Menschen! Wat is een koning? Wat een koninkrijk? Een handvol stof, die God verstrooit. Het leven gaat door: het spel der menschen wordt door geen begrafenis onderbroken - noch van een koning, noch van een koninkrijk!
Eeuwen wentelen over eeuwen als molensteenen, en alle leven wordt vermorzeld als graan. Zooals het graan is, zoo zijn de menschen: altijd dezelfde menschen en hetzelfde graan.
Verwondert u dus niet, als gij op dit tooneel u zelf herkent in wijzen en dwazen, want dit spel is als een spiegel gesteld voor uw aanschijn, waarin gij om beurten Gods toorn en glimlach weerlichten ziet! En dit spel is voor u een symbool!
Gij zijt, mijn volk, het volk van toen en het volk van toen zijt gij.
Gij zijt de koning op het witte paard, die in zijn overmoed zijn kroon verloor, en uw dochters zijn de dochters van een koning, doch niet allen even wijs en vroom.
Gij zijt de bisschop, die zijn staf draagt als een herder en die zijn stok en zijn schalmei niet spaart, maar uit beiden zijn wijsheid doet bloesemen in melodie.
Hij verschijnt in de poort der kerk.
Gij zijt, mijn volk, de kunstenaar, stout van verbeelding, die de dingen ordent in zijn brein en tot schoone vormen verbindt en een vromen, geheimzinnigen ernst weet te paren aan de werking van een blijmakend licht.
Hij verschijnt.
Gij zijt de ambachten en de beroepen: de arbeid als zegen, de arbeid als schoonheid, als vreugde: God geve u arbeid!
En gij zijt de dienstmaagden des konings, zijne bruiden, gij zijt de vroomheid,
Ambachten en zusters verschijnen.
en gij zijt nog meer!
Want gij zijt de grappenmaker op de marktplaats, de schoone leugenaar en de man, die beren leidt; de blinde, die zich misleiden laat en de bult, die zich laat kloppen op zijn wanstaltigheid.
Zij verschijnen.