niet begrijpen, dat het maar zoo'n kleine afstand was. Het leek hem dien middag, toen hij Greet op sleeptouw had, wel tien maal verder toe.
Toen Kees dien avond weer goed en wel in den grooten familiekring zat, vertelde hij in geuren en kleuren al wat hij dien dag beleefd had. Alleen één kleinigheid sloeg hij over, namelijk, dat ze hem 'n oogenblik met Greet in den steek hadden gelaten. Och, daar hadden ze immers niets mee te maken!
‘Is je hart nou nog vrij, Kees?’ vroeg de heer Brummer.
‘Ben je nou verliefd?’ informeerde Mies.
‘Verliefd? In geen honderd jaar!’ antwoordde Kees lachend, net als dien morgen.
Nee, dat zag de familie Brummer dadelijk: van
| |
| |
het schoone geslacht moest Keesje nog niets hebben!
‘'k Laat me liever hangen dan dat ik ooit weer 'n tocht met meisjes maak!’ zei Kees, en de heele familie Brummer proestte het uit.
Kees behoefde niet bang te wezen, dat ze hem daar voorloopig weer lastig mee zouden komen vallen, want toen hij even later in bed lag, hoorde hij den regen tegen de ruiten kletteren.
‘Goddank!’ dacht Kees. ‘Nu is dat gemier met die meisjes tenminste uit. Nou gaan we weer gauw naar A.F.C.!’
|
|