| |
| |
[pagina t.o. 160]
[p. t.o. 160] | |
‘Dag!’ riepen de jongen en het meiske in den tuin. Blz. 163.
| |
| |
| |
Dertiende hoofdstuk.
Eddy Loomans verliefd.
Eddy Loomans was verliefd, zwaar verliefd.
Ze heette Kitty Walden en was zoo op eens als uit den hemel komen vallen.
Het was op een Woensdagmiddag, dat Eddy haar voor het eerst had gezien en op hetzelfde oogenblik was hij ook ‘smoor’ op haar.
Dat gebeurde zoo.
De twee boezemvrienden waren - omdat zij altijd nog door de ontelbare vieren van het rapport niet op het A.F.C.-terrein mochten verschijnen - op een Woensdagmiddag in den tuin van de familie Brummer aan het goal-schieten. Kees had Eddy al 'n paar dagen te voren verteld, dat ze nieuwe buren kregen; er had 'n verhuiswagen voor de deur gestaan en behangers waren al 'n week lang in het leege huis aan het werk geweest. Hoe de nieuwe menschen heetten en van waar ze kwamen, wist Kees niet te zeggen en het kon hem eigenlijk ook weinig schelen. Van je buren had je als jongen toch bijna altijd maar verdriet en hoogst zelden plezier. Als je 'n bal over de schutting gooide, dan had je steeds den grootsten last om hem weer terug te krijgen, en Kees lag dan ook met alle meiden uit de buurt overhoop. Hij was al zoo wat uit alle
| |
| |
tuinen verdreven, als hij - met groote moeite - over de schutting was geklommen, om zich zelf recht te verschaffen en zijn eigendom terug te halen en hij verwachtte niet anders dan dat dit bij de nieuwe buren wel net zoo zou gaan.
Toen Eddy dan ook - nadat zij 'n kwartiertje hadden gespeeld - glad ‘over’ schoot en zij den bal in den tuin van de nieuwe menschen zagen verdwijnen, besloten ze maar onmiddellijk eventjes over te wippen, om het leeren ding terug te halen. Eddy klauterde - omdat Kees met zijn corpulentie daar altijd zoo'n moeite mee had - op de schutting, om eens even aan den anderen kant poolshoogte te nemen. Kees wachtte geduldig op den beganen grond.
Doch opeens hoorde hij Eddy roepen:
‘Zeg, psst! Kees! 'n jongen en 'n meisje!’
Waar? Hiernaast?’ vroeg Kees nieuwsgierig.
Eddy knikte.
Kees deed al wanhopige pogingen om zich naar boven te werken; als er iets bijzonders bij de nieuwe menschen te zien was, moest hij er bij wezen.
Eddy merkte nauwelijks, hoe zijn vriend naast hem aan het krabbelen was; hij had alleen maar oogen voor dat meisje in die blauw-cheviot jurk daar voor hem in de tuin.
‘Wat 'n leuke types!’ riep Eddy.
‘Help me dan es!’ riep Kees, die van verlangen brandde om de leuke types ook es te zien.
Eddy sjorde zijn kameraad naar boven.
‘Hè! Hè!’ zuchtte de dikke keeper, toen hij met zijn buik op de schutting lag. ‘Waar zijn ze nou?’
Eddy wees in de richting van het huis en Kees ontdekte 'n jongen van 'n jaar of veertien en 'n meisje van ongeveer denzelfden leeftijd. Zij was 'n kittig,
| |
| |
aardig blondje met loshangend haar, hij 'n flink uit de kluiten gegroeide jongen met een open, prettig gezicht.
‘Zeker broer en zuster!’ fluisterde Eddy.
‘Ja, dat denk ik ook! Ze lijken sprekend op elkaar,’ beaamde Kees.
Een oogenblik zaten de twee jongens zwijgend naast elkander op de schutting in volle bewondering voor het nieuw ontdekte menschenpaar.
‘'n Aardig, leuk ding, hé?’ zei Eddy.
Kees knikte.
‘Ja, wel aardig!’ zei hij.
Kees was nooit zoo gauw enthousiast over meisjes; zij zwegen weer stil en keken naar het kittige ding met haar los-hangende, mooie, blonde haren en naar den jongen, die zoo sprekend op het meisje geleek.
Hij was bezig met 'n kist open te breken, terwijl zij er naar stond te kijken.
‘Gaat het, Henk?’ hoorden de twee vrienden op de schutting haar zeggen.
‘Nee, de spijkers zitten er zoo vast in!’ antwoordde de jongen, die blijkbaar Henk heette.
‘Wil ik je es helpen?’ vroeg zij weer.
