zuchtige inzichten beter in staat zijn behoeften van gewone stervelingen te kennen, en met behulp van de ‘interventiestaat’ te vervullen, dan die stervelingen zelve. Het is in de loop der tijd steeds duidelijker geworden dat deze dubbele erfenis van de jaren zestig - maximale vrijheid en democratie en een interveniërend staatsapparaat - lastige tegenstrijdigheden bevat.
Bedoelde tegenstrijdigheden - ontvoogding én bevoogding, dekolonisatie én herkolonisatie van de burgerij - zijn meegebakken tijdens de revolte van de jaren zestig, dat amalgaam van oud (statelijke interventie) en nieuw (zelfontplooiing en autonomie) links. In beide denkwerelden manifesteerde zich het onbehagen van de naoorlogse generatie over de eigen, onvolmaakte, samenleving. Die had de gruwelijke Tweede Wereldoorlog op haar kerfstok, was autoritair, eenzijdig gericht op materiële vooruitgang, en vervreemdde mensen van de vruchten van hun arbeid, hun ‘ware wezen’ en echte behoeften. Het was een romantische, utopische revolte, op zoek naar eenheid en nieuwe harmonie. Tussen individu en maatschappij, welvaart en welzijn, milieu en economie, spontaniteit en orde, rijke en arme wereld, eigen en vreemde cultuur. Niet tevergeefs zocht deze revolte ook naar een maatschappelijke rol voor haar deelnemers. Zij werden de mandarijnen van de verzorgingsstaat en de hoeders, ontvoogdend en bevoogdend tegelijk, van een staatsleer van solidariteit, gelijkheid en non-discriminatie. De anti-autoriteit aan de macht.
De herinnering aan die tumultueuze jaren is vervaagd. Het reëel bestaande socialisme, toen een bron van utopische inspiratie, onderging een roemloos einde. Geen ‘paradijsmythe’ - een ver, bij voorkeur niet-westers land waar de mensen eenvoudig tevreden zijn - heeft het overleefd. De illusie van de maakbare samenleving is prijsgegeven, maar de emancipatie van de ‘gewone mensen’ is wel degelijk praktisch voltooid. Heel onromantisch en prozaïsch. Zij genieten, mede dankzij interveniërende overheid en verzorgingsstaat-ideologen, goed onderwijs, wonen in behoorlijke huizen, ontvangen voortreffelijke gezondheidszorg, rijden in knappe wagens. De historische opdracht van de verzorgingsstaat is volbracht, de ‘onderkant’ opgetild. Of niet?