Memoryboeck van de vrouwens. Het notitieboek van een Friese vroedvrouw 1693-1745
(1984)–Catharina Schrader– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina X]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Catharina Geertruida Schrader (1656-1746).
Gewassen pentekening van J. Folkema, 1714. Foto Iconographisch Bureau. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M.J. van Lieburg
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Het ‘Memoryboeck’ in de medisch-historische literatuurIn zijn verslag ‘omtrent den staat der boekerij’ van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst kon de bibliothecaris C.E. Daniëls (1839-1921) in 1892 melding maken van een belangrijke aanwinst voor de handschriftencollectie.Ga naar eind3 Het betrof een manuscript afkomstig uit de nalatenschap van de Friese heel- en vroedmeester Jan Jans Kiestra (1814-1891), die vanaf 1837 te Ee zijn praktijk had gevoerd en als enthousiast beoefenaar van de geschiedenis der geneeskunde in ruimer kring bekendheid genoot.Ga naar eind4 Jarenlang maakte hij diepgaande studie van het leven en werk van Hendrik van Deventer (1651-1724), over wie hij regelmatig publiceerde en voor wie hij, zij het tevergeefs, een standbeeld als eerbewijs heeft willen oprichten.Ga naar eind5 Ongetwijfeld heeft Kiestra's belangstelling voor de geschiedenis van de verloskunde een rol gespeeld bij de aankoop van het onderhavige manuscript uit de boedel van de Leeuwarder medicinae en obstetriciae doctor Sybrandus Fockema (1771-1848), een verre verwant van Vrouw Schrader (vgl. 2997).Ga naar eind6 Voor de nieuwe bezitter was het niet moeilijk het grote belang van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handschrift te onderkennen. Al in 1850 publiceerde hij in het Nieuw Practisch Tijdschrift voor de Geneeskunde een artikel waarin hij op grond van een nauwkeurige bestudering van het manuscript tot de conclusie kwam dat de kering niet eerst in het midden der 18e eeuw werd ingevoerd, maar door Vrouw Schrader af regelmatig werd toegepast.Ga naar eind7 Vijf jaar later, in december 1855, liet Kiestra aan de toenmalige bibliothecaris van de Maatschappij, A.H. Israëls (1822-1883), weten dat de inhoud van het handschrift, tezamen met de door hem verzamelde processtukken waarin de naam van Catharina Schrader wordt vermeld, beschouwd moeten worden als ‘belangrijke bijdragen tot de geschiedenis der verloskunde in Oostergoo van Van Deventer's vertrek van Wieuwerd in 1694 tot Camper's komst in Franeker’.Ga naar eind8 Kiestra zelf is er niet toe gekomen om uitvoeriger over het ‘dagboek van Vrouw Schrader’, zoals het manuscript in de wandeling werd genoemd, te publiceren. Wel verzamelde hij allerhande gegevens betreffende de auteur en kopieerde hij de meest opvallende passages, hetgeen door hem in één dossier werd ondergebracht met het opschrift ‘Levensschets van Catharina Geertruid Schrader en afschrift van het belangrijkste uit haar Dagboek van verrigte verlossing van 1693 tot 1745’. Over deze bundel berichtte Kiestra in de eerder genoemde brief aan Israëls dat hij van plan was een afschrift te schenken aan de bibliotheek van het Genootschap tot bevordering der Genees- en Heelkunde te Amsterdam, maar dat hij vooralsnog niet tot verzending was overgegaan ten einde ‘nog in de gelegenheid te blijven, om er iets te kunnen bijvoegen’. In het archief en de bibliotheek van het Genootschap is echter een dergelijk manuscript niet terug te vinden.Ga naar eind9 Evenzo is de ‘tabel van Catharina's inkomsten en uitgaven uit dit handschrift overgenomen’, die met de brief van Kiestra aan Israëls is meegestuurd, onvindbaar gebleven. De eerste die, na de mededeling in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde over de aanwinst voor de boekerij, de inhoud van het ‘dagboek’ benutte voor historisch onderzoek, was A. Geyl (1853-1914). In een lange artikelenreeks in het Medisch Weekblad van 1897 ‘over de opleiding en maatschappelijke positie der vroedvrouwen in de 17e en 18e eeuw’,Ga naar eind10 citeerde Geyl het handschrift ter illustratie van het financiële reilen en zeilen van vroedvrouwen en ter ondersteuning van zijn conclusie dat het jaarinkomen van Vrouw Schrader ‘nooit geëvenredigd (is) geweest aan den arbeid, dien zij verrichtte en de beroemdheid, waarop zij bogen mocht’.Ga naar eind11 Hoewel vroedvrouwen in lang niet alle opzichten door Geyl werden bewonderd, behoorde Vrouw Schrader naar zijn overtuiging echter vooraan te worden genoemd in de rij van hen, ‘die het vak harer keuze met grote toewijding en zelfs met meer dan de gevorderde bekwaamheid beoefenden’.Ga naar eind12 Onbegrijpelijk en met het hiervoor geciteerde volledig in tegenspraak was echter Geyls beoordeling van Vrouw | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schraders plichts- en verantwoordelijkheidsgevoel, waarvan hij meende dat die geheel ontbraken. ‘Meestal trad zij zoo kras, zoo ruw en zoo zeker op, dat men aan ontoerekenbaarheid moet denken..., voortvloeiende uit den grooten, maar door haarzelf niet altijd bemerkten afstand, die er tusschen haar kunnen en moeten gelegen was. Als men vooropstelt, wat toch niet anders kan, dat ook zij niet verstoken geweest is van de primitive, normale, overal aanwezige gevoelens van humaniteit, dan moet men met mij aannemen, dat zij de beteekenis niet begreep of gevoelde van de feilen en misslagen, die van haar opgeteekend staan, dat zij daarvoor te onbeschaafd en te onwetend was’. Dat een dergelijk oordeel meer over Geyl zelf dan over Vrouw Schrader zegt, maakt de lectuur van het ‘Memoryboeck’ gemakkelijk duidelijk.Ga naar eind13 In hetzelfde jaar 1897 liet Geyl ook de internationale medischhistorische wereld kennismaken met de Dokkumse vroedvrouw door een artikel in het tijdschrift Janus over Vrouw Schrader als ‘investigatrice du caractère anatomique de la placenta praevia’. Daarin typeerde hij haar als ‘excellente sage femme...’, die ‘savait admirablement son métier’. Op grond van de casuïstiek betreffende placenta praevia, waarvan hij er zeven in het ‘dagboek’ telde, plaatste Geyl de Friese vroedvrouw op één lijn met de beroemde Franse verloskundige Paul Portal († 1703). ‘Elle donc et Portal ont tous deux non seulement indiqué l'anatomie de la placenta praevia, mais reconnu exactement le danger clinique qu'elle présente et compris le moyen d'y parer’.Ga naar eind14 Een uitvoeriger beschrijving van het handschrift en een eerste poging tot een biografie van Vrouw Schrader volgde eerst in 1926 in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde.Ga naar eind15 In dit artikel tekende B.W.Th. Nuyens (1865-1945) de schrijfster van het ‘Memoryboeck’ meer als exponent, dan als exceptie van de vroedvrouwenklasse. Op dit punt kritiseerde Nuyens, overigens niet geheel terecht, zijn collega Geyl, die hij verweet het handschrift onzorgvuldig te hebben gelezen en de hoofdzaak, namelijk ‘de resultaten van haar werk’, onbesproken te hebben gelaten. ‘Wanneer hij (= Geyl, v.L) breed uitwijdt over de slechte opleiding der vroedvrouwen, krijgen wij den indruk, dat hij juist oordeelt, maar zijn wij toch verbaasd over het aantal goede vroedvrouwen, die volgens de verklaring van betrouwbare schrijvers, op het platteland werden aangetroffen’.Ga naar eind16 De resultaten van Vrouw Schrader waren naar berekening van Nuyens zodanig, dat ‘zelfs Geyl zou toegeven, dat de zwangere toen veiliger was in de handen der gesmade vroedvrouw’. Nuyen's publikatie is door verschillende schrijvers dankbaar benut bij de beschrijving van de laat-17e eeuwse en vroeg-18e eeuwse verloskunde en verloskundige praktijk in Nederland. Zo wijdde Van Reeuwijk in zijn dissertatie over Vroedkunde en vroedvrouwen in de Nederlanden in de 17e en 18e eeuw (1941) een klein gedeelte aan Vrouw Schrader, waarschijnlijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter zónder het handschrift zelf te hebben gezien, getuige de door hem geciteerde casus die dezelfde zijn als die door Nuyens waren weergegeven! In Nuyens' berekeningen had Van Reeuwijk overigens geen enkele fiducie: de berekende maternale sterfte beoordeelde hij ‘absurd’ te zijn omdat die lager zou zijn geweest dan ‘in onzen aseptischen tijd’. ‘We zijn’, concludeerde hij, ‘wel gehouden de gegevens uit het handschrift van Vrouw Schrader met het noodige voorbehoud te aanvaarden en meer bewondering te hebben voor haar hart dan voor haar hoofd, ofschoon zij bij machte was zuiver empirisch zich eene kennis der verloskunde eigen te maken, die respect afdwingt en voor het nageslacht dient te worden bewaard’.Ga naar eind17 In 1949 nam de medisch-historicus Baumann in zijn relaas Uit drie eeuwen Nederlandse geneeskunde een passage op over Vrouw Schrader en viel daarin Nuyens in zijn conclusie bij dat, wanneer het manuscript rond 1700 in druk zou zijn verschenen, ‘zo had Nederland, evenals Frankrijk en Duitsland, zijn “grote vroedvrouw” van de 17e eeuw gehad’.Ga naar eind18 Tenslotte publiceerde een oud-huisarts van Ternaard, M.J. Elzinga, in 1954 in het Friese tijdschrift It Beaken een beknopt artikel over Catharina Schrader, echter zonder nieuwe gegevens of inzichten te berde te brengen.Ga naar eind19 In hetzelfde, aan Dokkum gewijde nummer van It Beaken, leverde S. van Tuinen als eerste een sociaal-historische bijdrage over het ‘Memoryboeck’ door een classificatie te bieden van de beroepen die Vrouw Schrader heeft genoteerd. Een kwantitatieve analyse ontbreekt in dit artikel.Ga naar eind20 Tot medio jaren vijftig bleef de belangstelling voor het manuscript beperkt tot verloskundige en medisch-historische kring. Het is de verdienste geweest van de Dokkumse kunstschilder Van Kammen om het handschrift, waarop hij mogelijk door de publikatie in It Beaken is geattendeerd, in ruimer kring bekend te maken. In 1958 leverde Van Kammen een integrale transcriptie van het handschrift, voegde daar een inleiding en een namen- en beroepenindex aan toe en gaf het geheel met financiële steun van het Dokkumse gemeentebestuur in stencilvorm uit.Ga naar eind21 Vooral de waarde van het ‘Memoryboeck’ als genealogische bron stond daarbij kennelijk centraal. De verdienste van Van Kammen blijft onverlet, wanneer een kwart eeuw later moet worden gezegd dat aan deze uitgave verschillende bezwaren kleven. De transcriptie is, gelet op het aantal fouten in de transcriptie, omissies en verschrijvingen, onbetrouwbaar en vanwege het ontbreken van de interpunktie moeilijk leesbaar; de toegevoegde indices zijn onvolledig en voor de inleiding beperkte de schrijver zich tot het raadplegen van de Dokkumse belastingkohieren waaruit het adres van Vrouw Schrader kon worden vastgesteld. Ander voor de hand liggend bronnenmateriaal is door Van Kammen niet geraadpleegd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het beschikbaar zijn van een volledige transcriptie heeft in de afgelopen jaren niet geleid tot een nauwkeurige bestudering van het handschrift. Snapper, Lindeboom en Ringoir, om slechts een drietal auteurs van medisch-historische publikaties te noemen, hebben zich bij de vermelding van Vrouw Schraders ‘Memoryboeck’ hoofdzakelijk beperkt tot hetgeen Nuyens al te berde had gebracht.Ga naar eind22 Historici lieten het ‘dagboek’, en de unieke demografisch- en sociaal-historische informatie die het bevat, onbenut. Zelfs in een standaardwerk als van Faber over Drie eeuwen Friesland ontbreekt Vrouw Schraders naam.Ga naar eind23 Een iets uitvoeriger citering van het ‘Memoryboeck’, zij het zonder nieuwe kwantitative bewerking, leverde alleen Klinkert in de historische inleiding tot zijn proefschrift over Verloskundigen en Artsen (1980).Ga naar eind24 Twee jaar eerder had dezelfde auteur in een landelijk dagblad een column geplaatst, die de algemene interesse voor het handschrift wekte, hetgeen tenslotte de indirekte aanleiding tot de voorliggende uitgave is geworden.Ga naar eind25 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Catharina Geertruida SchraderOndanks de hierboven gesignaleerde belangstelling is aan het levensverhaal van de auteur merkwaardigwijs nog maar weinig aandacht besteed. De summiere biografie die Nuyens en latere auteurs geven is hoofdzakelijk gebaseerd op bijzonderheden die Vrouw Schrader zelf in haar ‘Memoryboeck’ gegeven heeft. Een uitvoeriger, hoewel zeker niet uitputtend, genealogisch en algemeen archiefonderzoek, dat in het kader van deze uitgave werd uitgevoerd, leverde echter tal van aanvullingen, die de levensloop van Vrouw Schrader verduidelijken.
Catharina Geertruida (eigenlijk: Gertraut) Schrader werd begin september 1656 te Bentheim als oudste dochter van Friedrich Schrader en Gertrud Nibberich geboren.Ga naar eind26 Haar grootvader was Johannes Schrader (1585-1664), alias Sartorius, die van 1625 tot zijn dood predikant was in Gildehaus en die gehuwd was met Catharina Kemener, een dochter van de hofprediker Johann Kemener. Van dit predikantengezin was Friedrich de derde zoon. Twee van zijn vier broers, Johannes en Hermann werden predikant; van de twee anderen, Egbert en Henrich, werd de eerste glazenier. Friedrich zelf koos het beroep dat zijn grootouders en voorgaande geslachten beoefend hadden, namelijk dat van kleermaker (vgl. Schnider - Schröder - Schräder - Schrader / Sartorius).Ga naar eind27 Zijn beroep oefende Friedrich Schrader uit aan het hof te Bentheim, waar Graaf Ernst Wilhelm (1623-1693) sinds 1643 het bewind voerde over het graafschap. Het centrum van dit gebied, dat geografisch deel uitmaakt van Nedersaksen en aan de westzijde door de provincies Drente en Overijssel wordt begrensd, werd gevormd door Bentheim en de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naburige plaatsjes Gildehaus, Schütterop en (Burg-)Steinfurt. De regering van Graaf Ernst Wilhelm is in politiek en religius opzicht een allerminst rustige periode geweest. Behalve dat het graafschap te lijden had van de gevolgen van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648), was het vooral de graaf zelf die ‘zijn land en familie in vele onzalige twisten verwikkeld heeft’.Ga naar eind28 Het begon allemaal in 1661 met het onverwachte en late huwelijk van Ernst Wilhelm met Geertruida van Zelst, waardoor zijn broer het uitzicht op de erfenis ingrijpend zag wijzigen, met alle verwikkelingen van dien. Nog gecompliceerder werd de situatie toen Ernst Wilhelm zich in 1668 tot het rooms-katholicisme bekeerde: de overwegend protestantse bevolking en vooral de invloedrijke reformatorische kerken van Bentheim werden daardoor met een volkomen nieuw beleid geconfronteerd; in het gezin van de graaf kwam een tweespalt die tenslotte, na allerlei scenes, compleet met een ontvoering van de gravin, tot een scheiding leidde en op politiek niveau was de nieuwe geloofsovertuiging van de graaf aanleiding tot schermutselingen tussen het leger van de bisschop van Münster en de Duitse vorsten die zich als beschermers van de protestantse religie wilden presenteren.Ga naar eind29 Daarmee is tegelijk de achtergrond geschetst van de jeugd van Catharina Schrader. Hoewel nauwkeurige gegevens ontbreken ligt in het voorafgaande waarschijnlijk ook de verklaring van het feit, dat eind jaren zeventig het gezin van Friedrich Schrader is terug te vinden in de sleutelstad van het zoveel rustiger Holland.