‘Wat praat ze leuk, hé?’ zei Eddy.
‘Och, net als andere meisjes!’ zei Kees koeltjes.
Eddy kon zich niet begrijpen, dat Kees het zei.
‘Willen we es fluiten?’ vroeg hij.
Kees floot al; de jongen en het meisje keken op en lachten.
‘Wat ziet ze er moppig uit, als ze lacht!’ dacht Eddy, doch hij zei het maar niet, omdat Kees daar blijkbaar toch niets voor voelde.
‘Dag!’ riepen de jongen en het meiske in den tuin.
‘Dag!’ antwoordden de twee boezemvrinden op de schutting, en de kennis was gemaakt.
| |
| |
‘Wonen jullie hier naast?’ riep de jongen, die Henk heette.
‘Ik wel!’ riep Kees, ‘hij niet’ - en hij wees op Eddy. - ‘Hij woont op de Nieuwe Gracht!’
‘O!’ antwoordde Henk, al had hij dan ook nog nooit van de Nieuwe Gracht gehoord.
‘Komen jullie hier wonen?’ informeerde Kees weer.
Het meisje knikte lachend en Kees riep:
‘Leuk, dan worden we buren!’
‘Op welke school kom je?’ informeerde Eddy.
‘Op de H.B.S.!’ antwoordde Henk.
‘Fijn! dan kom je bij ons!’ riep Kees.
Tot nu toe hadden ze alleen nog maar met den broer gepraat; Eddy waagde het, om nu ook eens tegen het meisje te beginnen.
‘Kom jij ook bij ons?’ vroeg hij.
‘Nee!’ lichtte het zusje in, ‘ik ben op de meisjes-H.B.S.!’
‘Hè, da's pech!’ klonk het van de schutting.
‘Waar komen jullie vandaan?’ informeerde Kees, die alles van zijn nieuwe buren nu maar dadelijk wilde weten.
‘Van Deventer!’ antwoordde Henk.
‘Is je vader dan officier?’ vroeg Eddy, daar zij vroeger een cavalerie-officier als buurman hadden gehad, die later naar Deventer was gegaan.
De jongen antwoordde niet dadelijk; toen zei hij, 'n beetje verlegen:
‘Ik heb geen vader meer!’
Eddy kreeg 'n vreeselijke kleur; hij had zich de tong wel willen afbijten. Eddy had ontzettend het land - vooral tegenover het aardig meisje, dat op eens niet meer lachte - en hij wist dan ook niet, wat hij zeggen moest om het weer goed te maken.
| |
| |
Na 'n korte, pijnlijke stilte zei Henk:
‘We zijn bij 'n oom en tante in huis!’
De jongens op de schutting durfden niets meer vragen; zij begrepen, dat Henk en zijn zusje weezen waren, en zij hadden beiden op eens een warm, groot medelijden met den jongen en zijn zusje, vooral met het zusje, dat zoo ernstig nu keek.
Weer was het even stil; toen vroeg Henk:
‘Waren jullie aan 't spelen?’
Kees en Eddy ademden op, nu zij weer over iets anders konden praten en Eddy antwoordde dan ook dadelijk.
‘Ja, we waren aan 't goal-schieten. Onze bal ligt in jullie tuin!’
‘Kom hem maar halen!’ riep Henk.
Eddy en Kees slingerden hun beenen over de schutting en sprongen in den tuin.
‘Voetbal jij ook?’ vroeg Eddy.
‘Ja zeker. 'k Was in Deventer lid van U.D.! Van welke club ben jullie lid?’
‘Van A.F.C.!’ antwoordden Eddy en Kees tegelijk.
‘Daar word jij ook lid van, he, Henk?’ zei het meisje.
Eddy raakte al meer en meer in de wolken.
Wat 'n leuk, aardig ding was dat!
‘Hoe heeten jullie eigenlijk?’ vroeg Eddy.
‘Henk Walden!’ antwoordde hij.
‘En ik heet Kitty!’ antwoordde zij.
Kitty Walden! Wat 'n snoezige naam!
Eddy vond het meisje al liever en liever.
‘Kunnen we jullie helpen?’ vroeg hij; hij voelde er veel meer voor, om wat bij den nieuwen buurjongen en zijn aardig zusje te blijven dan weer in den tuin van Kees te gaan goal-schieten.
‘Ja, da's goed!’ antwoordde Henk.
| |
| |
Toen hoorden Kees en Eddy een zachte, lieve vrouwenstem roepen:
‘Henk! Kitty! Wil jullie me even helpen... boeken naar boven brengen?’
