Republiek van vrije burgers
(2008)–H.J. Schoo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
Links als levensstijlGa naar voetnoot*Vrije moraal van links dupeert degewone man Ooit stond links voor klassenstrijd en emancipatie van de arbeiders. In het postindustriële tijdperk is links vooral een levensstijl geworden waarmee een elite zich juist wil onderscheiden van haar oude achterban. Misschien was het wel Ernest Hemingway die de linkse levensstijl uitvond en deze als internationale celebrity zijn bewonderaars voorleefde. Kind van de betere voorstad, meester van de proletarische nonchalance, flirten met linkse ideeën, zuipen als een bootwerker, vechten - althans wat daarvoor door moest gaan - tegen het fascisme in de Spaanse Burgeroorlog, er als de kippen bij zijn om Castro te steunen. Maar tegelijkertijd grand seigneur, geld om-handen, pendelen tussen Europa en Amerika, snelle auto's, her en der een buitenhuis. De befaamde oorlogsreporter Martha Gellhorn, kortstondig zijn vrouw, wist ook waar het in het leven om draait. ‘Voor haar was stylishness een morele aangelegenheid, verbonden met moed en betrokkenheid bij sociale rechtvaardigheid,’ schreef A. Alvarez dit voorjaar in The New York Review of Books, dat monument van het linkse levensgevoel dat ik al dertig jaar met plezier lees. Mocht Hemingway onverhoopt niet de uitvinder van de linkse levensstijl zijn, dan niet getreurd, want er zijn genoeg gekwalificeerde kandidaten voor die titel. Het gaat | |
[pagina 267]
| |
ook niet om hem, maar om mensen als hij die een antiburgerlijke, antiautoritaire habitus de westerse middenklasse binnensmokkelden. In ‘de eindeloze jaren zestig’ adopteerde politiek links massaal die vrijgevochten levensstijl, met inbegrip van zijn lage dunk van gewone mensen, het verachte ‘klootjesvolk’. Antiburgerlijk, non-conformistisch, wantrouwig tegen elke autoriteit, geobsedeerd door drugs en zelfkant, werd de tegencultuur sociaal-cultureel dominant. Voor hogere milieus betekende de nieuwe ontspannen levensstijl het beste van twee werelden. Zij konden voort-aan de zekerheden, status, hulpbronnen en het sociaal kapitaal van de gezeten burgerij combineren met de culturele verworvendheden van de jaren zestig. Maar voor lagere maatschappelijke strata - van onderklasse tot lage middenklasse - pakte de maatschappelijke ontspanning negatiever uit. Zij beschikken immers niet over dezelfde ring of protection als de bourgeoisie en betaalden daarom het gelag van de permissive society, van informalisering, ontremming en afkeer van autoriteit. Maatschappelijke plagen als de gestegen criminaliteit, ‘gedemocratiseerd’ drugsgebruik, verzwakking van het gezin, verslonsde buurten, schooluitval en uitkeringsafhankelijkheid deden daar hun destructieve werk. Door een antiburgerlijk wereldbeeld en een krachtig waarden- en cultuurrelativisme te omarmen, gaf links zijn centrale politieke project prijs: de emancipatie der minder bedeelden. Wie burgerlijkheid minacht, neemt dat streven niet langer serieus - wat men verder ook beweert. Emancipatie van de lagere strata betekent immers ‘verheffen’, cultureel, sociaal en economisch laten opklimmen tot de rangen van - om te beginnen - de kleine burgerij. Verbur- | |
[pagina 268]
| |
gerlijking liep via het onderwijs en de wereld van het werk. Minstens zo belangrijk was een ordentelijke, gedisciplineerde gezinssfeer, gesteund door de maatschappelijke waardering voor burgerlijke deugden als spaarzaamheid, netheid, matigheid, arbeidsethos en prestatiemoraal - normen die door het om zich heen grijpende antiburgerlijke ethos ondermijnd raakten. Dragers van links gedachtegoed als gelijkheid en solidariteit waren vroeger de arbeidersklasse en haar leidslieden. De huidige linkse ideologie heeft als organieke basis de meritocratische Nieuwe Klasse, het best opgeleide, professionele, welvarende volksdeel. Voor deze bohemian bourgeois of ‘bobo’, zoals