Vrouw Schrader had tenminste vier broers en één zus: Ernst Wilhelm (1654-1735), Bernhard, Johann Hermann, Friedrich en Margaretha Schrader. Eerstgenoemde treffen we eind jaren zeventig aan te Leiden, waar hij commies werd ‘ter thesaurye’. Na het vroege overlijden van zijn eerste vrouw Anna Berckhout, huwde hij met Margarita Dompselaar, een dochter van een vermogende Friese familie.Ga naar eind30 Bernhard huwde in 1692 te Leiden met Anna Kerstens. Johann Hermann werd in 1699 toegelaten tot het Statencollege te Leiden om lot predikant te worden opgeleid. Hei lijkt aannemelijk dat Catharina Geertruida rond 1680 met haar oudste broer naar Leiden is meegereisd. In ieder geval is zij daar gebleven tot medio mei 1682, toen haar van de kerkeraad van de plaatselijke Hervormde Gemeente attestatie werd verleend om terug te keren naar de Gemeente van Bentheim.Ga naar eind31 Op 7 januari van het volgende jaar huwde Vrouw Schrader in de Reformierte Kirche van haar geboorteplaats met de 29-jarige chirurgijn Ernst Wilhelm Cramer, ‘gezegd Buller’.Ga naar eind32 Beiden moeten elkaar van jongsaf hebben gekend. Ernst Wilhelm's vader, Wolf Henrich (1611-1667) was een bekend chirurgijn te Bentheim en was gehuwd met de schoonzuster van Vrouw Schraders tante Margaretha.Ga naar eind33 Bovendien was | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1 Het wapen van de familie Cramer (Kramer).
kort tevoren de zuster van Ernst Wilhelm, Margaretha, Elisabeth, gehuwd met Vrouw Schraders neef, Johann Wilhelm Schrader, die preceptor was aan het bekende Gymnasium te Lingen. Waarschijnlijk was het voor Ernst Wilhelm zijn tweede huwelijk.Ga naar eind34 Mogelijk woonde hij toen te Hallum (Friesland). In de doopboeken van de Hervormde Gemeente aldaar staat op 2 september 1677 de doop vermeld van Anna, dochter van Mr. Willem, chirurgijn en op 27 maart 1680 laat dezelfde Mr. Willem Cramer er zijn zoon Adolph dopen. In de jaren 1688-1691 werden bij de registratie van de doop van de kinderen van Ernst Wilhelm Cramer en Catharina Geertruida dezelfde aanduidingen (Mr. Willem Cramer’ en ‘Mr. Willem chirurgin’) gebruikt.Ga naar eind35 De eerste jaren is het echtpaar te Bentheim blijven wonen. Daar werden twee dochters geboren: Geertrud Elisabeth (ged. 10 april/19 mei 1684) en Anna Elisabeth (ged. 26 oktober 1685). Omstreeks 1686 verhuisde het gezin naar Hallum, waar Vrouw Schraders man dus mogelijk al eerder had gepraktizeerd. Zijzelf had in Friesland ook relaties, zoals haar neef Arnold Harman Schrader, die zich twee jaar eerder in Ternaard had gevestigd en in funktie was als ‘practisijn’ bij het Gerecht van West-dongeradeel, en een zekere Henricus Dompselaar uit IJlst, een oom van haar eerdergenoemde schoonzuster.Ga naar eind36 In Hallum kreeg het echtpaar Cramer nog vier kinderen: Jan Frederik (ged. 13 mei 1687), Hendrick (ged. 30 september 1688), Anna Magdalena (ged. 1 september 1689) en een niet met name genoemde dochter (ged. 13 september 1691). Kort na de geboorte van dit laatste kind overleed op 4 februari 1692 Vrouw Schraders echtgenoot, ‘mijn brave, gelerde en hog geachte en van Godt en de menssen beminde man’,Ga naar eind37 en bleef zij als weduwe met zes kleine kinderen achter. Moeilijke jaren volgden. In januari 1693, juist een jaar na het overlijden van haar man, begon Vrouw Schrader naast de chirurgijnswinkel een vroedvrouwenpraktijk, zoals in een volgende paragraaf uitvoeriger zal worden belicht. Bijna drie jaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
later, in de laatste week van december 1695 (zie 40 en 41), verruilde zij het platteland voor de stad en verhuisde Vrouw Schrader naar Dokkum,Ga naar eind38 waar haar kinderen in de gelegenheid zouden zijn om onderwijs te volgen op een Latijnse School. Een nauwkeurig onderzoek in de belasting-cohieren van Dokkum, verricht door Van Kammen, heeft uitgewezen dat Vrouw Schrader te Dokkum op de Hogepol woonde, dicht bij de Hanspoort.Ga naar eind39 Aanleiding tot dit onderzoek was de mededeling van één van Vrouw Schraders latere familieleden, dat zij ‘waarschijnlijk in den laatsten tijd in het voormalige Admiraliteitshuis woonde, belast met het opzigt over het zindelijk onderhoud van dat gebouw, waarin toen de drie Latijnsche scholen en de twee Nederduitsche stadsscholen gevestigd waren’.Ga naar eind40 Afgezien van Van Kammen's verkeerde interpretatie, als werd hier beweerd dat Vrouw Schrader ‘schoonmaakster’ zou zijn geweest, berust deze mededeling op een verwisseling van moeder en dochter. Vrouw Schraders dochter Geertruida Elisabeth fungeerde in later jaren namelijk inderdaad als clavigera van de Latijnse School te Dokkum.Ga naar eind41 Deze Geertruida Elisabeth is waarschijnlijk de indirekte oorzaak geweest voor een belangrijke verandering in het leven van haar moeder. Het huwelijksboek van de Hervormde Gemeente te Dokkum vermeldt op 26 maart 1713 het huwelijk van Geertruida Elisabeth Cramer met Tjeerd Higt (1690-1761?), die als jonge wees was opgevoed bij zijn oom, de gouden zilversmid Thomas Higt (1649-1721), van wie hij het ambacht leerde.Ga naar eind42 Hoewel thans de edelsmeedkunst van Thomas Higt niet meer hoog wordt aangeslagen (gesproken wordt van ‘an average provincial master’, wiens ‘engraving is poor’Ga naar eind43), speelde hij op bestuurlijk niveau in de Dokkumse gemeenschap een leidende rol, en fungeerde hij jarenlang als één der burgemeesters. De vrijage van zijn pleegzoon Tjeerd bleef voor de ongehuwde Thomas niet zonder gevolgen. Op 22 februari 1713, een maand vóór het huwelijk van hun (pleeg-)kinderen, traden Thomas Higt en Catharina Geertruida Schrader in het huwelijk.Ga naar eind44 Voor Vrouw Schrader volgden nu acht rustige huwelijksjaren. Haar vroedvrouwenpraktijk bleef in de periode tot enkele bevallingen beperkt. Gelet op de maatschappelijke positie van haar man zal het gezin een redelijke welstand hebben genoten, zoals ook blijkt uit de financiële aantekeningen in het ‘Memoryboeck’. Uit de toevoeging ‘ons oude meyt’ achter de naam van Marrtie Clas (2405) valt op te maken dat het echtpaar Higt dienstpersoneel heeft gehad. Over de levensloop van haar kinderen vernemen we in deze jaren weinig. Jan Frederik Cramer wordt nog in 1707 gesignaleerd als medisch student aan de Universiteit van Groningen, maar raakt nadien uit het oog. Ook van Hendrick Cramer, Vrouw Schraders dochter Anna Elisabeth en de naamloze jongste dochter is geen spoor te vinden; aannemelijk is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat deze kinderen jong gestorven zijn. De regeling van de erfenis bevestigt in ieder geval dat in 1746 alleen nog twee dochters in leven waren.Ga naar eind45 Beide dochters moeten voor de bejaarde Vrouw Schrader veel betekend hebben, zeker in de tijd nadat zij door de dood van Thomas Higt in 1721 opnieuw weduwe was geworden. In 1718 heeft zij het genoegen bij de geboorte van haar eerste kleinkind te mogen assisteren. In het gezin van Tjeerd Higt en Geertruida Elisabeth Cramer zouden daarna nog vijf kinderen worden geboren, waarbij in alle gevallen grootmoeder Schrader als vroedvrouw is opgetreden (zie 2071, 2130, 2195, 2400). Vier van de zes kinderen overleden jong. Van de twee overgebleven kinderen heeft Ernst Willem Higt (1723-1762) nationale bekenheid gekregen.Ga naar eind46 Aanvankelijk zou hij het chirurgijnsvak ingaan, maar mede door de relaties van zijn moeder met de Latijnse School wist deze zich meer intellectueel te ontplooien, begaf zich naar de Hogeschool te Franeker en vervolgens naar Leiden, waarna hij besloot om zich geheel te wijden aan de fraaie letteren. In 1749 werd hij benoemd tot rector van de Latijnse School te Alkmaar. Vanaf 1741 verschenen van zijn hand tientallen Latijnse en Nederlandse poëtische werken die hem een grote reputatie bezorgden. Zou Vrouw Schrader niet met belangstelling en voldoening de carrière van haar kleinzoon hebben gevolgd? Vrouw Schraders tweede dochter, Anna Magdalena Cramer, huwde op 16 juni 1720 met haar neef Johannes Henricus Schrader (1701-1787).Ga naar eind47 Deze was te Leiden tot predikant opgeleid, waarna hij in 1719 beroepen werd in de Friese gehuchten Morra en Lioessens. Een jaar later werd hij predikant in Ternaard. De visites bij zijn tante te Dokkum zullen het begin van de relatie met Anna Magdalena hebben gevormd. Zesmaal heeft Vrouw Schrader in het gezin van de Ternaardse predikant verloskundige bijstand verleend: éénmaal bij de geboorte van een kleindochter, die naar haar werd vernoemd (2115), en vijfmaal bij de geboorte van een kleinzoon (zie o.a. 2185). Vier van hen heeft Vrouw Schrader kunnen zien opgroeien tot aanzienlijke burgers. Ernst Willem (1723-1784) werd in 1743 predikant te Marssum, Bernardus vestigde zich als lakenkoopman te Leeuwarden en Lodewick Schrader (1731-1794) (zie 2510) werd predikant.Ga naar eind48 De oudste zoon, Johannes Schrader (1721-1783), volgde de Latijnse School te Leeuwarden, waarheen zijn vader in 1731 beroepen was en studeerde vervolgens te Franeker met zoveel succes, dat hem door de Friese regering een alumniaat werd aangeboden. Na nog twee jaren te Leiden te hebben gestudeerd werd hij in 1744 benoemd tot prelector in de geschiedenis en welsprekendheid aan de Hogeschool te Franeker.Ga naar eind49 In die funktie was hij de leraar van zijn neef Ernst Willem, die hiervoor is vermeld. In september 1746 huwde hij met zijn oud-tante, de zeer bemiddelde weduwe Alida Beata Schrader (1694-1771), een dochter van Ernst Willem, Vrouw Schraders broer te Leiden.Ga naar eind50 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heeft de hoogbejaarde grootmoeder van de bruidegom en tante van de bruid de grootse bruiloft te Franeker meegevierd? Of liet haar gezondheid een dergelijke reis niet meer toe? Over ziekten of ouderdomsgebreken horen we haar in het ‘Memoryboeck’ zelden. Alleen in februari 1733 schrijft zij ‘seer syck’ te zijn, ‘an een syckte dar schir alle mennsen an waren’. Desondanks laat zij zich toch door degene die haar hulp inroept overhalen om te komen en is zij bijna drie uur doende met de bevalling. Haar ongetwijfeld veel jongere collega, die met dezelfde kwaal was behept, liet het volledig afweten! (2711). Ook in 1727 is Vrouw Schrader kennelijk ernstig ziek geweest, want in het gebed van nieuwjaar 1728 memoreert zij ‘an de portten des doodes’ genaderd te zijn geweest, maar nu weer redelijk hersteld te zijn. Zeker is dat Vrouw Schrader tot op hoge leeftijd werkzaam gebleven is. Wanneer zij op 7 februari 1745 voor de laatste maal een bevalling noteert is zij 88 jaar oud. De notering ‘kostgeld 80-0’ die men van 1732 af regelmatig in het ‘Memoryboeck’ aantreft doet vermoeden dat Vrouw Schrader gedurende haar laatste levensjaren is verzorgd, mogelijk door haar dochter Geertruida Elisabeth. Op 30 oktober 1746 is Catharina Schrader op 90-jarige leeftijd te Dokkum overleden. Hoewel de begrafenis zo goed als zeker in de Hervormde Kerk van Dokkum heeft plaatsgevonden, is een grafsteen niet teruggevonden. Wel bevinden zich in deze kerk de grafstenen van Tjeerd Higt en zijn vrouw. Indien Tjeerd Higt bij zijn familie begraven is, zou hier ook het graf van Vrouw Schrader te vinden moeten zijn, er althans van uitgaande dat Vrouw Schrader in het graf van haar tweede man is bijgezet.Ga naar eind51 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Het handschrift en zijn bewerkingHet ‘Memoryboeck van de Vrouwens’ dat van 9 januari 1693 tot en met 7 februari 1745 door Vrouw Schrader is bijgehouden, is een op oud-Hollands ongelinieerd papier met zwarte inkt geschreven handschrift van in totaal 544 folio's, recto en verso gepagineerd. Deze paginering is later aangebracht, zoals onder meer blijkt uit de paginering van fol. 434 en 435, waartussen oorspronkelijk meerdere pagina's hebben gezeten (april 1734- 14 juni 1735) die Vrouw Schrader zelf nog heeft geraadpleegd (zie appendix 1, nrs. 2815-2821), maar die later verloren zijn gegaan. Daarbij zijn de folio's 433 en 434 ernstig beschadigd