Eddy en Kees keken elkaar even aan.
‘Nou, dan zullen wij maar weg wezen, he, Eddy?’ zei Kees, 'n beetje teleurgesteld; hij vond het toch ook jammer, om nu afscheid te moeten nemen.
Maar op hetzelfde oogenblik kwam mevrouw Walden, de tante van Henk en Kitty, naar buiten.
De twee vrinden kwamen dadelijk onder den indruk van de innemende, vriendelijke verschijning. Zij was 'n tengere, in het zwart gekleede vrouw met iets onbeschrijfelijk zachts in haar oogen.
Eddy en Kees namen - ietwat verlegen - hun petten af.
‘Da's de jongen van hiernaast, tante!’ lichtte Henk dadelijk in, ‘en dat is z'n vrind. Ja, hoe heeten jùllie nou?’ vroeg hij lachend.
Eddy en Kees noemden hun namen.
‘Ze vroegen, of ze ons mochten helpen?’ zei Henk weer.
‘Wel ja, jongens, als jullie wilt, heel graag. Kom maar mee!’
Eddy en Kees waren al binnen; Eddy wist niet, wie hij liever vond: de leuke, aardige Kitty met haar mooie, blonde haren en haar wipneusje of die snoezige mevrouw met haar zachte, lieve stem. En Henk was 'n ‘machtig leuk’ type, dat zag hij dadelijk.
In de tuinkamer stond mijnheer Walden.
‘Zoo, krijgen we assistentie? Da's braaf. Ben jullie de buurjongens?’ vroeg hij lachend.
Mijnheer ook al zoo'n vroolijke, joviale man!... Wel verdraaid! wat aardige menschen waren dat!
| |
| |
Eddy dweepte nu al met de heele familie!
'n Leuke, gezellige meneer, 'n zachte, lieve mevrouw, 'n lollige, echte jongen en het zusje?... nee, die was nou gewoonweg om te stelen! Dat was in één woord 'n engel, 'n schat!
Zoo'n meisje had Eddy in z'n leven nog nooit gezien. Wat liep ze daar vief en vlug, wat had ze 'n aardige jurk aan, wat lachte ze telkens moppig, wat praatte ze leuk!
Eddy was nog nooit echt verliefd geweest, hij had altijd - net als Kees - andere jongens uitgelachen, als die het over ‘hun meisje’ hadden; hij had dit altijd flauwen, kinderachtigen onzin gevonden.
Maar nu?
Nu had hij het in eens te pakken en danig ook! Het was precies, zooals het wel eens in groote menschenboeken beschreven stond: het kwam plotseling over hem, roetsj, onverwachts! Eddy wist nu al zeker, dat hij later met Kitty trouwen zou.
En Kees? Och, die vond Kitty ook wel aardig, naar verliefd?... nee, hoor, dan moest er nog heel wat anders met Kees gebeuren. Meisjes stonden bij Kees niet erg in den pas; dat waren volgens hem meestal nuffen en nesten, die het altijd onder elkaar hadden over mooie kleeren, partijtjes en verliefdheid. Hij had er den schrik van te pakken gekregen op de danslessen, waar hij op hoog bevel tot het vorige jaar elken Vrijdagmiddag naar toe moest.
Die dansles was voor Kees steeds 'n nachtmerrie geweest. Aan dat idiote rondspringen en huppelen met meisjes had hij altijd gruwelijk het land gehad. Hij kon er trouwens ook niets van; hij was meestal met z'n dikke lichaam 'n halven slag achter en trapte zijn dame geregeld bij elke wals één of twee maal op haar
| |
| |
teenen. De meisjes moesten er niets van hebben om met den dikken Keesje Brummer - hoe leuk ze hem dan over 't algemeen ook vonden - te dansen en het was voor Kees een heele opluchting geweest, toen de heer Partijn - de dansleeraar - hem op een goeden dag voor altijd van de dansles had ‘gebust,’ omdat hij 'n zak groene erwten in des heeren Partijn's viool had laten leegloopen.
Nee, meisjes, dat was niks voor Kees. Om er es even mee te praten, nou ja, goed, dat kon er mee door, maar verliefd wezen, er mee wandelen, dansen, tennissen en al die flauwe aardigheden meer, dat vond hij kinderachtigen onzin. Daar had je later nog tijd genoeg voor.
