De heiligen ontwaken
(1934)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend
[pagina 44]
| |
ligen naar buiten in schoone paramenten: Servaas met alle heiligen die met hem rusten. Deze vullen den ommegang boven de absis terwijl in de kerk de invitatoria en de psalm gedongen worden der Metten uit het Officie der Belijders.
Alle torenvensters en galmgaten worden licht, dragen Engelen, wimpels en vanen en eindelijk spreekt de machtige stem van Servaas:
servaas.
Mijn kinderen, erfgenamen van mijn huis,
Wat vraagt gij van Servaas, die leeft en waakt!
allen.
De eenheid nu van allen in het Kruis,
Nu, Vader, onder ons de wereld kraakt!
sommigen.
Het Schip van Petrus loopt in een orkaan!
anderen.
De Hunnen vallen weer uw schaapstal aan!
servaas.
Kinderen! wij waken - en de dag is heet:
Dat allen in de Ark verzaam'len zullen,
Dat zich haar kameren met glorie vullen
En zij met heerlijkheid gansch wordt omkleed.
Bouwt! Bouwt de Ark - en geeft haar ruime zalen;
De stormen gaan voorbij: reeds doemt het Land -
De Liefde leeft en die gaat zegepralen:
Kinderen, wij varen rustig in Gods Hand.
Ook slapend waakt en bloeit ons trouw Gebeente
En onze geest is eeuwig bij ons deel
En krijgt gestalte in stemmen en gesteenten
En biddend binden wij het schoon geheel
Van aarde' en hemel, God en mensch te samen.
En allen worden kinderen en erfgenamen
Van Christus vrede' in Christus maatloos Rijk.
En er zal arbeid zijn en voedsel tegelijk
Voor allen, hetzij koning, knecht of kind,
Daar één verbond hen allen samenbindt:
In ééne liefde, die gèen macht kan breken,
In één gerechtigheid en in één Teeken -
Aan één weerbarstigen maar goeden moedergrond.
| |
[pagina 45]
| |
Het leven zal zich op den mensch niet wreken
Wanneer de mensch eerst niet het leven wondt!
Herstelt den mensch! is u tot taak gegeven -
Herstelt den mensch en gij herstelt het leven
En mensch en leven worden weer verweven
Tot ééne goedheid en tot één verbond,
In Die ons Licht, ons Brood is en ons Leven! -
Dan zal de stof u onderworpen zijn
En niet de stof u als haar slaaf regeeren
En zij zal vruchtbaar zijn aan brood en wijn
En hare vruchten zullen zich vermeeren; -
En er zal vrede zijn, daar, wat geteeld
Wordt in dièn geest en door de hand ontgonnen,
In dezen geest aan allen wordt verdeeld
En in de hand, die alles heeft gewonnen!
Broeders, wij waken; bouwt dààr waar gij staat
Want waar gij staat begint de daad!
allen.
De daad!!
servaas.
Gij zijt het zaad, dat uit de handen waait
En sterven moet; -
allen.
En gij: de hand die zaait!
servaas.
Gij zijt de tarwe van de dageraad; -
allen.
En gij de landman, die haar gadeslaat!
servaas.
Gij zijt het graan, dat warm en geuren-zwaar
Tot bloem en bloesem wordt; -
allen.
En gij: de molenaar!
servaas.
Gij zijt de witte bloem van alle leed; -
allen.
En gij de zuurdeeg en de hand die kneedt!
| |
[pagina 46]
| |
servaas.
Gij zijt het brood, dat, in de melk geweekt,
Tot voedsel wordt; -
allen.
En gij, de hand die 't breekt!
servaas.
Gij zijt het leven en het nieuwe aanschijn
Der aarde; -
allen.
Gij zult hare blijdschap zijn!
servaas.
Gij zijt de bouwstof, wij zijn de getallen;
Waar gij de maten zijt, zijn wij de maat;
Van uwe stad, zijn wij de sterke wallen
En God de Zon, die nimmer ondergaat!
Het leven roept, de arbeid roept nu allen -
de oproerlingen.
Ook ons? -
servaas.
Ook u, mijn broeders! - tot de daad:
De wereld vàlt met u of staat!
allen.
Hij stàat!!
servaas.
En voor u allen rijst het steile kruis
Als laatste mijlpaal naar het vaderhuis.
oproerlingen.
Wij naderen!...
anderen.
Wij zijn het zéér genaderd...
servaas.
Maar, voor het kruis u in zijn kracht vergadert,
Wat vraagt gij van het kruis? -
allen.
Den vrede door het Zwaard!!
| |
[pagina 47]
| |
servaas.
Volgt dan den Ruiter op het Witte Paard
Als helden, die de nieuwe aarde maken
En laat in u - de heiligen ontwaken!
Voor Christus onzen Koning.
allen.
God wil het! - Amen!
|
|