Voorjaar(1922)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Mijn puike perelaren. Wat staan ze daar beladen En blinkend in het bad Der zonne of het genade - Neen! - goud geregend had, Mijn puike pereboomen, Mijn edeldrachtig paar, Om droomen van te droomen... Zóó staan ze daar! Wat staan ze daar gerezen In macht en overmoed: Twee broeders, één van wezen En van hetzelfde bloed.... Twee stammen rank en recht en Twee koppen naast elkaar: Als helden die gaan vechten, Zoo staan ze daar! Bewolkt en beweldadigd Door geur en gloed en kruid, Hangt zon-en-sap verzadigd Het kelen-kittlend fruit.... 't Hangt om en allent henen Zoo kost'lijk en zoo schoon Als felle flonker-steenen In eene konings-kroon. [pagina 19] [p. 19] Het hangt er om te grijpen, Om in te bijten, dat Het sap in zoete zijpen Als louter zonlicht spat En spilt om kin en kaken, Terwijl de mond één mild - En zoetheid staat te smaken... En zelf van zoetheid smilt. Waar vind ik goede klanken Om Die u rijzen liet En rijpen liet, te danken In een godvruchtig lied - Dat 'k winter-lang kan neuren, Als 'k, zang en licht beroofd, Nog zomer en zon zal keuren Aan dit gezegend ooft? Vorige Volgende