David Brooks de Nieuwe Mens in Bobos in Paradise (2001) noemt, is links-zijn geen emancipatoire noodzaak, maar een houding, zelfexpressie, sociale pasmunt. Met hun opvattingen, stijl en smaak definiëren (en feliciteren) zij zichzelf en - minstens zo belangrijk - onderscheiden zij zich van mensen met een lagere status en minder esoterische voorkeuren. Met elkaar vormen zij wat marktonderzoekers een'levensstijlsegment’ noemen. De Nieuwe Klasse is verregaand autonoom en opereert in een complexe, postmoderne, grotendeels hiërarchieloze, subjectieve wereld. Perceptie, imago en emotie wegen er zwaarder dan objectieve feiten. Sociale en emotionele intelligentie behoren tot haar ‘kerncompetenties’. Alle ‘waarheid’ is subjectief en ontstaat in een permanent proces van onderlinge afstemming. Niet voor niets heeft de term ‘chattering classes’ opgang gemaakt. Haar metier is het fijne onderscheid, subtiele emotionele nuances, het juiste (dus machtige) woord, de betere moraal en de goede gezindheid. Die bestanddelen vormen een onuitputtelijke, zich steeds vernieuwende bron van kennis, waarnemingen en oordelen. Op dit so- | |
[pagina 269]
| |
ciaal-culturele kapitaal baseert de Nieuwe Klasse het recht uit te maken wat goede smaak is en maatschappelijk leidend te zijn. Al in 1970 signaleerde Tom Wolfe, Amerikaans trend-watcher en sociaal chroniqeur, met zijn hilarische Radical Chic de doorbraak naar maatschappelijke prominentie van de Nieuwe Klasse - althans de extravagante wegbereiders ervan. (De Nederlandse socioloog Abram de Swaan deed dat in Amerika in termijnen al eerder, in 1968. Naderhand muntte hij ook nog de term ‘linksisme’ voor het nieuwe, diffuse linkse gedachtegoed.) Inmiddels bemensen - in de postindustriële samenleving staan ook vrouwen hun mannetje - ‘kosmopolitische’ professionals een veelomvattende bewustzijnsindustrie: onderwijs en wetenschap, communicatie en media, de hogere echelons van overheid, juristerij, gezondheidszorg en grote delen van de nieuwe diensteneconomie. ‘Klassiek’ links was innig verbonden met de industriële samenleving, met klassenstrijd (zaliger nagedachtenis), zeggenschap over de productiemiddelen, verdelingsvraag-stukken, het ‘optillen van de onderkant’. Die sociaaleconomische dimensie hoort nog steeds bij postmodern links, maar is niet langer de kern. Links bewijst routineus lippendienst aan dergelijke materiële kwesties, maar de immateriële dimensie is steeds belangrijker geworden. Veel linkse politiek (met name van PvdA en GroenLinks; de sp schurkt nog tegen de oude kwesties aan) heeft een culturele inzet en draait om de interpretatie van de sociale werkelijkheid, om definitie- en benoemmacht. Je kunt ook zeggen dat links zich engageert met kwesties waarin niet de belangen van zijn oude aanhang in het geding zijn - de arbeidersklasse - maar de voorkeuren van de postmateriële Nieuwe Klasse. | |
[pagina 270]
| |
Linkse stijlmeesters en fijnproevers ijveren voor de rechten van verdachten, extravagante rechtsstatelijkheid, het non-discriminatiebeginsel, privacybescherming, de internationale rechtsorde, het gelijkberechtigen van seksuele voorkeuren, multiculturalisme - om enkele thema's te noemen. Terwijl links in het industriële tijdperk veel heil van de staat verwachtte, werd die voor de Nieuwe Klasse gaandeweg tot vijand, de Leviathan. Alleen als verzorgingsstaat, deel van de machtsbasis van de Nieuwe Klasse en laboratorium voor haar denkbeelden, kan hij op krediet rekenen. Blindelings heeft links zich ermee vereenzelvigd: met de professionals die hem runnen en met de ratio die er heerst. Het denkraam is niet-normatief; de verzorgingsstaat moraliseert, straft of dwingt niet (de cliënt is immers autonoom). Alleen praktische, non-directieve hulp is geoorloofd. Hier openbaart zich een intrigerende dubbele moraal. Postmaterieel links bestaat bij de gratie van het moraliseren en stileren van de politiek. ‘De