geraakt. Verder is alleen het blad met de folionummers 165-166 gedeeltelijk beschadigd en zijn er op verschillende plaatsen sporen van uitgesneden pagina's te zien. Ook de goedkope half perkamenten band waarin het geheel is gebonden, is later aangebracht. Oorspronkelijk bestond het handschrift uit een negental cahiers (‘mijn schriefboeck’).Ga naar eind52 Eén daarvan gaf zij het opschrift ‘Memory Boeck van de Vrouwens’, dat voor deze uitgave tot titel is gekozen; een ander begon zij onder de titel ‘Memory boeck van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kinders (die) geboren worden’. De schriften hebben verschillende formaten; het grootste meet 160 × 207 mm, het kleinste 153 × 191 mm. Bij de paginering zijn verschillende fouten gemaakt: fol. 13-19 is gepagineerd als fol. 19-13, er zijn twee folio's 230 en 231 en in plaats van 439 noteert de bewerker 493, waarna hij doortelt van 493 tot en met 544, om dan de ‘memoires’ van Vrouw Schrader (zie appendix 1) te pagineren van 437 tot en met 488, zodat er twee folio's 437 en 438 zijn ontstaan en de nummers 489-492 ongebruikt zijn gebleven. Van de 544 pagina's die het huidige handschrift derhalve telt zijn er 35 blanco.Ga naar eind53 De overige bladen zijn meestal volledig beschreven, zonder marges, in een gelijkmatig schrift dat duidelijk leesbaar is en weinig transcriptieproblemen oplevert. Laatstgenoemde problemen bleven beperkt tot het onderscheiden van ‘ck’ en ‘ek’ (bijv. Haek/hack) en de ‘h’ en ‘k’ (bijv. nr. 771 Sachien of Sackien). Moeilijker was het aanbrengen van de interpunktie, die bij Vrouw Schrader bijna geheel ontbreekt. Spaties of het gebruik van kapitalen in het handschrift bieden geen houvast. Bij de bewerking werd de overtuiging steeds sterker dat de auteur haar notities in korte zinnen, soms met een enkel woord (‘hastig’, ‘lof’, etc.) opschreef. De ontcijfering van geldbedragen is echter niet altijd gelukt; deze getallen staan op de rechtsliggende pagina's zodanig aan de kant geschreven, dat door slijtage van de marges de laatste cijfers vaak onleesbaar zijn geworden. Voor het overige is de bewerking zoveel mogelijk uitgevoerd volgens de richtlijnen van het Nederlands Historisch GenootschapGa naar eind54, dat wil zeggen: waar nodig is de i als j (behalve bij verkleinwoorden van eigennamen), de ij als y en de y als ij (afgaande op een i- of ij- klank) getranscribeerd en zijn afgebroken woorden of onvolledige zinnen aangevuld in modern Nederlands, waarbij van vierkante haken is gebruik gemaakt. Niet in alle gevallen was dit laatste even gemakkelijk. Zo laten bijvoorbeeld het slot van 547, 873 en 1732 verschillende interpunkties en/of emendaties toe. Onmiskenbare verschrijvingen (bv. urhren i.p.v. uhren en joge i.p.v. jonge) zijn stilzwijgend gecorrigeerd, woorden die bij vergissing zijn herhaald, zijn meestal zonder meer weggelaten en doorhalingen zijn niet als zodanig aangegeven. Wat het al of niet aaneenschrijven van woorden betreft is besloten om hierin het handschrift zoveel mogelijk te volgen. Het moeilijk vast te stellen verschil tussen achternamen en beroepsaanduidingen maakt dat deze woorden in de tekst zowel met als zonder hoofdletter voorkomen. In de spelling herkent men de duitse herkomst van Vrouw Schrader duidelijk. De sch-klank (bijv. ‘blickschlager’, ‘schluss’, ‘beschlapen’) de oe-klank die wordt weergegeven door een u (bijv. ‘uhr’, ‘dudt’), de weergave van de eu-klank door een o met umlautteken (bijv. ‘vrögde’, ‘periculös’, ‘Töntie’), en het gebruik van een woord als ‘will’ (= weil, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2 Pagina uit het ‘Memoryboeck’ als voorbeeld van Vrouw
Schraders wijze van noteren.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2653) zijn daarvan enkele voorbeelden. Invloeden van het Fries en Nederlands maken de tekst van het ‘Memoryboeck’ tot onderzoeksproject voor filologen; aan dit aspekt is hier verder geen aandacht besteed. De bewerking die is uitgevoerd betreft ten eerste de verandering in de volgorde van de casus. In deze uitgave is gekozen voor een chronologische weergave, gerangschikt op de datum waarmee het lemma begint. Meestal is dat de datum waarop Vrouw Schrader bij haar patient werd gehaald (vgl. 2177). Vooral voor de eerste 23 folio's van het handschrift betekende dat een ingrijpende wijziging. De niet-chronologische ordening in het origineel komt hoofdzakelijk doordat de schrijfster soms een pagina blanco liet, die zij later alsnog met aantekeningen heeft gevuld. Bovendien maakte zij vaak haar notities eerst nadat de bevalling geheel was gepasseerd, hetgeen vooral bij langerdurende bevallingen consequenties had voor de opbouw van het manuscript. Zo staat bijvoorbeeld casus 388 (dd. 6 mei 1969) in het handschrift ná 391 (ná dd. 13 mei 1699). De chronologische volgorde bood het belangrijke voordeel dat gevallen die dubbel staan genoteerd gemakkelijker werden herkend. Dergelijke verdubbelingen zijn soms ontstaan door het bij vergissing inschrijven van bevallingen die reeds genoteerd stonden, en die dan ook later door Vrouw Schrader weer werden doorgehaald (bijv. 2415, ‘overtoleg’); soms wilde de schrijfster de volgorde in haar ‘Memoryboeck’ kennelijk corrigeren en schreef zij opzettelijk een gedeelte over (bijv. fol. 286 met de nrs. 2182A en 2183A, die vervolgens ná het gebed, waarmee het nieuwe jaar moest beginnen, worden herhaald: 2182B en 2183B). Dergelijke verdubbelingen zijn in deze uitgave te herkennen aan de A en B nummers.Ga naar eind55 Gelet op het belang dat bij de bewerking aan de dateringen is gehecht, zijn een tweetal bijzonderheden nader onderzocht. De eerste bijzonderheid betreft de invoering van de gregoriaanse tijdrekening, meestal aangeduid als ‘de nieuwe stijl’. Deze is in de provincies van de Republiek der Nederlanden op verschillende data ingevoerd; in Friesland en Groningen was dat officieel bij de jaarwisseling 1700/1701.Ga naar eind56 Op 31 december 1700 volgde derhalve 11 januari 1701. In het ‘Memoryboeck’ brengt Vrouw Schrader de lezer op een dwaalspoor door in mei 1741 de datering als volgt te wijzigen: nr. 3002 dateert zij met ‘1741 den 8 niwen (stijl) mey sondagen nacht’, dan wordt er horizontaal een dubbele streep over het blad getrokken en noteert zij nr. 3003 als ‘1741 den 30 mey niwe stijl’. Uit herberekening van de relatie tussen de vermelde weekdagen en de dateringen blijkt echter dat in het ‘Memoryboeck’ de nieuwe stijl conform de provinciale wijziging, dat wil zeggen, gedurende het jaar 1700 is ingevoerd. De betekenis van de aantekening van mei 1741 is dan ook onduidelijk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herberekening van alle dateringen van de in deze uitgave opgenomen gevallen waarbij ook de dag wordt vemeld, leverde voor de periode ná 1701 in 35 gevallen een verschil van één dag, hetgeen te maken kan hebben met het naderhand noteren van de gepasseerde bevallingen. Opvallend is het dat in 10 van deze gevallen het een weekend betreft (zaterdag/zondag, zondag/maandag). Twaalf keer geeft Vrouw Schrader zelf aan dat de bevalling 's nachts plaatsvond, zodat zij twee opeenvolgende dagen noteert. Geval 2565 geeft twee dagen verschil (woensdag in plaats van vrijdag); casus 2840 geeft zaterdag/zondag in plaats van donderdag en in geval 2917 begint de bevalling kennelijk op zaterdag (12 januari 1737) en wordt het kind op dinsdag geboren (‘tallemde lang’); casus 2969 vermeldt zaterdagnacht in plaats van dinsdag en casus 3054 tenslotte vermeldt zondagavond in plaats van vrijdag. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat biografen en genealogen die het ‘Memoryboeck’ als bron voor het opsporen van geboortedata willen gebruiken enige voorzichtigheid in acht zullen moeten nemen bij het overnemen van de gegevens. Deze conclusie wordt nog gesteund door vergelijking van de data uit de memoires (appendix 1) met die van de corresponderende casus uit het ‘Memoryboeck’. Tien maal levert dat een verschil op (18, 54, 72, 1157, 1211, 1626, 1831, 2075, 2192 en 2653); het merendeel daarvan kan overigens als een verschrijving worden opgevat. Terloops moge hier wat de dateringen betreft nog gewezen worden op de vermelding van rooms-katholieke feest- en heiligendagen, hetgeen verwondering zou kunnen wekken, gelet op de levensovertuiging van Vrouw Schrader. Het gebruik van aanduidingen als Driekoningen, Vastenavond, Lichtmis, Sacramentsdag en Allerheiligen weerspiegelt echter het volksleven van de 17e en 18e eeuw, waarin, alle donderpreken van orthodox-calvinistische predikanten ten spijt, de viering van deze dagen gehandhaafd bleef.Ga naar eind57 De notering van heiligendagen kan meestal in verband worden gebracht met de jaarfeesten van de gilden, die gewoonlijk op de dag van hun beschermheilige werden gevierd. Zo noemt Vrouw Schrader Sint Matthias (nr. 1935: 24 februari), de beschermheilige van de metselaars en timmerlieden, Sint Jacob (nr. 2667: 25 juli) die door de pelgrims als beschermheilige werd beschouwd, Sint Bartholomeus (nr. 2674: 24 augustus), die Vrouw Schrader van huis uit zal gekend hebben als de schutspatroon van onder meer de kleermakers en Sint Eloy (nr. 2505: 1 december), de schutspatroon van het gilde der zilversmeden, waarvan haar man en schoonzoon lid waren en waar zij ongetwijfeld op het jaarlijks gildemaal dat op die dag gehouden werd, vertegenwoordigd is geweest. Verder ontbreekt Sint Nicolaas (nr. 3017: 6 december) niet.
Na codering van alle dubbel vermelde casus bleek het ‘Memoryboeck’ in totaal 3060 bevallingen te tellen. Daarvan zijn bij de bewerking voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze uitgave 894 (29%) casus geselecteerd. Niet opgenomen zijn al die gevallen waarin Vrouw Schrader haar notities beperkte tot de vermelding van de datum (en dag), de naam van één of van beide ouders, het beroep van de vader, het adres of de woonplaats, het geslacht van het kind en het ontvangen honoraruim. In een groot aantal gevallen ontbreken zelfs één of meer van deze bijzonderheden. Ook de toevoegingen ‘hastig’, ‘heel hastig’, of korte lofprijzingen op Gods hulp gaven geen aanleiding om de betreffende casus onder de hier geselecteerde bevallingen op te nemen. Voor het overige zijn consequent alle toevoegingen als vermeldenswaard beschouwd.
Een afzonderlijk geheel vormen de mémoires, die in deze uitgave in appendix 1 zijn opgenomen. Deze aantekeningen begon Vrouw Schrader in 1739 of 1740 om tweeërlei redenen: ten eerste om haar geheugen ‘nog ens op te wecken om Godt allemagtig vor sijn groete wonderwercken an mij bewesen te verherlicken en groet te macken’ en ten tweede in de hoop dat haar nakomelingen erdoor zouden worden opgewekt en ‘dardor nog gelerrt worden’. Uit haar aantekeningen selecteerde Vrouw Schrader vervolgens... ‘seltsame ontmoetinge’, die zij uit haar herinnering wist aan te vullen met allerhande details. Wie Vrouw Schrader wil zien in al haar kwaliteiten, als mens, als vroedvrouw en als gelovige, vindt in haar mémoires een unieke gelegenheid. Voor de 17e en 18e eeuwse literatuur is de verzameling van casuïstiek als onderwijsmiddel zeer algemeen. De vraag is of Vrouw Schraders mémoires danwel haar volledige ‘Memoryboeck’ ook als zodanig heeft dienst gedaan. Het meest waarschijnlijk is dat haar dochter Catharina Geertruida, na de vroege dood van haar man als vroedvrouw werkzaam is geweest.Ga naar eind58 Uit háár familieking is later het ‘Memoryboeck’ ook tevoorschijn gekomen. Vermeldenswaard is dat uit diezelfde familiekring ook Folkert Snip (1733-1771) afkomstig is, die in 1762 werd benoemd het hoogleraar anatomie en chirurgie aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam en van wie posthuum een bundel Vroedkundige Aanmerkingen en afbeelding eener bezwangerde baarmoeder (1793) verscheen.Ga naar eind59 Folkerts vader, Douwe Snip, en Vrouw Schraders man waren beiden zilversmid en bekleedden beiden het burgemeestersambt. Bij Folkerts geboorte was het Vrouw Schrader die als vroedvrouw optrad.
