Eiland der eenzamen (gevangenisgedichten 1943-1944)(1946)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] In mentis excessu ZOU ik om dit verwelken moeten treuren? Om elk gesterf mij steken in den rouw? Heb 'k niet genoeg aan 't eigen zielsgebeuren, Aan 't eigen hartsgebrek? Kom in 't getouw, Mijn ziel, mijn al en staak voortaan uw kermen; Uw dak is lek en, bij dit buiïg weer, De winter voor de deur; de spreeuw gaat zwermen En 't pijnbosch kreunt van een al oeroud zeer. Bepaal u allereerst tot slechts de essentie Der dingen in u, want de kern zijt gij; Wat hapert er aan de eigen existentie? Het fundament? De sluitsteen? Of die beî? Hebt gij uw maat vol bakmeel en uw kruiken Vol olie? Is er zuurdeeg? Is er zout? Kom, is er kans op paling in uw fuiken, En is er voedsel voor uw haardvuur, hout Dat, kachelklaar gekloven en op hopen, Druipend van hars uw opslagplaats doorgeurt? Want wie bij sneeuwval nog om hout moet lopen, Heeft reeds te laat zijn ongerief betreurd! O, laat aan and'ren, aan 't bedrieglijk later Vooral, de voorzorg niet, 't wie -knapt- het op; Heb, als de vorst invalt, uw eigen water En wijt die weelde aan slechts een strooien pop. Is dan uw dak gedekt, uw voorraad onbekrompen, Zoo zingt gij het wel uit. En spruit weer 't nieuwe gras: Loop dan het voorjaar vóór met bloemen in de klompen, Met al de sterren van den hemel op uw jas. Vorige Volgende