Nee, om Kitty was het Kees niet te doen; hij vond ze wel aardig, dat niet, maar 't was 'n meisje, zooals er wel honderd andere meisjes waren. Maar Henk en mijnheer en mevrouw, dat vond ie leuke menschen, daar kon je mee opschieten, dat zag ie dadelijk. Bij de familie Walden zou je gerust over mogen klimmen, als de bal eens over de schutting was gevlogen en Henk zou ook wel vaak bij hèm komen overwippen. Kees was erg in z'n schik met z'n nieuwe buren en wou dus - al was het dan ook om andere redenen als Eddy - nog graag 'n uurtje blijven.
‘Nou, jongens, als jullie wilt, breng dan deze boeken maar naar boven!’ zei mijnheer Walden.
Eddy en Kees hadden reeds 'n stapel in hun armen en zij sjouwden met hun nieuwen vrind en zijn zusje naar boven om de boeken daar in een groote kast te bergen. Zoodra zij klaar waren, holden zij weer naar beneden om 'n nieuwe bezending te transporteeren. En terwijl zij zoo bezig waren, vertelden zij onder de hand elkander van alles uit hun leven.
| |
| |
Zij hoorden van Kitty en Henk, dat zij tweelingen waren, dat mijnheer Walden dokter was en dat zij al vier jaar bij hun oom en tante in huis waren.
Al vier jaar waren zij dus weezen!
Maar daar durfden de twee jongens niet naar vragen; zij begrepen dit wel, zonder dat Henk en Kitty hun dat zeiden en Eddy keek weer even vol medelijden naar dat zachte, blonde meisje. Hij zou op dat oogenblik voor haar door het vuur zijn gegaan.
Eddy en Kees vertelden op hun beurt van het ‘hok’, van de leeraren, van de meisjes-H.B.S., van A.F.C. en van Vitesse! En ze zeiden ook aan Henk, dat zij voorloopig niet naar A.F.C. mochten om hun rapport, maar dat ze dit vandaag niks ‘zuur’ vonden.
Toen ze klaar waren met de boeken, hielpen ze bij het open maken van kisten en bij het uitpakken van manden in den wijnkelder en zij sjouwden en zwoegden, alsof zij er hun brood dien dag mee moesten verdienen. En Eddy verklaarde bij herhaling aan Kitty en Henk, dat hij 't veel fijner vond om hier te helpen dan te spelen op A.F.C. Hij had nooit gedacht, dat hij zijn vader nog eens zóó dankbaar zou zijn voor de hem opgelegde straf.
Het kostte beiden jongens bepaald moeite, van de familie weg te gaan en toen mevrouw om vijf uur zei, dat ze maar vaak bij Henk moesten komen spelen, antwoordden ze tegelijk gretig:
‘Graag, mevrouw!’
Zij klommen - omdat dit, volgens hen, de kortste en gemakkelijkste weg was - weer over de schutting en daar boven op die planken omheining namen ze afscheid van hun nieuwen vriend en 't vriendinnetje.
‘Nou, besjour, Henk! tot ziens!’
‘Besjour, Eddy, besjour, Kees!’ antwoordde Henk.
| |
| |
Toen, wat zachter en 'n beetje verlegen:
‘Dag, Kitty!’
‘Dàààg!’ riep het meiske, en de jongens sprongen van de schutting af.
‘Dàààg!’ riepen zij beneden nog eens tot afscheid.
‘Dàààg!’ klonk het van den anderen kant.
De twee vrienden stonden weer in Kees' tuin en keken elkaar even aan.
‘Wat aardige lui, he?’ zei Kees.
‘Ja, verduveld aardig!’ zei Eddy, en toen, na een oogenblik, vroeg hij:
‘Zeg, vind je die Kitty niet 'n leuk, moppig ding?’
‘Och, ja... 't gaat wel!’ antwoordde Kees, 'n beetje onverschillig.
Eddy viel uit de wolken.
‘'t Gaat wel!!’
Het was als 'n koude waterstraal voor hem. Die Kees was ook ongevoelig voor alles.
‘Hoe is 't mogelijk, dat je 't niet vindt?’ zei Eddy verontwaardigd.
‘Och - ieder z'n smaak!’ bromde Kees.
‘Ik vind het gewoon 'n snoes van 'n meisje!’ zei Eddy enthousiast.
Kees keek Eddy met groote oogen aan. Wat was dat? Zou hij nou ook al mee gaan doen aan die kinderachtigheden?
‘Zeg, je hebt het toch niet te pakken?’ vroeg hij; Kees kon zich zoo iets van Eddy nog niet goed voorstellen.
‘Och, onzin!’ bromde Eddy en hij trapte op eens, erg verlegen, met een vaart tegen den bal, die juist voor z'n voeten lag.
Nee, nee, Eddy behoefde niks meer te vertellen; Kees zag het duidelijk: 't was mis met hem, heelemaal mis.
| |
| |
Verliefd? Eddy verliefd?