Behalve de verloskundige casuïstiek bevat het ‘Memoryboeck’ ook anderssoortige mededelingen. Aan het einde van ieder jaar maakte Vrouw Schrader de balans op, noteerde zij de totalen van ontvangsten en uitgaven (zie ook hierna) en vaak ook van het totaal aantal bevallingen. Verder maakt zij het tot een gewoonte om het nieuwe jaar in haar ‘Memoryboeck’ door een gebed te markeren. In 1697 en 1698 begint het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met een kort gebed; daarna in de jaren 1701-1712, 1723, 1726-1737, 1740 en 1743 nemen de gebeden soms een volledige pagina in beslag. In deze uitgave zijn alle jaaroverzichten en gebeden overgenomen, met uitzondering van de opsomming van Vrouw Schraders crediteuren. Naast het ‘Memoryboeck’ heeft Vrouw Schrader zeer waarschijnlijk een tweede administratie gevoerd, namelijk die van haar chirurgische of gynecologische praktijk. Deze praktijk beëindigde zij in 1712, zodat toen ook de desbetreffende boeken werden afgesloten. Voor incidentele gevallen van gynecologische hulp die zich na 1721 hebben voorgedaan legde Vrouw Schrader geen afzonderlijke administratie aan maar gebruikte zij het ‘Memoryboeck’. In deze uitgave zijn de bedoelde aantekeningen opgenomen in appendix 2. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Geld en geldzaken in het ‘Memoryboeck’Met behulp van haar ‘Memoryboeck’ heeft Vrouw Schrader ook de financiële administratie van haar verloskundige praktijk gevoerd. Achter alle bevallingen noteerde zij het verlangde of verkregen honorarium, terwijl aan het einde van ieder jaar de balans door haar wordt opgemaakt. Wat het honorarium betreft kan erop worden gewezen dat Vrouw Schrader een enkele maal niet alleen door de patient wordt betaald, maar zij ook een toegift krijgt van bijvoorbeeld de grootvader (2064 en 2182; 3041) of grootmoeder (2978) van het kind. Daar staan vele gevallen tegenover waarin géén honorarium werd ontvangen (vgl. 2497: ‘Nul’). Bij anderen werd zij geheel of gedeeltelijk in natura betaald, zoals bij de schoenmaker Koert Zirkes die haar een paar muilen meegaf en de koopman Jan Lambers die aan zijn waardering uitdrukking gaf door een pot garnalen te geven. Wat de balans betreft moet geattendeerd worden op het gebed van 1723 en 1726, waaruit valt af te leiden dat in de jaren 1721-1725 het boekjaar van Vrouw Schrader van mei tot mei heeft gelopen; met ingang van 1726 laat zij het boekjaar weer samenvallen met het kalenderjaar. De bedragen worden genoteerd in resp. guldens, stuivers en soms ook penningen (b.v. 2-10: twee gulden en tien stuivers), waarbij één gulden 20 stuivers telt en één stuiver 8 duiten of 12 penningen. Verwarrend is dat, evenals bij de jaartallen (b.v. 17001), de honderdtallen soms worden uitgeschreven, zodat met 200-63 niet 200 gulden, 63 stuivers wordt bedoeld maar 263 gulden. Bij enkele patienten ontving Vrouw Schrader een (gouden) dukaat (= vijf gulden). Bij de bewerking van het handschrift zijn niet álle financiële notities overgenomen. Zo staan er bijvoorbeeld onder de datum 28 april 1728 (fol. 320) enkele bedragen die betrekking hebben op de levering van vlees (‘een kallverboncke’, ‘schaapenvlees’, ‘frickedil’) aan één van haar patienten. In de marge staan soms de namen van patienten genoemd die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 1. Inkomsten, afgerond op hele guldens, van Vrouw Schrader 1696-1711
nog niet hebben betaald; in 1709 vormt een dergelijke lijst van crediteuren een volle pagina! Uit deze aantekeningen blijkt dat Vrouw Schrader over verschillende bronnen van inkomsten beschikte. Naast de revenuen van de verloskundige praktijk waren er de inkomsten uit de gynecologische of chirurgische praktijk (zie hierna en appendix 2), de winst op de verkoop van medicamenten (aangeduid met ‘kopen’) en de rente van obligaties en van verleend crediet, de opbrengst van huisbezit, etc. In tabel 1 zijn deze bedragen, afgerond op hele guldens, weergegeven voor de periode 1696-1711. Vergelijkt men de totalen van deze tabel met de totalen die Vrouw Schrader zelf geeft over de periode 1694-1711 (ƒ4300,- aan bevallingen en ƒ1000,- aan ‘meesteren’), dan blijkt hetzelfde als bij de totalen die zij in 1740 (zie appendix 1) geeft voor het totaal aantal bevallingen en de meerlingzwangerschappen, namelijk dat het om zeer ruwe schattingen gaat. Voor de jaren 1721-1745 zijn minder gedetailleerde cijfers beschikbaar. Mogen we haar eigen berekeningen geloven, dan zou Vrouw Schrader in de jaren 1712-1733 ƒ4200,- aan honorarium voor verloskundige hulp en slechts ƒ100,- voor ‘dockteren en meesteren’ (zie na 2509) hebben ontvangen. Zoveel is echter wel duidelijk dat Vrouw Schrader na het overlijden van haar tweede man in goede doen is geweest. De aankoop van een huis uit het bezit van Ds. Theodorus van Thuynen (1679-1742) illustreert dat enigszins;Ga naar eind60 Van Kammen telde in totaal een vijftal huizen op naam van Vrouw Schrader! Een meer uitvoerig onderzoek in de Dokkumse belastingkohieren, gerechtelijke bronnen en notariële bescheiden zou dit facet van de biografie van Vrouw Schrader ongetwijfeld | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer reliëf kunnen geven. Hetzelfde geldt voor de uitgaven die Vrouw Schrader heeft gedaan. In het ‘Memoryboeck’ worden nauwelijks uitgave-posten genoemd. Behalve het reeds genoemde kostgeld van ƒ80,- per jaar, vindt men er een aantal belastingvormen in terug, zoals het schoorsteengeld en hoofdgeld. Afweging van inkomsten en uitgaven kan eerst mogelijk zijn nadat een algemeen economisch-historisch kader beschikbaar is. Tot dan blijven opmerkingen, zoals die van Geyl,Ga naar eind61 over Vrouw Schraders inkomen maar slagen in de lucht. In het ‘Memoryboeck’ komt men geldstukken ook tegen als oppervlaktemaat, in dit geval ter aanduiding van de ontsluiting. Genoemd worden het bezemstuivertje (ø 1,5 cm; zie 2240), de Friese oord (ø 2,5 cm; zie 2429), de halve (snaphaan-)schelling (ø 3 cm; zie 2240), de goudgulden of florijn (Friese florijn ø 3,5 cm; zie 1672) en de dukaton of zilveren rijder (ø 4 cm; zie 2686).Ga naar eind62 Grafiek 1: Aantal bevallingen per jaar waarbij Vrouw Schrader
assisteert. De gestippelde lijn geeft het aantal geselecteerde gevallen
dat in deze uitgave is opgenomen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De omvang en geografische spreiding van Vrouw Schraders praktijkHet aantal bevallingen dat Vrouw Schrader jaarlijks begeleidde is in grafiek 1 weergegeven voor de periode 1693-1745. In deze grafiek zijn de vier periodes die in het leven van Vrouw Schrader zijn te onderscheiden, gemakkelijk te herkennen: (a) de Hallumse periode 1693-1695, (b) de jaren te Dokkum als weduwe 1696-1712, (c) de jaren van haar tweede huwelijk 1713-1721 en (d) de tweede Dokkumse periode als weduwe 1722-1745. Het totaal aantal bevallingen in de eerste periode bedraagt 40. Daarvan hebben er slechts acht in Hallum zelf plaatsgevonden (Zie voor de topografie afb. 3). In Ferwerderadeel bleef haar praktijk beperkt tot het iets ten noorden van Hallum gelegen Marrum (‘Merrum’) (10 ×). Het meest vinden we Vrouw Schrader in de ten oosten van Hallum gelegen grietenij Het Bildt, namelijk op de Oude en Nieuwe Zijl (13×) en in de omgeving van St. Annaparochie (1×). In het ten zuiden van Hallum gelegen Leeuwarderadeel leidt Vrouw Schrader tweemaal een bevalling in De Leye en éénmaal in Stiens. Het meest zuidelijk is het bezoek aan Wijns (3), terwijl de barre tocht naar Ameland (De Nes) in oktober 1694 (35) de noordelijke begrenzing van haar praktijk uitmaakt. Het is dus niet geheel juist om Vrouw Schrader in de periode 1693-1695 met Hallum te vereenzelvigen. Het merendeel van haar patienten komt uit kleine plaatsjes of buurten in de wijde omtrek van Hallum. Door het urenlange reizen en het verblijf bij de patienten gedurende soms geruime tijd moet Vrouw Schrader regelmatig voor langere tijd van huis zijn geweest, en dat met achterlating van zes kinderen, van wie de oudste rond de tien jaar was. Een gegeven dat overweging verdient bij de verklaring van Vrouw Schraders vertrek naar Dokkum in de laatste week van 1695. In Dokkum weet Vrouw Schrader in korte tijd een grote praktijk op te bouwen met een gemiddelde van 120 bevallingen per jaar in het tijdvak 1698-1712. Rekening houdend met het aantal meerlingzwangerschappen (totaal in de periode 40), het aantal bevallingen buiten Dokkum (zie hierna), het feit dat niet alle bevallingen door een doop worden gevolgd en dat te Dokkum ongeveer 25% niet tot de Nederlandse Hervormde Gemeente behoorde, geeft dit getal bij vergelijking met het door Faber berekende gemiddelde aantal dopen in de Nederlands Hervormde Gemeente (1695: 96, 1700: 111, 1705: 104, 1710: 95, 1715: 84 en 1720: 78) een zekere indruk van de plaats die Vrouw Schrader in de Dokkumse gemeenschap heeft ingenomen.Ga naar eind63 In tabel 2 zijn voor Friesland enkele andere bevolkingscijfers bijeengezet die relevant kunnen zijn bij een beoordeling van de omvang van Vrouw Schraders praktijk.Ga naar eind64. Van de 1993 bevallingen uit de tweede periode hebben er ongeveer 225 (ruim 10%) buiten Dokkum plaatsgevonden. Het merendeel daarvan is gelokaliseerd binnen een straal van vier kilometer rondom Dokkum. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 2. Bevolkingscijfers 1689, 1714 en 1744, ontleend aan Faber, Drie eeuwen Friesland.
Oostrum, Bornwird, Aalsum, Foudgum, Driesum en Damwoude (=Dantumawolde) staan daarbij aan kop. Verder behoren tot dit gebied ‘de Streek’, Bornhuizen, Akkerwoude, Betterwird, Hiaure, Hantum, Sijbrandahuis, Wouterswoude, Raard (‘Raat’ en het daarbij gelegen ‘Sprins’, Murmerwoude (=‘Morra-wauwden’?) en Sionsberg (= ‘Op de Berg’?). Buiten deze cirkel nemen Rinsumageest en Ternaard (/ Reitsum) een uitzonderingspositie in. De overige plaatsen vindt men slechts één, hooguit tweemaal vermeld, namelijk Brantgum in Westdongeradeel, ‘Weerdeburen over Ey’ (= Ee), Nijkerk, Wetzens en Metslawier in Oostdongeradeel en Oostwoude, Driesumerterp in Dantumadeel en Kollumerzijl in Kollumerland. In Ferwerderadeel, waar vóór 1696 het werkterrein van Vrouw Schrader lag, werd zij in de periode 1696-1712 slechts éénmaal gesignaleerd, namelijk bij een bevalling te Blija. Aan de zuidzijde wordt de praktijk van Vrouw Schrader in dit tijdvak begrensd door Kuyckhoorn, op de grens tussen Dantumadeel en Tjietjerksteradeel. Hoe ze ertoe kwam ‘om so ver te reysen’ heeft ze later uitvoerig in haar mémoires verhaald (1975). In bijna alle gevallen ging het bij de bevallingen in verafgelegen plaatsjes om meer of minder ernstige pathologie (vgl. 1485). Niet gelokaliseerd zijn de aanduidingen ‘Ossenweide’ (547), in de Krimpe (1383) en ‘Op de Keeg’ (1812, en later 1919 en 2994). Deze gebieden zullen even buiten de stadsmuren van Dokkum te vinden zijn geweest. De derde periode (1713-1721) telt slechts twaalf bevallingen. Vrouw Schrader zelf beschreef deze periode met de woorden ‘in mijn getrouwden staat hebbe somtis in noot imant bij gestan’. In drie gevallen ging het daarbij om een bevalling van haar dochters. De vierde en laatste periode van Vrouw Schraders praktijk verschilt in velerlei opzicht van de tweede periode. Ten eerste vertoont de praktijk een veel minder gelijkmatig verloop dan in de jaren 1696-1712. Gedurende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 3 Plattegrond van Oostergo. Uit: Chr. Schotanus, Beschrijvinge van de Heerlyckheydt van Frieslandt
tusschen 't Flie end de Lauwers, 1664 (Heruitgave
Amsterdam: Theatrum Orbis Terrarum en Leeuwarden: De Tille,
1978).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de eerste drie jaren wordt de praktijk geleidelijk aan hervat. Dan volgen 22 jaren met een gemiddelde praktijkomvang van 70 bevallingen per jaar. De scherpe daling tot ver onder dit gemiddelde in de jaren 1728 en 1734-1735 vereisen een nadere toelichting. De daling van 1728 verloopt synchroon met de door Faber gesignaleerde sterke vermindering van het aantal dopen in de Nederlands Hervormde Gemeente van Dokkum tot ca. 45% ten opzichte van het gemiddelde in deze periode. Hetzelfde percentage volgt uit de cijfers van Vrouw Schraders praktijk. Een verklaring is moeilijk te geven.Ga naar eind65 De daling in de jaren 1734-1735 is het gevolg van de eerder gesignaleerde lacune in het manuscript. Om die reden zijn de cijfers voor deze twee jaren geëxtrapoleerd. Een tweede verschilpunt tussen de genoemde periodes betreft de verhouding tussen het aantal ‘gewone’ en ‘bijzondere’ bevallingen. Uit de grafiek valt gemakkelijk af te lezen dat het accent in de periode 1722-1745 verschoven is naar de ‘bijzondere’ gevallen. De reden daarvan is tweeërlei. Ten eerste is Vrouw Schrader in de jaren ná 1721 in het algemeen uitvoeriger in haar aantekeningen dan in de periode daarvóór. De gedachte dringt zich op dat de auteur zich meer en meer bewust is geworden van de waarde van haar ‘Memoryboeck’ als rijke bron voor casuïstiek en als leerboek. Het eerder genoemde initiatief om een nieuwe beschrijving te geven van gevallen die vroeger veel beknopter door haar waren genoteerd, sluit bij die gedachte aan (zie appendix 1). De tweede reden heeft Kloosterman (zie hierna) uitvoerig geillustreerd, namelijk dat Vrouw Schrader door haar grote expertise steeds vaker bij pathologie geroepen werd. Een derde verschilpunt betreft de verhouding stadspraktijk en buitenpraktijk. Van de 1027 bevallingen uit de vierde periode vindt nog maar zo'n 6% buiten Dokkum plaats. Bij het reizen zal de leeftijd zijn gaan spreken. Bovendien blijkt bij nadere beschouwing dat de bevallingen die zij elders begeleidt veelal een bijzondere achtergrond hebben. Van de 13 keer dat Vrouw Schrader naar Ternaard reist zijn er zeven voor een bevalling van haar eigen dochter; van de elf keer dat zij naar Aalsum gaat betreft het driemaal de vrouw van Cornelis de schoolmeester (2465, 2898, 2980) en tweemaal de vrouw van Ds. Johannes Colombo (2070 en 2137). Vijf maal neemt Vrouw Schrader een bevalling aan te Rinsumageest: twee daarvan vinden plaats ten huize van ‘Mijnheer en mevrouw Heert, capitein onder de Prins van Oranyen’ (2064 en 2182). Zij blijft daar drie à vier weken en ontvangt daarvoor een aanzienlijk honorarium. Twee andere casus staan overigens met de vriendschap tussen Vrouw Schrader en Capitein Heert in direkt verband (zie 2100 en 2183). Vijfmaal onderneemt Vrouw Schrader de verre reis naar Holwerd. In vier gevallen betreft het daarbij de vrouw van Hessel Douwe Ernst van Aylva (1700-1771), de grietman van Westdongeradeel.Ga naar eind66 Ook bij deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘cliënt’ is Vrouw Schrader lange tijd intern en ontvangt zij een hoog honorarium. Het feit dat bij de beschrijving van deze vier bevallingen slechts éénmaal de plaatsnaam Holwerd wordt vermeld, maakt duidelijk dat deze beschouwing van de topografie in het ‘Memoryboeck’ niet meer dan een oriëntatie kan zijn. Tenslotte moeten de beide bezoeken aan Oostermeer (in Tjietjerksteradeel) worden genoemd, waarvoor Vrouw Schrader de langste reizen uit haar praktijk heeft moeten maken. De eerste keer was in september 1721, de tweede keer in 1723 en in beide gevallen betrof het de vrouw van de ritmeester Poutsma, die telkens haar vroedvrouw met een hoog honorarium naar Dokkum heeft laten terugkeren. Zeker waar het de buitenpraktijk betreft is Vrouw Schrader gedurende de vierde periode niet alleen veel pathologie aangeboden, maar is haar clientèle ook duidelijk beperkt tot de elite van Oostergo. Van 1737 tot 1744, ofwel precies na Vrouw Schraders tachtigste verjaardag, is er sprake van een opzettelijke inperking van de praktijk. In deze jaren ligt het gemiddeld aantal bevallingen op 21 per jaar. Van harte ging het niet meer. Medio 1740 noteert zij de verzuchting ‘of dit nu vor mijn lesste sal wesen is de Heere bekent. Ik hoop van yaa’. Direkt daarop volgt berustend: ‘het sij soo’. Het lijkt erop dat Vrouw Schrader in 1744, bij het begin van het nieuwe jaar, haar praktijk definitief heeft afgesloten. In 1744 maakt zij nog een uitzondering voor een pruikemakersvrouw en een jaar later, nu werkelijk voor de allerlaatste maal, voor een gecompliceerde bevalling van de vrouw van Ype Classen, bij wie zij al eerder de premature geboorte van een tweeling had geleid (zie 3002). Overziet men het werkterrein van Vrouw Schrader dan rijst als vanzelf de vraag van welke vervoersmiddelen zij gebruik heeft gemaakt. In het ‘Memoryboeck’ worden daarover zelden mededelingen gedaan; alleen de ‘sleede’ (3 en 2184) en de arreslee (‘troog’=trog, 2119) worden genoemd. Ongetwijfeld heeft zij regelmatig van de trekschuit gebruik gemaakt. Aangezien Vrouw Schrader bij al haar patienten werd ‘gehaald’, zal dat voor de grotere afstanden betekend hebben dat zij met de berichtgever(s) mee is teruggereisd (vgl. 2119). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. DokkumIn de voorafgaande uiteenzetting over geografische aspekten van Vrouw Schraders praktijk is opzettelijk voorbijgegaan aan de topografie van Dokkum. Deze stad neemt zo'n centrale plaats in het ‘Memoryboeck’ in, dat daaraan een afzonderlijke paragraaf moet worden gewijd. De oude vestingstad Dokkum was in de 17e en 18e eeuw het verkeersen handelscentrum voor het noorden van Friesland.Ga naar eind67 Als vestingstad herkende men Dokkum aan de omwalling met de zes bastions (‘dwingers’, vgl. 1609 ‘op De Dry Pijpen’ = Westerbolwerk)) en de buiten- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 4. Plattegrond van Dokkum. Uit Chr. Schotanus, Beschrijvinge van de Heerlykheydt van Frieslandt,
1664.
