Voorjaar(1922)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] De merel. De merel met zijn mooie mond, Roept lief en luid door d' avondstond Zijn vreugden nog te vieren; - Zijn gouden hart is nog te zwaar: Hij heeft nog hier, hij heeft nog daar Een liedeke te lieren. Op zon-vergulden tak ten troon, Houdt hij zijn keel en kopje schoon En schellend opgeheven; En boven bosch en boomen luidt Zijn klokje 't kwijnend daglicht uit Door dal en diepe dreven. En luider slaat en ongestoord Zijn hagel-klare klinkklank voort Dat 't klettert op de blaren, Alsof zijn wezen, kloek en klein - Eén sprankel maar - één springfontijn Van louter paarlen ware. [pagina 28] [p. 28] En 't relt omhoog en 't schalt omlaag: Een zilver-wel, één klankenvlaag; Als perelen die stuiten, Die stuiten en herstuiten tot - Zijn geel- en -gulden bekske bot - De ooren ervan tuiten! En heel de hemel rilt en staat Als hij zijn zilv'ren spijkers slaat In zijn azuren wanden - Hij slaat van groot en koen geluk De lichte, late wolken stuk Die druppen op mijn handen... En eensklaps - hoor wat zoet geluid! - Zet hij zijn fijnste fluitje en fluit Heel zacht door d' avondstonde; - De merel bidt zijn avondbeê, En met den vromen meester meê Bidt al wat leeft in 't ronde... [pagina 29] [p. 29] En plechtig speelt door dreef en droom Van schemer wit en stilte vroom, Een wijle een zoet gefluister.... Een slag! - en boven eemd en bosch Valt plots de wijde hemel los In avondlijken luister, En dronken van dat wonder schalt Hij uit zijn top en tuimelvalt, Ik weet niet waar, in 't loover - En hoog en ver en waar ik sta Neurt aarde en huivre hemel na, In eenen klanken-toover.... 'k Weet niet bij wie der zeer en zoet Gestemde zangers ik U moet Gelijken, lieve meerle.... Uw keeltje smaakt naar 't paradijs En 'k vind er geen, van welke wijs, Zoo rijk aan peerlen, peerle! Vorige Volgende