Sterren en dauw(1935)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] Resurrectio Ontwaakt ben ik als een bloem in de morgen, Verrezen in het licht van de groote morgen-zon! Raak mij niet aan en besmet mij niet: Jong en blank is mijn vleesch als de bloesem. Duiven zijn mijne handen, schitterend schoon, Mijne voeten zijn gewasschen lammeren Wadend door eene wei. Mijn oogen zien de hemel en de aarde En innig begroet ik beider blijde verschijning. Dankbaar aanvaard ik het nieuwe leven; Als een nieuw lied beluister ik mijn kloppend hart. Ik zie de steden weer waar de menschen wonen En de wegen in het witte licht, van zee tot zee. Mijn oogen zijn licht als de versche dauw: Als de dauw die twinkelt in jong loover. Als een molen in een nachtelijk dal Lag mijn hart stil bij zijn slapende beken. Om mij waarde de bittere stilte, De nacht was zwart als het oog van een raaf. Zwijgende zat de Dood aan mijn peluw, Als ijs lag zijn hand op mijn voorhoofd. [pagina 88] [p. 88] Bij wormen was ik gehuisvest en bij schaduwen, Benauwende droomen legerden aan mijn zijde. Vliezen waren over mijne oogen Als over die van een doode visch op het strand. In de gangen mijner ooren vernam ik de wormen; Het traag geknaag van het vraatziek volk. Ik voelde het griezelige bederf mij bekruipen, Kleverige kilte tastten mijne vingertoppen. Mijn stem lag als lood in mijne keel En mijn tong als een lijk in haar graf. Geest van verwording vulde de kameren des reuks, Mijne lippen proefden haar eigen bederf. Maar ontwaakt ben ik als een bloem in de morgen: Als een leeuwerik mijn hart tiereliert. Mijne zonden liet ik tot aas voor de wormen, - Het lijnwaad een prooi der ontbinding. Juichende beur ik mijn blinkende handen, Handenklappend dans ik voor God; Mijn ziel is de harp van Jesus En mijn lichaam de tempel des H. Geestes. - Alleluia! Vorige Volgende