Legenda: A. De Groote Kerk en Tooren, B. 't Raedthuys, C. De Waege, D. 't Oudt Raedthuys, E. Oude Klooster, F. Oude Collegie, G. Nieuwe Collegie, H. Weeshuys, I. De Zijl, K. Nieuwe Beurs, L. Lange Pijp, M. Kleyne Pijp, N. Nieuwe Brug, O. De drie Pijpen, P. Woud Pijp, Q. Aenjumer Pijp, R. Hoffstraets Pijp, S. Aelsumerpoort, T. Halvemaenspoort, V. Hanspoort, W. Woldtpoort, X. Ketenbrugh, Y. Nieuwe Zijl, a. Den Dijck, b. Vleeschmerckt, c. Kleyne Hoogstraet, d. Keppels, e. Harlingersteeg, f. Steenen Dam, 1. Diepswal, 2. Lange Oosterstraet, 3. Kleyne Breestraat, 4. Dwergstraet, 5. Bagijnesteeg, 6. Gasthuysstraet, 7. Nieuwestraet, 8. Hoogstraet, 9. 't Kerckhoff, 10. Oldersmanssteegh, 11. Koningsstraet, 12. Nauwestraet, 13. Turfmerckt, 14. De Leege Wech, 15. Westerzingel, 16. Perckessteeg, 17. 't Schoenmakersperck, 18. Hofstraet, 19. Op de Fetze, 20. Boterstraet, 21. Breestraet, 22. Koornmerckt, 23. Kleyne Suypermerckt, 24. Oosterzingel, 25. Kleyne Oosterstraet, 26. Den Dam, 27. Vismerckt, 28. Groote Suypmerckt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gracht met zijn ophaalbruggen. De toegang tot de stad werd mogelijk gemaakt door een viertal poorten, die in het ‘Memoryboeck’ ook worden genoemd: de Aalsumer-, de Halvemaans-, de Hans- en de Woudpoort (zie afb. 4). Het water verschafte zich een toegang tot de binnengrachten via de waterpoorten (vgl. 72b: ‘Drogerspipe’).Ga naar eind68 Op de bastions stonden molens (zie o.a. 2840), terwijl ook elders binnen- en even buiten de stad hout- en pelmolens waren te vinden (zie o.a. 536, 1833, 2238, en 2840). De funktie als verkeerscentrum dankte Dokkum, behalve aan zijn toegang tot de Lauwerszee via het Dokkumerdiep, aan de trekwegen en trekvaarten die omstreeks het midden van de 17e eeuw waren aangelegd. Herhaaldelijk kreeg Vrouw Schrader te maken met patientes die naar of via Dokkum reisden en daar in partu raakten (vgl. o.a. 381). In 1696 werd zij bij een inwoner van Dokkum geroepen om een boerenvrouw te helpen verlossen, ‘dy dar van buyten gekomen war om har copmanschap te don’ (60). Meer dan eens heeft Vrouw Schrader in haar eigen woning onderdak verleend aan een barende vrouw van elders (o.a. 622).Ga naar eind69 Bij een patiente uit Glückstadt leidt Vrouw Schrader niet alleen de bevalling, maar houdt zij ook het kind ten doop (618). Verder leest men in het ‘Memoryboeck’ over patientes in één van de herbergen die Dokkum rijk was, zoals ‘De Drie Leeuwen’ (2331) en ‘De Hollandse Tuin’ (2672), of in de trekschuiten die te Dokkum arriveerden, zoals ‘'t Harlinger schip’ (620) en ‘'t Groninger treckschip’ (1664). Het economisch leven van Dokkum weerspiegelt zich in het ‘Memoryboeck’ het beste in de vermelding van de tientallen funktionarissen, landarbeiders, ambachtslieden, handelaren en winkeliers. In de volgende paragraaf zullen de beroepen uitvoeriger worden genoemd. De vrije weekmarkt op donderdag, de vismarkt (i.h.b. de garnalen-handel) en na 1713 de koeien-, varkens- en schapenmarkt bepaalden in belangrijke mate de bedrijvigheid die men in Dokkum kon waarnemen. Het marktplein en de Waag vormden van die bedrijvigheid het middelpunt.Ga naar eind70 Dat Dokkum zeestad was komt op veel plaatsen in het ‘Memoryboeck’ duidelijk naar voren. Het verklaart de aanwezigheid van Groenland- en Oost-Indiëvaarders en van grootschippers en haringvissers te Dokkum, en van een scheepswerf (‘op de Helling’) en een voormalig Admiraliteitshuis. Van 1701-1715 was er een aparte haringrederij, die voor de Dokkumse bevolking veel betekende en handel bracht ‘zoo aan Bakkers, Brouwers, Smidden, Scheepstimmerlieden, Zeilmakers, tromslagers, Kuipers en alle handwerkers en arbeiders, ja zelfs schippers om de haring te vervoeren naar (het) oosten en weder om ander waren mede te brengen als granen, klaphout, linnen, en wat iets meer nog zijn’.Ga naar eind71 Ook voor het kerkelijk leven en het onderwijs vervulde Dokkum een centrumfunktie.Ga naar eind72 Het kerkelijk gebeuren zal aan Vrouw Schrader niet ongemerkt voorbij zijn gegaan, al was het alleen al door haar familierela- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ties met predikanten. Bij de jonge predikanten van de omliggende dorpen was Vrouw Schrader een regelmatige gast: te Aalsum bij de reeds genoemde Ds. Colombo (o.a. 2070 en 2135), te Hantum bij Ds. Pibo Brugmans (1697-1767), de grootvader van de bekende medicus Sebaldus Justinus Brugmans (o.a. 2200, 2293, 2380, en 2598), te Reitsum-Ternaard bij Ds. Justus Halbertsma, te Damwoude bij de omstreden Ds. Regnerus Bruining,Ga naar eind73 te Foudgum bij Ds. Ite Alting, te Hiaure bij Ds. Fredericus Krol (o.a. 58 en 241) en te Oostermeer bij Ds. Franciscus Brantsma.Ga naar eind74 In de Dokkumse pastorie is Vrouw Schrader vóór 1706 niet als vroedvrouw opgetreden, hetgeen begrijpelijk is gelet op de leeftijd van de betrokken predikanten, die veelal pas op latere leeftijd van het platteland naar de stad promoveerden. Dat veranderde na de dood van Ds. Taco Sybelius, die in het ‘Memoryboeck’ terloops wordt genoemd (890; de daargenoemde Gerrit Tadema was organist, een feit dat de situatie een komisch effect geeft). In het gezin van zijn opvolger, Ds. Gerardus Elards, heeft Vrouw Schrader drie bevallingen geleid, waarvan twee met pathologie (1418 en 1711). Aan de bevallingen van de vrouw van de geleerde Ds. Van Thuynen, die in 1716 naast Ds. Elards beroepen werd, kwam Vrouw Schrader niet te pas. Van de overige predikanten die het ‘Memoryboeck’ vermeldt verdienen Ds. Henricus Schregardus (1636-1702) en Ds. Pieter Steenwijk (1672-1749) met name te worden genoemd: de eerste vanwege zijn reputatie als praktizerend medicus,Ga naar eind75 en de tweede (‘domene of de kandidatus Steenwick’) als conrector (‘sibberecktor’) van de Latijnse School. Van de niet-gereformeerde gezindten die in het kerkelijke leven van Dokkum een rol speelden, worden in het ‘Memoryboeck’ alleen de doopsgezinden of mennisten genoemd, die in Friesland en belangrijke godsdienstige denominatie vormden.Ga naar eind76 Zesmaal verleende Vrouw Schrader verloskundige hulp in het gezin van Jan Klaasz. de Gorter, ‘menistenpreker en garentwinder’ (o.a. 2931). In september 1701 is zij bij de menistenpreker Reitze Douwes. Van sommige patienten vermeldt zij hun doopsgezinde levensovertuiging (b.v. 2839 en 2876). Eenzelfde overzicht als van de predikanten zou, ter illustratie van het maatschappelijk leven in Dokkum, van de schoolmeesters te geven zijn. De opsomming kan voor deze groep echter beperkt blijven tot de Dokkumse schoolmeesters. Anders dan bij de predikanten, die op Dokkum als zetel van de classis sterk geörienteerd waren, hebben de onderwijzers in de omringende plaatsjes nauwelijks bindingen met Dokkum gehad. De Latijnse School van Dokkum, die vóór 1721 gevestigd was in het Oude Raadhuis en nadien in het gebouw van de Admiraliteit, vervulde wél een belangrijke regionale rol.Ga naar eind77 De beide rectoren die Vrouw Schrader moet hebben gekend, Antonius Lambergen en de medicinae doctor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Petrus Savois, worden in het ‘Memoryboeck’ niet vermeld, in tegenstelling tot de conrectoren, de eerder genoemde Steenwijk en een zekere Spandouw (2707). De uit Duitsland afkomstige jongensmeester Cornelis Bayens kende Vrouw Schrader goed, evenals de meisjesmeester, tevens koster van de Hervormde Kerk, Andries Dorema. De schoolmeesters Jan van der Bos (o.a. 163) en ‘Jakob de kleyne schoolmeyster’, zullen buiten de Latijnse School het onderwijs hebben gediend. De Dokkumse samenleving rond 1700 vindt in hel ‘Memoryboeck’ een zeer bijzondere weerspiegeling in de vele bijnamen, waarmee Vrouw Schrader haar patientes en hun echtgenoten siert. Egbert klungel, Elske kop-af, Mag-lekker-beetjes, Gertie scheefhals, smerige Aafke Moy, ‘Ramsnös’ in de wandeling, Jan-spantie bill, Klaas kluitjeboer, Harm rokjager. Jan potje-pantje, Afke prater, Klaas professor en Anna met de wratten zijn er enkele voorbeelden van. Uit deze bloemlezing zal intussen voldoende duidelijk zijn geworden, dat het ‘Memoryboeck’ niet als bron zal mogen worden gemist wanneer de geschiedenis van Dokkum nog eens het onderwerp van een uitvoeriger stadsgeschiedenis wordt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. De maatschappelijke positie van Vrouw Schraders patientenDe gewoonte van Vrouw Schrader om van de gezinnen waar zij verloskundige hulp verleent het beroep van de man des huizes te vermelden, maakt het ‘Memoryboeck’ tot een rijke sociaal-historische bron, terwijl het de medisch-historicus de gelegenheid biedt zich een indruk te vormen over de samenstelling van Vrouw Schraders praktijk. Dat het hier om een indruk gaat en zeker niet om een beeld waarvan de details volledig zijn afgewerkt, volgt als vanzelf uit de aard van de gegevens. Ten eerste is niet in alle gevallen onomstotelijk vast te stellen of het om een beroepsaanduiding of om een familienaam gaat. Genealogisch onderzoek zou hier uitsluitsel kunnen geven, maar een dergelijk tijdrovend werk is in het kader van deze heruitgave niet uitgevoerd. In het vervolg zijn alle aanduidingen die ook als familienaam kunnen worden gelezen, toch als beroepsaanduiding opgevat. Ten tweede zou voor een beroepentelling moeten worden gecorrigeerd voor de gezinnen waarin Vrouw Schrader meer dan eens als vroedvrouw is opgetreden. Een dergelijk reconstructie bleek met veel meer problemen vergezeld te gaan en veel tijdrovender te zijn dan gedacht, zodat voor deze inleiding op het ‘Memoryboeck’ met een voorlopige bewerking moest worden volstaan. De kwantitatieve bewerking die door Van Kammen is uitgevoerd, is onbruikbaar omdat met laatstgenoemde overweging onvoldoende rekening is gehouden.Ga naar eind78 In combinatie met het beroep geven de honoraria die Vrouw Schrader noteert een goede indruk van de welstandsniveau's die binnen een bepaald beroep voorkwamen. Op het eerste gezicht lijken de bedragen die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het ‘Memoryboeck’ vermeldt volkomen willekeurig. Rubriceert men echter de bedragen per gezin dan blijkt dat Vrouw Schrader in vele gevallen een vast honorarium per gezin ontving. De bakker Sytze Jacobs bijvoorbeeld betaalde voor de negen bevallingen die Vrouw Schrader begeleidde telkens weer het kennelijk vaste bedrag van ƒ3-. Het hoogste honorarium kreeg Vrouw Schrader in 1698 bij de grietman Ernst van Aylva: 66 gulden. De twee andere bevallingen in dit gezin leverden resp. 50 en 47 gulden op. Op hetzelfde niveau werd Vrouw Schrader betaald door Ernst's zoon Hessel Douwe Ernst van Aylva, waar zes keer een honorarium van 50 gulden werd gegeven. Voor dit bedrag was Vrouw Schrader in 1735 zes weken aan huis van de patient; de toevoeging ‘hebe 10 vrouwens versumt’ relativeert de hoogte van het honorarium (zie 2858). Met uitzondering van de betaling door de garentwijnder Cornelis Jans (1810, ƒ42-) ontving Vrouw Schrader honoraria rond of boven de 20 gulden verder alleen bij enkele hoge funktionarissen van het Staatse leger; bij de ritmeester Poutsma en bij de kapitein van de Prins van Oranje, Pieter Ernst Harinxma (thoe Slooten) en diens opvolger Robert van Heerdt. De honoraria die de overige beambten betaalden weerspiegelen de hiërarchie bij het leger en de schutterij duidelijk: de kapitein Van Aytsema betaalde bijna 10 gulden voor een bevalling, de luitenant Post ƒ6- (vgl. 338 met een veel lager bedrag in verband met de aard van het consult) en zijn collega Buodius (wiens vrouw bij Vrouw Schrader in huis woonde!) ƒ5-, de konvooimeester Herman Vorritius ƒ4-10 (vgl. 1715) en bij de (sergeant-)majoor Marrten Aytes tussen de drie en vier gulden. De hopman Heringa daarentegen was in staat om honoraria van rond de ƒ10 te voldoen (ƒ9-9/ƒ12-10; als vaandrig betaalde hij ƒ5-11). Soldaten-vrouwen waren veelal niet in staat om Vrouw Schrader voor haar diensten te betalen; degenen die wel betaalden gaven bedragen variërend van enkele stuivers tot ƒ1-16. Onder de overige beambten die het ‘Memoryboeck’ noemt bevinden zich enkele notabelen die zich een honorarium van ƒ4- of meer konden veroorloven. De stadssecretarissen van Dokkum betaalden meestal rond de ƒ4-10; een uitzondering is secretaris Heinsius die in 1696 bijna twee dukaten gaf. De stadsbode Gelle Vellinga betaalde zesmaal hetzelfde bedrag van ƒ5-. Bij de ‘schriever’ Bergsma ontving Vrouw Schrader bedragen tussen de ƒ6- en ƒ10-. De meeste personen die het burgermeestersambt bekleedden noteerde Vrouw Schrader na de bevalling van hun echtgenotes voor bedragen tussen de ƒ5- en ƒ6-. Bevallingen ten huize van juridische beambten, zoals de executeur Egbert Steenstra en de fiscaal Jan Lolkes Suyderbaan (later tevens stadssecretaris) leverden Vrouw Schrader bijna altijd een dukaat op; de advocaat Steenwick gaf in 1697 na een zware bevalling van zijn vrouw het dubbele, terwijl zijn collega Pieter Adema in de vier gevallen dat Vrouw Schrader zijn echtgenote bij de baring assisteerde ƒ3- à ƒ3-6 neertelde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de medische beroepen staat zoals verwacht de medicinae doctor bovenaan: Leonardus Went betaalde tussen de ƒ6- en ƒ7-10; Willem Went gaf Vrouw Schrader ƒ5-12, terwijl Cornelis Eysma per bevalling tussen de ƒ3-2 en ƒ4- kwijt was. De jonge medicus Tamme Visscher betaalde in 1698 slechts ƒ3-1. De chirurgijn Johannes Tadema staat driemaal in het ‘Memoryboeck’ voor ƒ4- genoteerd. Zijn collega Ulbe Bewalde volgt in rangorde met honoraria tussen de ƒ2-16 en ƒ4-8 en de chirurgijn Frans Berger betaalde driemaal ƒ3-. De operateur of breuksnijder Westendorp kon zich ƒ3-3 veroorloven. De barbier Kornelis Sibes staat op hetzelfde niveau met bedragen tussen ƒ3- en ƒ3-3-, gevolgd door de barbier Jan Lindeman die Vrouw Schrader ƒ2-10 betalen moest. De farmaceuten nemen een middenpositie in: de apothekers Jan en Hendrik Rumsadelaar betaalden ieder tussen de ƒ3-3 en ƒ4-; hun collega Penin begon met ƒ2-10 maar maakte het al snel tot een gewoonte om een dukaat te geven en de apotheker Fooy betaalde viermaal ƒ3- en éénmaal ƒ2-16. De apotheker Jellerda spant de kroon met ƒ5-12. Vergelijkt men deze bedragen met de honoraria die door predikanten worden betaald, dan wordt het ‘non satis dignitatis’ van het medisch beroep in de Republiek duidelijk geillustreerd.Ga naar eind79 Ds. Colombo betaalde bij de geboorte van zijn zes kinderen in alle gevallen met ƒ9-, Ds. Brugman met ƒ7- tot ƒ7-10, Ds. Bruining éénmaal met ƒ6- en vijfmaal met ƒ7- en Ds. Elards met ƒ6-6. De mennistenpredikant Jan Clasz. staat zes maal voor ƒ3- genoteerd. In de categorie van de ambachten vallen enkele beroepen op door het hoge honorarium dat men zich in het algemeen kon veroorloven. De goud- en zilversmid Pieter Jellerda betaalde zeven keer ƒ6-, éénmaal ƒ5-10 en éénmaal (voor een miskraam) ƒ3-. Zijn gildebroeder Jan Hollinga betaalde voor de vijf keren dat Vrouw Schrader zijn echtgenote (de hierna nog als vroedvrouw te vermelden Feychien Schregardus) verloskundige hulp verleende telkens met ruim ƒ6-. De zilversmedenfamilie Snip betaalde slechts ƒ3-3, maar hier kan de eerdergenoemde relatie met de familie Higt een rol hebben gespeeld. Enkele uitzonderingen daargelaten liggen de honoraria die bij de overige beroepen en ambachten worden vermeld op ƒ3- of lager. Opvallend zijn bijvoorbeeld de bedragen die de theekoper en ijzerkramer Clas Smedema (ƒ9-), de koopman (ook: ontvanger en rentenier) Cornelis Visser (ƒ9-9/ƒ10), de zeilmaker en ijzerkramer Tecke Hendriks (ƒ6-6), de pompmaker Jan Bock (6 bevallingen, telkens één dukaat), de boekbinder Gerrit Coumans (ƒ5.