[1704]
Dit vorleden jar 1703 hebe hondert 17 kynder met seegen en geluck gehalt.
Alemachtige Goedt en Vader, gefft mij doch nu wederom met dyt angevange niwe jar
17 hondert 4 doch niwen seegen, niwe welldaden. Begafft mij met dorluchtige
kenisse en verstant, ho langer ho mer. En geff dat noyt mijn evenmens onder mijn
handen ongeluckig worde, gelick gij, allemagtige Godt en Vader, mij alltit met
seegen van den hogen hemel hebt bijgestan. Also wilt vortan U vaderlicke gust en
genade nit van mij trecken. Ick ben nit, mar U allen de ehre. Mijn hulpe komt
van den Heere dy hemell en arde gemaekt [heeft]. Verlat mij dan nit, o mijn Godt
en Saligmacker. Geft mij ock lust, de gunste van de mensenkynder, gesontheit. En
op Uwe saligheit wacht ick, Here. Amen, het sij so om Jesus Christus wille,
ammen.
Catharina Ger. Schraders, weduw Cramers.