Kleine liederen van dood en leven(1938)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] In pace Zonder begeerten en zonder bezit, Voortaan zonder schade Rusten de koningen roerloos en wit En met den dood beladen - Stram als soldaten in het gelid Voor de groote parade. Roem en heerlijkheid zijn vergaan; Namen, jaren en steden, Vorstenwijsheid en vorstenwaan, Stil in een stoorlooze vrede; - Eeuwen schuifelen af en aan Over een grijs verleden. Wit van een brand die geen water bluscht Slapen hun sombere asschen, Ongewapend en onbewust Van de tijden die wassen; - Steenen dekken hun diepe rust, Varens en wuivende grassen. Onder hun hoofd roest scepter en schild En aan hun zijde hun zwaarden; Om hun beenderen rossig en wild Groeien de weelderige baarden; - Maar uit hun biddende handen mild Bloeien de bloemen der aarde. [pagina 98] [p. 98] Allen verbonden in éénen nood: Voedsel der wormen en spijze, Allen één in den grooten dood Slapen zij: dwazen en wijzen - Weergekeerd in den moederschoot, Om als de groote tamboer tromt En de Koning der koningen komt, Uit hun asch te verrijzen. Vorige Volgende