-), de wagenmakers Hotze (ƒ5-/ƒ9-) en Johannes Hollkes (ƒ4-/ƒ4-4), de kaaskoper Hendrik Freriks (ƒ6-), de koopman en tegelbaas Jan Jetses (ƒ4-11/ƒ5-), de koopman-jeneverstoker/destillateur Heere Bontekoe (ƒ4-/ƒ5-12), de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waagmeester Joost Krans (ƒ4-/ƒ5-), de koopman in bedden én kaas (?!) Jan Volkers (ƒ5-/ƒ5-10), de lakenkoopman Jan Henderiks (ƒ3-/ƒ6-; ƒ2-10 bij een dode dochter), de brouwer Pieter van Werven (ƒ5-), de gortmakers Harmen Ytzes (ƒ4-/ƒ5- en Derck Pieters (ƒ3-3/ƒ5-) en de timmerman Douwe Sijbrans (ƒ3-/ƒ4-11) zich méér dan eens kunnen veroorloven. Vooral onder de molenaars, bakkers, brouwers en boeren blijken er verschillenden in goede doen te zijn geweest. Een voorzichtige interpretatie blijft echter noodzakelijk. Voor de patientes buiten Dokkum moet rekening worden gehouden met het feit dat Vrouw Schrader reiskosten in rekening bracht (vgl. appendix 2). Bovendien kunnen bijzondere omstandigheden een rol hebben gespeeld, zoals bij de bakker Jan Teircks waar Vrouw Schrader 13 bevallingen leidde: zes bij zijn eerste vrouw en seven ‘sware baringen’ bij zijn tweede vrouw (zie nrs. 2360, 2469, 2549, 2688, 2856, en 2912). Om deze inventarisatie niet nog verder te verzwaren met een opsomming van alle beroepen die in het ‘Memoryboeck’ worden genoemd, moge hier worden verwezen naar de lijst die Van Tuinen heeft gepubliceerd.Ga naar eind80 Slechts enkele beroepsaanduidingen vragen om een nadere omschrijving, te weten: de ‘sersier’, een soort commies of douanebeambte; ‘royle but’ (ruilebuiter) of marskramer, ‘temsger’, iemand die de melk zeeft (vgl. teemse?); de ‘estrickbakker’ of tegelbakker, de ‘roggeverschiter’ of roggemeter; de ‘hospes’ of waard van een herberg; de ‘pustetrapper’ of orgeltrapper, de ‘suglober’ of zeuglubber (varkens-castreerder) en de ‘hondegiseler’ of hondemepper. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Het ‘Memoryboeck’ als spiegel van het dagelijks levenIn het ‘Memoryboeck’ geeft Vrouw Schrader niet alleen de administratieve gegevens en verloskundige bijzonderheden van de bevallingen die zij heeft verricht, maar gunt zij de lezer zo nu en dan ook een blik op de sociale achtergronden, het dagelijks leven rond 1700 en de doorleefde emoties van haarzelf. Het begint al bij de derde bevalling waarbij zij wordt geroepen (zie appendix 1), wanneer de zwager van een weduwvrouw moet toezien hoe hem de erfenis alsnog ontglipt. Nog bijna vijftig jaar later noteert zij met duidelijke voldoening de goede afloop van deze bevalling: ‘En de vrouw kreeg al haar goet weer’. In 1704 wordt Vrouw Schrader geroepen bij een vrouw ‘onder het Raethuys...dy dar in gevluch(t) war en sij in har hus nit komen konde’ (1022). Echtelijke onmin zal hier een rol hebben gespeeld. Ook een sociaal probleem als het alcoholmisbruik ontbreekt in het ‘Memoryboeck’ niet. De vroeggeboorte van het kind van Antie Sippes schrijft Vrouw Schrader in 1709 toe aan het overmatig gebruik van ‘brandewin, tee en stercken dranck’ (1633). Dat in deze opsomming de thee wordt genoemd attendeert op de 17e en 18e eeuwse opvattingen over | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het theegebruik.Ga naar eind81 Nog in 1763 komt men die opvatting tegen in een passage uit de Tegenwoordige staat of historische beschrijvinge van Friesland van Johann Hermann Knoop, welke passage om meer redenen waard is om bij de uitgave van Vrouw Schraders ‘Memoryboeck van de Vrouwens’ (curs. v.L) volledig te worden geciteerd. Wat de vrouwen betreft, schrijft Knoop, kan men ‘tot haar Roem zeggen, dat ze hier in Friesland in 't algemeen welgemaakt van lijf en leden schoon van Aangezigt zijn, meest met heldere tintelende Oogen in 't Voorhoofd en met blanke of bruine Hairen... en deze schoonheid der Vrouwen is hier zo algemeen, dat 'er zelfs onder de Boerinnen veele gevonden worden, die heel bevallig van Wezen of Tronie zijn; en een gezonde roodbloosende Koleur hebben, waar in ze dikwils veele Borger Dogters overtreffen, 't welk men toeschrijft om dat ze minder Thee drinken, en daar en boven door haar bezigheden meer beweging hebbende, gezonder en fleuriger zijn; als derhalven menig Boerinnetje op zijn Stads gekleed was, zij zoude een heel schone Juffer vertonen: Edog dewyl de schoonheid en bevalligheid van een Juffer niet enkel bestaat in het uitterlyke aanzien en in den opschik van Klederen, maar hier nevens de goede Zeden en Manieren een Juffer vercieren en bevallig maken, zo blijft een Boerinne zodanige, hoe ze ook gekleed zijn mag, hoewel 'er in der daad daar onder gevonden worden die van natuur beleefd genoeg zijn en hunne woorden zeer wel te pas weten voort te brengen’. ‘Als men iets van de Amoureusheid en Minnaryen der Friesche Vrouwen zeggen mag, zo is 't, dat ze daar in overeenkomen met alle Eva's Kinderen, dog moet men tot haar Lof aanmerken, dat ze niet al te driftig, maar gematigder in het Minnen zijn als wel elders; en ze hebben zedert ouds den Roem dat ze zeer eerbaar en kuisch zyn, en men zelden hoord dat ze daar buiten gaan. De Vrouwen baaren meest veele Kinderen, en zijn goede Moeders die hunne Kinderen wel koesteren en trouw opvoeden, zijnde teffens zeer zindelijk op de jonge Kinderen...Ga naar eind82 Dat kinderen door ouders als ongewenst werden beschouwd zal regelmatig door Vrouw Schrader zijn gesignaleerd. Uitzonderlijk was echter de situatie waarin de vader het kind te kort wilde doen (626). Indirekt attendeert Vrouw Schrader ons hier op het probleem van de infanticide, dat in de 17e en 18e eeuw van niet geringe betekenis is geweest. De Amsterdamse keuren tegen ‘het ombrengen van jong-gebore kinderen’ en het cijfermateriaal dat voor Hamburg verzameld is, spreken op dit punt duidelijke taal.Ga naar eind83 Tegen die achtergrond moet ook het proces worden gezien, waarbij Vrouw Schrader in 1740 betrokken werd, en dat om meerdere redenen hier wat uitvoeriger zij vermeld.Ga naar eind84 In het ‘Memoryboeck’ vindt men op 25 september 1740 de bevalling genoteerd van Everdina Snidema, de vrouw van Claas Janssen, die ‘in seven jaar nit gekramt had’ (2983). Drie weken later, op 18 oktober 1740, wordt de moeder bij het Hof van Friesland aangeklaagd op beschuldiging ‘dat de geconfineerde dit haar kleyn en onnosel kindtje van dese morgen in de bak, sijnde in haar keukentie agter, heeft gesmeeten, in welke bak voorz. kleyn kindt is verdronken en alsoo weederom doodt daar uitgehaalt’. In de lange reeks getuigen, onder wie de kraamwaarster Trijntje Sybis een belangrijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ooggetuige was, komt een dag na het delict ook Vrouw Schrader aan het woord, verklarende ‘waar te weesen, dat ik als vroedvrouw de huisvrouw van Claes Jans driemaal bedient hebbendeGa naar eind85, deselve telkenreis seer dwijlhoofdig en selfs krankzinnig heb bevonden, als zijnde wel naakt ten huise uitgelopen, en hebbende wel meer andere passen, die men alte samen hier niet kan verhalen, waaruit men wel konde besluiten dat sij Everdina niet wel met haar hoofdt moet geweest sijn...’. Een maand later zit de 85-jarige vroedvrouw opnieuw tegenover de procureur-generaal en verbaliseert hij dat Vrouw Schrader ‘op dien dagh wanneer het feit door de bekl(aa)gde begaan was, naar haar als een goede vriendinne zijnde, is toe gegaan, en toen bevonden dat deselve met haar voorgaande ijdel-hoofdigheit was bezet, hetwelke uit de discoursen nopens het geperpetreerde feit, en 't geene (zij) aan de get(uige) quam te verhaalen genoegzaam gebleek; dat de gev(angene) bij haar verstand zijnde, sig altoos als een consciensieuse en godtvrugtige vrouw heeft gedraagen, haar werk van godsdienst maakende, en haare twee kinderen met vlijt en neerstigheit daartoe mede heeft aangezet en opgebracht...’. Uit de gehele affaire is te leren dat Vrouw Schrader haar patienten veelal zeer goed moet gekend hebben, hetgeen voor een kleine gemeenschap als Dokkum in de 18e eeuw toch is geweest en bij een vroedvrouw met zo'n lange praktijkervaring en met zulke gaven, geen verwondering wekt. Tevens toont deze casus aan dat van kraambedpsychosen nog weinig bekend was, ook al wordt door Vrouw Schrader in haar tweede verklaring benadrukt dat de ‘krankzinnigheid’ telkens tot de kraamperiode beperkt is gebleven. Andere patienten met psychische stoornissen in de kraamperiode beschrijft Vrouw Schrader in casus 671, waarbij tabaksrook als oorzaak van de ‘raasernij’ in overweging wordt genomen en in casus 2713 treden ‘melakelöse’ (= melancholieke) gedachten tijdens de zwangerschap op. In geval 2992 kan de koorts als direkte oorzaak worden opgevat. Het ‘Memoryboeck’ brengt de lezer in aanraking met de huwelijksmoraal van Vrouw Schraders tijdGa naar eind86 en ook met de folklore en het bijgeloof rond zwangerschap, bevalling en kraambed. Ongehuwde patientes telt het ‘Memoryboeck’ velen, in leeftijd variërend van ‘een wifke van 16 jar’ (681) tot ‘een beschlapen frijster van 40 jar’ (754). Soms licht Vrouw Schrader de situatie toe met de vermelding dat de vrouw ‘van een menheer solldaet beschlapen’ was (786) of dat er door ‘har meyssters son’ bedrog was gepleegd (936). Een belangrijke rol spelen de trouwbeloften, die voorechtelijk geslachtsverkeer billijkten, ook al leerde de ervaring dat trouwbeloften niet zelden werden verbroken (vgl. 743, 2481 en 3034). Nauwkeurig noteerde Vrouw Schrader wanneer een kind eerder dan negen maanden na de huwelijksdatum werd geboren. Deze reeks loopt van ‘een ondertrouwde vrijster’ (2415), via een bruid | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘dy har twede gebott hadde’ (1774) en een ‘bruyt en brudigom’ (2208) naar patientes die een week (2518 en 2745) of langer (2196, 2450, 2488 en 3036) tot een half jaar toe (2256) gehuwd waren. Sommige kinderen die Vrouw Schrader ter wereld hielp noteerde zij kortweg als ‘een hur kynt’ (1075 en 1667); sommige moeders omschrijft ze als hoer (1664, 1878). Een mildere benadering (‘O onbedachte’, 3053) wordt door haar op het einde van het ‘Memoryboeck’ gevolgd. Ten aanzien van de zwangerschap geeft Vrouw Schrader keer op keer blijk van haar vast geloof in het verzien, dat wil zeggen, de opvatting dat aan de vrucht een afwijking kan worden meegedeeld door een sterke emotie van de moeder, meestal door een waarneming.Ga naar eind87 In voorkomende gevallen vraagt zij haar patiente ‘of sij ock ytz met haar sinnen op gespeelt hade’ en éénmaal voegt ze er belerend aan toe: ‘Ho vorsigtig behorden haar de swangere vrouwen te gedragen in alles te willen syn of dencken’ (2075; zie ook 1672). Over het werkingsmechanisme van het verzien laat Vrouw Schrader zich niet uit, in tegenstelling tot haar plaatsgenoot, de ‘medicinae candidaat en heelmeester te Dokkum’, Tamme Visscher, die in 1696 een bundel Heelkonstige Aanmerkingen publiceerde, waaraan hij ‘een genees- en lichaamkundige verhandelinge’ toevoegde ‘van de kracht der moederlijke inbeeldinge op de vrucht, wiskunstiger wijze voorgesteld’.Ga naar eind88 Het is niet ondenkbaar dat Vrouw Schrader deze iatromechanische verklaring van het verzien heeft gekend. Een tweede opmerking over de zwangerschap die aansluit bij het voorafgaande, maakt Vrouw Schrader naar aanleiding van een moeilijke bevalling, eindigende in de dood van de moeder. Naar haar mening had de vrouw zich tijdens de zwangerschap onvoldoende in acht genomen en had zij zelfs gedanst, ‘dar over haar de Heere straffte, datse haar swangere ligam so veel gewelt an dede’ (153). Als derde en laatste bijzonderheid betreffende de zwangerschap verdienden de ‘vlygers’ of ‘suger(s)’ te worden vermeld, waarover Vrouw Schrader bij herhaling spreekt (525 en 1671). Uit de contekst wordt al duidelijk dat het hier om een volksgeloof gaat dat Vrouw Schrader niet deelt. In 1778 beschreven Noël en Chomel de vlieger of zuiger als ‘mola, (zijnde) een klompvleesch welke uit de Lijfmoeder uitgedreeven word, na voorafgaande bloedstorting even als een Miskraam... De beuzelagtige vertellingen der Vrouwen brengen mede dat zij vliegen konnen, en van de eene Vrouwe in de andere opvliegen, als zij de rokken niet digt geslooten houden’.Ga naar eind89 Wat de bevalling zelf betreft blijkt telkens weer welk een belangrijke rol die buren en vrienden in de kraamkamer speelden. Zeker in een stad als Dokkum, waar de zogenaamde burenplicht officieel geregeld was,Ga naar eind90 was de bevalling een gebeuren waarbij de naaste omgeving direkt betrokken was. ‘Kom, lat vrinden en buren halen, ick moet u dadl(ijk) helpen’, deelde Vrouw Schrader in 1698 één van haar patienten mee, toen zij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