arrogantie van de macht werd opgevolgd door de arrogantie van de moraliteit,’ constateerde Samuel Huntington in The Promise of Disharmony (1981). Tegelijkertijd demoraliseert - zoals de neoconservatieve Amerikaanse historica Gertrude Himmelfarb het uitdrukte - hedendaags links de ‘onderdanen’ van de verzorgingsstaat. Zo zijn inzet en inhoud van links de voorafgaande decennia onherkenbaar veranderd. De klassieke linkse ideologie richtte zich op belangenbehartiging, lotsverbetering en emancipatie van de arbeidersklasse. Postmodern links is een potpourri van postmateriële ingrediënten, een statement over de smaak en sociaal-culturele voorkeuren van de Nieuwe Klasse: links als levensstijl. | |
[pagina 271]
| |
Op zichzelf is dit natuurlijk geen probleem. Dat in een postindustriële samenleving andere politiek-maatschappelijke kwesties komen bovendrijven dan onder eerdere sociaaleconomische condities is logisch. Ook spreekt het vanzelf dat een nieuw type samenleving een nieuwe elite voortbrengt. Veel minder logisch is dat de Nieuwe Klasse er bijna systematisch een ander levenspatroon op na houdt dan zij voor anderen wenselijk en mogelijk acht. Huidige linkse opvattingen en waarden corresponderen nauwelijks met het alledaagse bestaan van hun meest uitgesproken aanhangers. Theorie en praktijk blijken twee geheel verschillende zaken. Op bijna schizofrene wijze zijn ideologie en maatschappelijk-zijn ontkoppeld geraakt. Ook hier houdt links er een dubbele moraal op na. En dat is wél een serieus probleem. Een voorbeeld. Een links, dus milieubewust lid van de Nieuwe Klasse is rijk, woont in een kast van een huis op ruime afstand van de madding crowd, maar vindt dat er geen huizen (meer) in het groen gebouwd kunnen worden. Vol is vol. De ‘anderen’ moeten dus in hoge dichtheden (blijven) wonen, op elkaars lip. In die volheid des levens worden zij geacht solidair te zijn met hun lotgenoten en nog minder geprivilegieerde medeburgers. Uiteraard is de neolinkse rijkaard ook voorstander van immigratie en een royaal asielbeleid. Toch bezoeken zijn kinderen een hagelwitte school. De anderen, alweer, moeten hun scholen en overige publieke voorzieningen wél delen met het kroost van de laatste lichting immigranten. Vanzelfsprekend mogen zij geen lucht geven aan eventuele onvrede - hun plicht is het om tolerant te zijn en intercultureel ongemak zonder morren te dragen. Regentesk links is van alle tijden. Ook vroeger rekruteer- | |
[pagina 272]
| |
de links zijn voorlieden in betere kringen. Toen de grote vakbondsman Henri Polak een landhuisje op de Gooise hei betrok, bleven ‘zijn’ arbeiders achter op Amsterdamse tussenwoninkjes. Maar de volgelingen van Polak konden nog serieus denken dat hun tijd wel zou komen. Misschien naïef, maar hoop, de gedachte dat een betere toekomst nabij is, een nog niet door cultuurpessimisme aangetast optimisme, hoorden net zo bij de linkse beweging als 1 mei, Morgenrood, drankbestrijding en de opwaartse wegen - collectief en individueel - van het proletariaat. Inmiddels onderkent iedereen, zeker bij links, dat hun tijd niet meer zal komen, dat de schaarste voor sommige goederen niet zal worden opgeheven. Het verschil met toen is niet gradueel, maar fundamenteel. Voormalig links hield zich aan de categorische imperatief van Immanuel Kant: we mogen anderen alleen een gedragswijze opleggen indien deze ook voor ons geldt. Dus als het om een algemeen toegepast beginsel gaat. Maar gaandeweg zijn linkse beginselen veranderd in een door een elite voor derden gepropageerde plichtenleer, waarvan men zelf goeddeels is gedispenseerd. Openbaar vervoer is goed - maar niet voor ons, want... Gemengd onderwijs moet - maar natuurlijk niet hier op het dorp, of in onze witte stadsenclave. Hasj en ecstasy moeten kunnen - maar wij zorgen er wel voor dat onze kinderen er met hun tengels van afblijven. Leve de middenschool - zolang er voor de elite gymnasia zijn. Dit klinkt als je reinste populisme, als afgunst jegens de elite. Maar het wegkwijnen van de categorische imperatief als vanzelfsprekend onderdeel van het linkse gedachtegoed is principieel van een andere orde dan het klassieke verwijt aan wereldverbeteraars dat zij ‘niet praktiseren wat ze preken’. De al te zichtbare discrepantie tussen leer en leven van de | |
