Maar waarom dan ging ik niet naar de Mijn terug, toen het nog niet te laat was? En wat toch in 's hemelsnaam weerhield me, nu het toeval, waarop ik zoolang mijn zinnen gezet had, mij in den steek liet, mij aan de genade of ongenade mijner sterke handen over te geven?
Waarom repte mijn vader ook dien avond met geen enkel woord over de Mijn en zinspeelde niemand ook maar in de verste verte op mijn onhoudbaren toestand van leeglooper en opvreter? En waarom schudde vader, nadat die Annebil de chocolademelk, die moeder gemaakt had om aan den avond een bizonder karakter te geven, had opgedragen, de kaarten om lichter van humeur dan de laatste dagen een potje met ons te kruisjassen? Van de gelegenheid dat hij de hand nogeens met zijn jongens had, moest hij gebruik maken, zei vader, op mij duidend; en dàt was dan ook de eenige toespeling die er op dien avond gemaakt werd op mijn aanstaande vertrek.
Onder voorwendsel van nu hier dan daarheen te moeten, waar ik nu eens dit en dan weer dat verloren had, had ik reeds een paar keer het rijwiel van der Klaus geleend gekregen en had ik het slechts gebruikt om mijn tijd te dooden en van huis te zijn.
En toen ik het den volgenden dag weer tot mijne beschikking kreeg, zoogenaamd om naar Heerlen ter keuring te gaan, vroeg mijne moeder, die heel het spel doorzien had, mij, wat ik met die keuring bedoelde.
Ik had den moed niet haar te beliegen en zei, dat ik der Klaus maar iets wijs had gemaakt om er tusschenuit te komen; dat ik met mezelf geen heg of steg meer wist!
Ik hoop anders niet dat je ons de schande zult aandoen van een Oostganger te worden, zei moeder.
Ik gaf toe dat ik daar eerlijk aan gedacht had.
En als reden gaf ik op dat ik het Tsoembrecher Fientsje niet zoo aan den arm van der Hannessoë kon zien hangen. Dat ik voor mezelf niet instond op den duur.
Daarom vond moeder ook beter dat ik tijdelijk het huis uitging; doch niet verder dan noodig was. Omdat ik dom geweest was, behoefde ik nog geen dingen te doen die nóg dommer waren. Ze zou het niet overleven!
Ik bekende haar dat ik met de handen in het haar zat, doch dat ik niet naar de Mijn zou gaan; ook niet als mijn vader op zijn kop ging staan: naar de Domaniale niet, naar de Nordstern niet en naar geen enkele andere. Van de Mijn af; dat was altijd mijn bedoeling geweest