besloot de baring met de handkunst te zullen beëindigen (282). Een fraaie illustratie levert casus 1795, waar Vrouw Schrader de buren naar huis stuurt, ‘dat dy haar wat uytrusten souwden’, om een uurtje later hen weer terug te roepen. In casus 661 overlijdt de moeder kort na de baring ‘in presensy van all haar vrinden’. Dat de omstanders niet alleen toeschouwers waren bewijst casus 1671, waar Vrouw Schrader de vrouw door een ander laat keren, ‘terwil ick het kynt nae mij hallde’. Onduidelijk is de rol van de buren bij het kraambed van de moeder van een tweeling in geval 3040. Over kraamgebruiken tenslotte leest men in het ‘Memoryboeck’ zelden. Alleen de kandeel (1795) wordt genoemd. Het is duidelijk dat Vrouw Schrader weinig aandacht besteedde aan de rijke folklore, die ongetwijfeld ook rond de bevallingen in Dokkum en op het Friese platteland is te zien geweest, wanneer zij haar belevenissen en indrukken aan het ‘Memoryboeck’ toevertrouwde.Ga naar eind91
Vrouw Schraders innerlijk, haar emoties en geloofservaringen zoekt men in het ‘Memoryboeck’ niet tevergeefs. Vooral de gebeden bij de aanvang van het nieuwe jaar geven een blik op haar eigen denkwereld en religieuze gevoelens. Het eerste gebed dat zij in 1697 noteert bevat in al zijn beknoptheid de drie elementen die in al haar latere gebeden terugkeren: de vraag naar Gods ‘lieven seegen’, het gebed om bewaring ‘vor ongelucken’ en het verlangen naar ‘de gunst van mensen’. In telkens wisselende bewoordingen brengt ze deze drie punten naar voren. Haar woordkeus verraadt een grote bijbelvastheid; sommige gebeden zijn een aaneenrijging van bijbelse noties die men gemakkelijk in de Statenvertaling, of waar het de psalmen betreft, in de psalmberijming van Datheen kan terugvinden. Met dit gegeven moet bij de uitleg van sommige passages rekening worden gehouden. Dat Vrouw Schrader over haar haters en haar vijanden spreekt (in resp. 1707 en 1737) zal men bijvoorbeeld niet letterlijk hoeven te nemen, omdat hier duidelijk op resp. Psalm 38:17 en Psalm 86:17 wordt geparafraseerd. Over haar patientes spreekt zij als over ‘evenmens(en)’ (o.a. gebed 1704), ‘de elendige(n) dy ick moet syn’Ga naar eind92 (gebed 1703), en ‘dy in elende en noot syn’ (gebed 1705). Vrouw Schrader weet zich hier geroepen om hulp én troost te brengen. Tegenover alle kordaatheid die zij uiterlijk ten toon spreidt, laten de gebeden Vrouw Schraders innerlijk zien, wanneer zij spreekt over de ogenblikken dat ‘de angesten groot sijn’ (gebed 1733) en zij bidt om uitredding ‘als ick mijn sugten en mijn gebett vor U in mijn binnenste vor U uyt storrte’ (gebed 1733). In toenemende mate brengt Vrouw Schrader in de loop der jaren ook haar lichamelijke conditie ter sprake in de nieuwjaarsgebeden. In 1730 verklaart zij tegenover God ‘Uwe hulp aldermest nae den ligam van noden’ te hebben; in het laatste gebed dat in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het ‘Memoryboeck’ te vinden is, spreekt zij over haar hoge ouderdom, waarin haar ‘ligams chragten’ moeten worden geschonken om de ‘evenmennss in haare noeden bij te (kunnen) stan’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Vrouw Schrader en het verloskundig beroepDe lectuur van het ‘Memoryboeck’ levert tal van gegevens, die de ingewikkelde en nog onvoldoende bestudeerde en beschreven structuur van het verloskundig beroep op het einde van de 17e en gedurende de eerste helft van de 18e eeuw illustreren.Ga naar eind93 Alvorens iets over de vroedvrouw en het verloskundig handelen in het algemeen te zeggen, lijkt een samenvattend overzicht van de bedoelde voorbeelden hier dienstig. Allereerst gunt Vrouw Schrader ons een blik op de wijze waarop zij vroedvrouw geworden is, door te verhalen over het roepingsbesef (‘doen believede het de Heere mij tot dit swarwigtig werrck uit te kysen’), dat zij zich bewust geworden was door de druk die ‘brave doctoren en de borgerey’ op haar hadden uitgeoefend om het verloskundig werk ter hand te nemen. Het zwaarwegende van de zaak en de overweging ‘dat het vor mij en mijn vrinden een kleyn achtinge war’, waren voor haar de belangrijkste drempels geweest om tot deze beroepskeuze te komen (zie de inleiding in appendix 1). In haar nieuwjaarsgebeden komen de hoge taakopvatting van Vrouw Schrader en haar roepingsbesef nog vele malen tot uitdrukking wanneer zij spreekt over ‘dit swarwegtig ampt’ (o.a. gebed 1709), ‘het werck miner beropinge’ (gebed 1711) en over het werk dat ‘U hant mij hefft opgeleyt’ (gebed 1729). In 1724 schrijft Vrouw Schrader ‘het van conseinsie wegen niet (te hebben) konnen laten’ om op de smeekbeden van een familie in Ternaard gehoor te geven, hoewel met tegenzin (2119). De kleinachting waarover zij spreekt refereert duidelijk naar het verschil tussen haar sociale herkomst en het niveau waartoe de vroedvrouw rond 1700 gerekend werd. Op 9 januari 1693 deed Vrouw Schrader in haar eigen woonplaats haar eerste bevalling; een maand later volgde de tweede. Met aanvankelijk ruime tussenpozen van soms wel twee maanden, meldden zich nieuwe patienten. Nauwkeurig, maar uiterst summier, noteerde Vrouw Schrader de langzame groei van haar praktijk. Hoe summier blijkt wel uit de memoires, waarin zij bijna vijftig jaar later over de omstandigheden van een aantal bevallingen uit haar eerste praktijkjaren veel uitvoeriger weet te verhalen. Daarvan is casus 16 voor het hier besproken thema het meest informatief. Ten eerste blijkt dat Vrouw Schrader zichzelf bij het begin van haar carrière volledig competent oordeelde voor de uitoefening der verloskunde; de problemen waarmee zij tijdens deze bevalling wordt geconfronteerd probeert zij op te lossen met ‘alles...wat de kunst vereis(te)’. De vraag dringt zich daarbij onmiddellijk op, op welke wijze Vrouw | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schrader zich deze verloskundige kennis en technieken heeft eigen gemaakt. Weliswaar ontbreken concrete gegevens, maar gelet op het beroep van haar man en gelet op het milieu, waaruit Vrouw Schrader afkomstig was en waarin zij was opgevoed, is het aannemelijk dat zij met de vroedkundige literatuur bekend is geweest. Te denken valt aan het 't Boeck van de vroet-wijfs (1591) van Jacobus Ruffen (ca 1500-1558), waarvan nog in de jaren negentig van de 17e eeuw edities verschenen zijn, aan een editie van de ‘vermeerderden Roosengaert’, algemeen bekend onder de titel Het kleyn vroetwijfs-boeck (1645), dat tot het midden van de 18e eeuw is herdrukt, en aan de boeken van Vrouw Schraders illustere kunstgenoten Louise Bourgeois en Justine Dittrichs, ‘genaemt Siegemunt’, waarvan sinds resp. 1658 en 1691 een Nederlandse vertaling beschikbaar was. Meer op de praktijk van heelmeesters gericht, maar daarom voor Vrouw Schrader niet moeilijker toegankelijk, waren in de periode vóór 1695 een drietal boeken favoriet: het Tractaet van de siektens der zwangere vrouwen (1683) van François Mauriceau (1637-1709), De Practijk der vroed-meesters en vroed-vrouwen (1690) van Paul Portal en de (Embryulcia ofte afhaling eenes dooden vruchts door de handt van den heelmeester (1673) van Cornelis Solingen (1641-1687), dezelfde die aan de Nederlandse editie van het boek van Siegemundin ‘een onderrigt ontrent het ampt en pligt der vroed-vrouwen’ toevoegde. Gelet op de duitse afkomst van Vrouw Schrader en haar eerste man kunnen de duitse edities van deze publikaties als leerboek hebben dienst gedaan. Alleen van Hendrik van Deventers Manuale Operatien zijnde een Nieuw Ligt voor Vroed-meesters en Vroed-vrouwen, dat in 1701 verscheen, kan aannemelijk worden gemaakt dat zij het boek gelezen heeft (zie hierna Kloosterman), getuige de vele malen dat zij spreekt over een scheve baarmoeder. Van vakjargon of termini technici is zelden sprake: nu eens spreekt zij over de baarmoeder of kortweg de ‘mor’ (overigens tevens synoniem voor nageboorte), dan weer over de uterus; voor ‘aangezicht’ gebruikt ze de term ‘superfaesi’ (1135) en regelmatig gebruikt zij het woord ‘narbandig’ (o.a. 1624). Een vage notie van de galenisch-aristotelische fysiologie kan men horen doorklinken in de term ‘levenssappen’ (2980). Een aardig eufemisme geeft geval 441. Waar het om het gebruik van instrumenten, de toediening van clysma's het ‘stoven’ en andere vaardigheden ging, zal Vrouw Schrader de praktijk van haar man tot leerschool hebben gehad. Chirurgijnsvrouwen waren in de 17e eeuw op zeer direkte wijze bij de praktijkvoering van hun man betrokken. Behandelde patienten werden, zoals gezegd, soms gedurende enige tijd verpleegd door chirurgijnsvrouwen; zij assisteerden bij allerhande ingrepen en namen de ‘winkel’ waar gedurende de soms lange periode dat hun echtgenoot zijn patienten elders visiteerde. Vrouw Schrader is zeker niet het enige voorbeeld, dat ‘in vroeger dagen op de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouw van de chirurgijn iets van de glorie van haar man placht af te stralen en haar bijstand bij verlossingen gaarne werd gezocht’.Ga naar eind94 In 1701 schrijft Hendrik van Deventer over zijn vrouw als iemand ‘die selfs verscheyde Kinderen gebaart hadde, en die uyt liefde reets verscheyde Vrouwen had helpen verlossen, als kennisse van het Hant-werck hebbende, gelijk sij t'sedert nog vele die in noot waren verlost heeft...’.Ga naar eind95 De achtergrond van Vrouw Schrader wat betreft haar opleiding en sociale herkomst verschilde hemelsbreed met die van de doorsnee vroedvrouw uit de Republiek. De tirades die men aantreft in de geschriften van ‘verlichte’ vroedmeesters en medicinae doctores spreken hierover duidelijke taal, ook al moet men rekenen met een zekere overdrijving omdat een ongunstig beeld van de vroedvrouw nu eenmaal voordelig was voor de concurrentie-positie van de mannelijke verloskundige. Ook Vrouw Schrader zelf spreekt niet erg vleiend over haar collega's. In de hier besproken casus (16) verhaalt zij hoe een concurrerende vroedvrouw de patiente ‘marrtelde’ (vgl. ook 219, 642, 671, 1975, 2347). Elders beoordeelt zij collega's als ‘een lerrling’ (74), als ondeskundig (420: ‘hade geen kennisse om (de kering v.L) te konnen doen’; vgl. ook 2116 en 3020), als ‘ellendyge weete nitten’ (1975) of als ‘brodel morrs, dy haar evenmenns so misshandelen’ (2116) en soms ook als onwillig (2961); hun resultaten omschrijft zij als ‘bedorven werrck’ (2404). In tal van gevallen wordt Vrouw Schrader geroepen nadat andere vroedvrouwen hebben gefaald.Ga naar eind96 Soms ook wordt zij er bijgehaald op verzoek van de barende vrouw zelf (zie 2347 en 3020), hetgeen bezien moet worden tegen de achtergrond van de patient-hulpverlenersrelatie zoals die toentertijd bestond. De genees-, heel- en verloskundige armenverzorging uitgezonderd, werd deze relatie geheel bepaald door de patient. In het begin van haar praktijk wordt Vrouw Schrader met die situatie herhaald geconfronteerd. In de onderhavige casus (16) stemt zij teleurgesteld in met het verzoek van de barende vrouw om een andere vroedvrouw te halen: ‘en verwirpen mij geheel...en ick willde mij don dar nit weer me bemoye’. Tenslotte kan zij het gemartel niet langer meer aanzien en grijpt in (vgl. ook 74). In haar latere praktijkjaren zijn de rollen omgekeerd en wordt Vrouw Schrader geroepen om haar collega ‘dy saack uyt de hant (te) neemen, omdat se nit langer met har tevreeden waren...’ (2347). Ondanks de duidelijke concurrentie moet de verhouding tussen Vrouw Schrader en haar collega's niet al te somber worden geschetst. De meest direkte relatie heeft zij met de vroedvrouwen die van stadswege voor de armenpraktijk zijn aangesteld, namelijk Saeckie Moy (stadsvroedvrouw tot ca. 1703), Rimke Jorrits (aangesteld van ca. 1703 tot december 1735)Ga naar eind97 en Feychien Schregardus. Over de eerste is Vrouw Schrader zéér negatief (77, 420, 606, 642, en 771). Met Rimke, aan wie de magistraat bij haar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanstelling ongetwijfeld hogere eisen heeft gesteld, zijn de verhoudingen zonder meer goed, ook al weet Vrouw Schrader zich op verloskundig terrein haar meerdere (vgl. 2069, 2073, 2287, 2347). Een enkele keer neemt zij voor Rimke waar (vgl. 2069) en zelfs staat Vrouw Schrader eenmaal een deel van haar honorarium aan haar af (2073). Zoals in het voorafgaande is gebleken, heeft Vrouw Schrader Feychien Schregardus goed gekend. In 1733 noemt zij ‘Feycky’ als degene die haar in verband met haar ziekte had kunnen vervangen (2711); tien jaar later wordt dezelfde vroedvrouw bij een bevalling geroepen om de hoogbejaarde Vrouw Schrader (zij is dan 86) eens te kunnen laten uitrusten (3052). Andere collega vroedvrouwen die in het ‘Memoryboeck’ met name worden genoemd zijn Pitte Moy (2047, 2116, 2137), Acke Pitters (3017, vgl. 2964 en Pym (= Rymke?) (2964) uit Dokkum, Detie Moy uit Ternaard (1728 en 1880), Trintie Moy uit Westergeest (1831, 1943, 2404) en Trintie uit Raard (2994).