Waar een mensch in één enkelen middag al niet toe komen kon!
Dien avond wou het werken bij Eddy niet vlotten. Wel trachtte hij telkens weer met nieuwen moed te beginnen, maar zijn gedachten dwaalden onophoudelijk af en hij zag voortdurend het aardige buurmeisje van Kees voor zich met de blonde, loshangende haren, het geestige wipneusje en de zachte, blauwe oogen.
Hij zag haar weer, vlug de trap opwippen met 'n stapel boeken onder haar arm, hij zag haar bezig met Henk, om de kist in den tuin open te breken of lachend bij de schutting, zooals zij daar stond, toen Kees en hij er over klommen en zij hun vroolijk haar ‘dàààg’ achterna riep. Maar hij zag ook weer dat verdrietige gez chtje voor zich, toen hij gevraagd had, of haar vader officier was en Henk antwoordde, dat zij geen vader meer hadden.
Hoe had hij toch zóó dom kunnen zijn om zoo iets te vragen! Wat zou zij wel van hem gedacht hebben, toen hij dàt vroeg? En dat hij niets gezegd had, dat hij zoo onhandig zijn mond had gehouden!
Hij kreeg een kleur, toen hij daar weer aan dacht. Hij had er het land over, vreeselijk het land! Maar wat had hij op dat oogenblik moeten zeggen? Zij zou toch wel hebben begrepen, dat hij dat erg náár vond.
Als hij haar eens 'n briefje stuurde en haar schreef, dat hij er erge spijt van had.
Eddy scheurde een stuk papier uit zijn thema-cahier en begon:
‘Lieve Kitty.’
Ja, wat nou verder?
| |
| |
't Was toch niet gemakkelijk om aan 'n meisje te schrijven, vooral niet over zoo iets. Hij beet op zijn pennehouder en staarde naar het plafond.
‘Hallo, Eddy!’
Het was Kees, die de trap op kwam stormen.
Eddy schoof gauw het papiertje onder een stuk vloei; Kees hoefde van dat briefje niets te weten.
Kees moest een atlas van Eddy hebben; doch de atlas was eigenlijk maar 'n smoesje, want in werkelijkheid kwam hij, om nog wat met zijn vriend over de nieuwe, leuke buren te boomen.
Kees had Eddy geen grooter genoegen kunnen doen, want op dit oogenblik sprak hij nergens liever over dan over de familie Walden. En telkens bracht Eddy het gesprek op Kitty, die hij toch zoo ‘verduveld aardig’ vond.
Omdat Kees wel merkte, dat hij er niets meer aan kon doen, gaf hij hem maar zijn zin en zei hij, dat ie Kitty ‘aardiger vond dan al die nesten en nuffen van de dansles met elkaar!’ en dit meende Kees volkomen.
‘O jé, die zijn niet met elkaar te vergelijken!’ lachte Eddy.
‘Zeg, Kees!’ vroeg hij na een oogenblik, ‘was dat erg, dat ik dat zei... van haar vader?’
‘'t Was wel sneu, maar je kon het toch niet weten!’ stelde Kees hem gerust.
‘Nee, he?’ zei Eddy, heel wat getroost door de opmerking van zijn vrind.
Kees zat op den rand van de tafel, speelde met het stukje vloei.
‘Hé, wa 's dat? “Lieve Kitty?” Wou je haar 'n briefje schrijven?’
Eddy voelde, dat hij rood werd tot achter zijn ooren.
‘Nee... eh... ikke... ik wou alleen maar schrijven,
| |
| |
van... eh... van van middag... nou, eh... van m'n stommiteit op de schutting, je begrijpt wel!’ stotterde Eddy.
Kees begreep het; het was nog erger met zijn vrind gesteld dan hij gedacht had.
Vijf minuten later ging Keesje Brummer weg en Eddy bracht hem thuis. Maar het was dezen keer Eddy minder om den vriend dan om het vriendinnetje te doen; hij hoopte nog een glimp van Kitty Walden te zien. En werkelijk, toen hij voor haar huis stond, zag hij even Kitty's figuurtje als een Chineesche schim op het witte gordijn.
‘Och, jammer!’ zuchtte hij, toen het poppetje verdween. ‘Nou, enfin, toch wat gezien!’ en hij nam afscheid van Kees.
Ja, ja, Eddy had het wel leelijk te pakken. Kees vond het ‘kinderachtigen onzin,’ maar als hij kon, dan zou hij hem helpen, want Eddy Loomans was en bleef toch Keesje Brummer's beste vrind.
|
|