[pagina 273]
| |
Nieuwe Klasse, tussen de morele hoogspanning die zij maatschappelijke problemen meegeeft en haar vermogen zelf buiten schot te blijven, heeft dan ook voedsel gegeven aan nieuwe maatschappelijke tegenstellingen. Niet zelden kwam die morele politiek, de plichtenleer voor lager geschoolden en maatschappelijk minder gevorderden, neer op een openbare kastijding door de Nieuwe Klasse van een tegenstribbelende onderkant. Hervormd predikant Sam Janse had het onlangs in Trouw over ‘een Bergrede-moraal waarin aan mensen gevraagd wordt om constant boven hun macht te leven en te werken’. De populistische revolte die zich in West-Europa manifesteert en met Fortuyn zijn intrede in Nederland deed, heeft hier alles mee te maken. Het is het verzet van de ‘anderen’ tegen de hypocrisie, de dubbele moraal van de Nieuwe Klasse, tegen de hun opgelegde voorkeuren waar-aan de leidende klasse zichzelf onttrekt. De Opstand der Burgers is de terugkeer van rechts in de West-Europese politieke arena en als zodanig goed vergelijkbaar met het Amerikaanse neoconservatisme. Die beweging, in de jaren tachtig op stoom gekomen, revolteerde tegen ‘de jaren zestig’, de sociaal-culturele en intellectuele overheersing door de Nieuwe Klasse, haar oudbakken cultuurpessimisme en morele experimenteerlust die, evenals in Europa, vaak neerkwam op een Umwertung aller Werte. Het neoconservatisme is vooral een poging om het openbare leven van een andere moraal te voorzien. Vaak met behulp van religie, streeft het een doorgrondelijke morele orde na die praktischer, bruikbaarder is dan de te hoog gegrepen neolinkse leerstellingen. In het pakket van de neo's zit ook optimisme, de overtuiging dat (eigen) inspanningen van gewone mensen ertoe doen, verschil maken, dat zij hun lot - welzijn, welvaart - zelf in de hand | |
[pagina 274]
| |
kunnen nemen en niet door omstandigheden tot criminaliteit of een low life veroordeeld zijn - emancipatoire noties die bij links zijn verdord. In het neoconservatisme is waarheid meer dan ‘inter - subjectieve’ overeenstemming, moraal universeler dan de Nieuwe Klasse stipuleert. Bij elkaar komt dit neer op eerherstel voor de categorische imperatief, voor een moreel gelijkheidsdenken. Geen dubbele moraal meer, één voor de elite en één voor gewone mensen. Geen status-quo die het goede leven voorbehoudt aan een elite en maatschappelijke lasten eenzijdig oplegt aan van iedere hoop beroofde have nots. Greep op het eigen leven, óók hard werken voor een huis in het groen, maatschappelijke lotsverbetering, scholen naar eigen keuze, veiligheid, een haalbare publieke moraal - dit perspectief biedt het neoconservatisme niet aan een enkeling, maar aan iedereen. Het heeft de wereld op z'n kop gezet: rechts is tegenwoordig egalitair, links elitair. Dit principiële egalitarisme van hedendaags rechts verklaart de grote aantrekkingskracht ervan op ‘gewone mensen’ - zowel de neoconservatieve Amerikaanse variant als de populistische West-Europese. Daarom won George W. Bush wederom de verkiezingen, in weerwil van de evident ongelijke maatschappelijke uitkomsten van zijn neoconservatieve politiek. (Maar links produceert, zoals we zagen, zijn eigen schrijnende ongelijkheid.) Wil links buiten de Nieuwe Klasse aanhang behouden, dan moet het, milder en wijzer, zijn dubbele moraal herzien, de categorische imperatief in ere herstellen en het emancipatieproject weer oppakken. Dat lukt alleen als links zijn achterhaalde antiburgerlijkheid aflegt, dat allesoverheersende thema van de linkse levensstijl. |
|