Het tweede gedeelte van casus 16 betreft de relatie met de chirurgijn en medicinae doctor. Eind 17e eeuw waren beide vertegenwoordigers van het genees- en heelkundig beroep in toenemende mate aktief op het terrein der verloskunde. Hoe deze ontwikkeling precies verlopen is kan eerst worden vastgesteld nadat het verloskundig gebeuren in een groot aantal steden en plattelandsregio's in de Republiek is onderzocht. Studies die dezelfde ontwikkeling in het buitenland tot thema hebben kunnen slechts met grote voorzichtigheid op de Nederlanden worden toegepast, omdat hier de medische beroepsontwikkeling wezenlijk anders en in een ander tempo is verlopen.Ga naar eind98 Ook Amsterdam kan moeilijk als model dienen, omdat daar de regulering van het beroep en de concurrentieverhoudingen binnen het beroep geheel verschilden met die in andere steden.Ga naar eind99 Uit het ‘Memoryboeck’ komt een beeld naar voren dat in hoofdlijnen als volgt kan worden beschreven. Eind 17e eeuw fungeerde de medicinae doctor als adviseur in verloskundige problemen. Deze adviezen werden vervolgens door de vroedvrouw in praktijk gebracht wanneer de ‘handkunst’ toereikend was; voor instrumentele hulp was de chirurgijn de aangewezen verloskunstoefenaar. Aangezien de scheiding tussen genees- en heelkunstbeoefening lang niet zo scherp is geweest als veelal wordt voorgesteld en tal van medicinae doctores een chirurgische opleiding hadden genoten en als heelmeester waren werkzaam geweest (Solingen van Van Deventer zijn er voorbeelden van), werd die instrumentele hulp ook wel door medicinae doctores verleend. In het geval van Vrouw Schrader ligt de zaak gecompliceerder, omdat zij kennelijk ook als chirurgijn werkzaam was. Na de dood van haar eerste man heeft zij de chirurgijnswinkel gewoon voortgezet, zij het met beperking tot de gynaecologische praktijk. Niet alleen voor het platte- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
land, maar ook voor sommige steden was dit een niet ongewone situatie, zoals uit de chirurgijns-ordonnanties en bijvoorbeeld notariële protocollen blijkt.Ga naar eind100 Uit de financiële gegevens van Vrouw Schraders praktijk kan men gemakkelijk aflezen dat vooral in de eerste jaren de chirurgische praktijk en de bijbehorende verkoop van medicamenten een belangrijke bron van inkomsten voor haar zijn geweest.
In casus 16 besluit Vrouw Schrader ‘een meyster’ te roepen ‘om mij vor alle opspraack te bevrijen’. Haar keus valt daarbij op Theodorus Winter, een medicinae doctor annex heelmeester,Ga naar eind101 die, nadat hij zich op de hoogte had gesteld ‘ho het met de baarende vrouw stont’ tot handelen overging en met de haak het kind ter wereld bracht. Dezelfde Dr. Winter is waarschijnlijk bedoeld in casus 2114. De tweede medicinae doctor die Vrouw Schrader als collega noemt is Cornelis Eysma. De eerste keer noemt zij hem als toeschouwer (1250); de tweede keer blijft zijn rol beperkt tot het voorschrijven van een clysteer en maakt men voor het afhalen van het kind gebruik van de diensten van een chirurgijn. De status van een zekere ‘Mr.’ of ‘Dr.’ Van den Berg blijft onduidelijk (484 en 1795). In Dokkum heeft Vrouw Schrader goede relaties met een tweetal heelmeesters: Mr. Pieter Vanij en Mr. Frans Berger.Ga naar eind102 De eerste roept zij vóór 1702 regelmatig te hulp om de bevalling met instrumenten te beëindigen (72, 74, 153, 319 en 662); de tweede treedt ná 1722 regelmatig als vroedmeester op (2047, 2131, 2594, 2667 en 3052). In Hantum werkte Vrouw Schrader samen met een zekere Mr. Nicolaes (1296 en 1743). In het algemeen moet worden vastgesteld dat Vrouw Schrader uitstekend met haar mannelijke collega's op verloskundig gebied heeft kunnen samenwerken. Het feit dat zij als vroedvrouw optreedt ten huize van de Dokkumer medicinae doctores en heelmeesters, onder wie de vooraanstaande chirurgijn Johannes Tadema, de voorzitter van het Dokkumse chirurgijnsgilde, (2429) kan daarvoor als bewijs gelden. Evenzo staat Vrouw Schrader op goede voet met de apothekers in Dokkum, van wie zij ook de medicamenten voor haar praktijk moet hebben betrokken. Helaas kan hier niet worden verwezen naar een studie over het zojuist genoemde chirurgijnsgilde, terwijl een uitvoerige bronnenstudie binnen het kader van deze uitgave niet goed mogelijk was.Ga naar eind103 Hetzelfde geldt voor de betekenis van de landschapsmedicus en -operateur van Friesland voor de verloskundige zorg ten plattelande na 1709.Ga naar eind104 Een dergelijke studie over het medisch leven van Dokkum en omgeving rond 1700 en van het genees-, heel- en verloskundig beroep zou ongetwijfeld veel van Vrouw Schraders positie en van de arbeidsverhoudingen waarmee zij te maken had, kunnen verduidelijken. Het voorafgaande vormt het noodzakelijk decor voor een andere | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschouwing van Vrouw Schraders vroedkundige werkzaamheden. In casus 16 blijven haar handelingen beperkt tot een onderzoek naar de ligging van het kind. Elders noemt zij nadrukkelijk het touché (2313: ‘Brocht mijn hant nae binne en ontwaarde het kint’). Behalve door het breken van de vliezen, dat veelvuldig in het ‘Memoryboeck’ wordt genoemd, bevorderde Vrouw Schrader in zeer veel gevallen de baring door het maken van de ontsluiting, hetzij door de ‘hantkonst’, hetzij door ‘stofinge’, danwel door beide (vgl. 1024). De eerste techniek omschrijft zij als het ‘met mijn vingers...gedurig soecken de baarmoeder te oopenen’ (2596). De tweede techniek wordt beschreven als een stoving met ‘een baet van moederkruden’Ga naar eind105 om ontsluiting te krijgen en ‘om de parrtien te vermörven en linig te macken’ (485) of ‘om de passasie te vermörven’ (525). Ook voor aandoeningen in het kraambed (2234) en algemene kwalen maakt Vrouw Schrader van het fomentum en cataplasma gebruik (vgl. verder 643, 1052, 1671, 2192). In één geval geeft zij het cataplasma in combinatie met een tinctuur van myrrhe en aloë (1831). Vrouw Schrader moet zich enige kennis van de farmacie hebben eigen gemaakt blijkens de vele vermeldingen van inwendige medicatie (zie appendix 2), nu eens bedoeld om de baring te bevorderen (10, 163, 305, 1840, 2953) of de nageboorte af te drijven (127, 220, 1877, 2650), dan weer om ‘een sware vloet’ te stillen (2979) of om de pijn te verlichten (1988). In alle gevallen gaat het om medicamenten voor obstetrische en gynecologische aandoeningen, op welk terrein Vrouw Schrader kennelijk geen hinder ondervond van de strenge afbakening van de farmaceutische bevoegdheden van medicinae doctores en chirurgijns. In de verloskunde heeft Vrouw Schrader ook herhaaldelijk te maken gehad met de pastorale zorg voor barenden. Een bijzonder geval levert casus 72 waar de dominee-medicus Schregardus en een vroedmeester aanwezig zijn, ‘dy my grotte ehre gaven’. In 1740 komt zij bij een patiente waarvoor de predikant al een gebed had gedaan (2979); een dag later ontmoet zij de predikant Brantsma aan het verlosbed (2980). Het bekende verbod op het gebruik van instrumenten door vroedvrouwen gaat in het geval van Vrouw Schrader niet op. De mededeling ‘ick hade mijn instrumenten megenomen wel denkende datter wat an scheelen moste’ (1485) bewijst dat Vrouw Schrader over een verloskundig armamentarium kon beschikken. In haar koffer moeten in ieder geval een ‘scher’ (o.a. 1157 en 1626), een clysteerspuit (1030 en 1810), een catheter (‘een carteer’, 1810), bandages (606: ‘strickt dar een band om’, ook 1880) en verloskundige haken hebben gezeten. In de eerste decennia van haar praktijk deinsde Vrouw Schrader er niet voor terug van laatstgenoemd instrument gebruik te maken, soms met assistentie van een chirurgijn (153: ‘heft hey en ick elck met een haack tesaamen het kint gehalt’, vgl. ook 74), maar soms ook alleen (1485: ‘en hebbe het ales | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
don met de haack motten hallen’, ook 872, 968, 2183). Over de baringsstoel spreekt Vrouw Schrader nergens; wel wordt herhaaldelijk het bed genoemd (o.a. 2351: ‘Verloste ick haar op het bedde heel gemacklick...’). Het slot van casus 16, dat voor deze paragraaf als illustratie heeft gediend, attendeert tenslotte op nog een ander facet van Vrouw Schraders persoonlijkheid: haar beroepstrots en bewustzijn van eigen kunnen. Het ‘deftig testemonyum en (de) grotte ehre’ streelden duidelijk haar eergevoel. In haar memoires schrijft zij later over ‘wat wonderwercken datt de Heere dor mijn hannden an ellendige, baarende, in noot sijnde vrouwen al uyt gewerckt hadde’. Zinsneden als ‘Hadde het anstons, tot grotte verwonderinge van alle dy dar tegenwoordig waren’ (581) spreken in dit opzicht duidelijke taal.
Het ‘Memoryboeck’ roept bij de huidige lezer nog altijd een gevoel van verwondering en bewondering op. Vrouw Schraders notities vormen het noodzakelijk tegenwicht voor historische schetsen waarin de 17e en vroeg-18e eeuwse verloskunde in de Republiek en bijzonder het optreden van vroedvrouwen in donkere tinten wordt afgeschilderd. Deze inleiding tot het ‘Memoryboeck’ wilde de lezer kennis laten maken met deze rijke verloskundig-historische bron die het verloskundig gebeuren rond 1700 zoveel dichter bij ons brengt. Tegelijk wil zij een uitnodiging zijn aan algemeen en medisch-historici om het kader van het ‘Memoryboeck’ verder te verhelderen. Vrouw Schraders levensloop en verloskundig werk roepen nog tal van vragen op. Zou bijvoorbeeld de historische analyse niet zijn gebaat met onderscheid te maken tussen de ‘kinds-geboorte’ en de ‘na-geboorte’? Zowel in de literatuur105 als in het ‘Memoryboeck’ (zie o.a. 852) zijn daarvoor voldoende aanwijzingen. En tot slot: moet Vrouw Schrader in alle opzichten als uitzondering worden beschouwd òf moet na lectuur van het ‘Memoryboeck’ in het huidige beeld van de verloskunde rond 1700 ingrijpende correcties worden aangebracht? |
|