Republiek van vrije burgers
(2008)–H.J. Schoo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Krachtige staat, zelfbewuste burgersGa naar voetnoot*Krijgshistorici als Edward Luttwak en Martin van Creveld analyseerden de laatste jaren van de twintigste eeuw dat ‘wij’, het Westen (maar ook voor de Russen zou het gelden), niets meer hebben om voor te vechten en te sterven. Vlag en God zijn achterhaald, de grote botsing der ideologieën ligt achter ons en het veroveren van grondgebied, een klassiek oorlogsdoel, is irrelevant voor het creëren en in stand houden van welvaart. Kennis, een hoog opleidingsniveau, ondernemerschap, economische vrijheid, een goed rechtssysteem zijn veel belangrijker activa dan territorium. Het gaat in de tegenwoordige wereld om dividend, niet om divisies. Van Creveld voorziet zelfs dat de staat zal afsterven. Zonder oorlog of de permanente voorbereiding daarop geen staat. Analyses als deze worden door ‘elf september’ en wat erop volgde op de proef gesteld. Misschien geldt: zonder oorlog geen staat, maar het omgekeerde: zonder staat geen oorlog, is in elk geval niet waar, zoals Osama bin Laden met zijn ‘netwerk’-aanslag heeft laten zien. Daarnaast demonstreert de huidige oorlog tegen het terrorisme andermaal - Golfoorlog en Kosovocampagne gingen hierin voor - dat de vs heel wel oorlog kunnen voeren zonder noemenswaardige verliezen aan levens. Om oorlog te voeren, hoeven ‘wij’ niet meer te sterven. Met hun technologi- | |
[pagina 109]
| |
sche overmacht en politieke overwicht kunnen de vs strijden zonder te lijden. Het vecht misschien wel prettiger dan ooit, zonder al dat sneuvelen in eigen gelederen. De mogelijkheden voor de ‘laatste overgebleven’ supermacht om gewapenderhand politiek te bedrijven, zijn het afgelopen decennium derhalve eerder toe- dan afgenomen. Het verdwijnen van de oorlog loopt zo'n vaart niet. De betekenis van de verlaagde oorlogsdrempel voor de toekomst van staat en statenstelsel moet nog duidelijk worden. Handhaven de tot oorlog bekwame vs zich als ‘traditionele’ staat, in tegenstelling tot hun Europese partners, die in overgrote meerderheid zowel de capaciteit als de lust om oorlog te voeren zo goed als verloren hebben? Bovendien zijn zij verstrikt in een onzeker eenwordingsproces met vooralsnog onbekende uitkomst. Tien jaar geleden, na afloop van de Koude Oorlog, begonnen West en Oost, overeenkomstig Van Crevelds prognose, enthousiast te ‘ontstatelijken’. Europa inde niet alleen het ‘vredesdividend’, schafte de dienstplicht af, demobiliseerde grote staande legers, maar relativeerde ook haar (binnen)grenzen en trok zich onder neoliberale impuls meer en meer uit het economisch leven terug. Dit ‘economisme’ was een keuze voor welvaart, marktvrijheid, productiviteit, groei, spreiding van economische macht, internationalisering, vrijere handel en nog zowat. Het heeft gewerkt, want grote delen van onze wereld hebben dezer jaren een ongeëvenaarde welvaart bereikt. Maar is dat genoeg, is welvaart wat burgers in de eerste en laatste plaats willen? Haken ze niet evenzeer naar veiligheid, vastigheid, morele en maatschappelijke orde? Wat betekent de schok van ‘elf september’ voor de rol van de staat, moet de ontstatelijking voortgang vinden of is een reveil op zijn plaats? | |
[pagina 110]
| |
Liberalisme, socialisme en confessionalisme, de grote negentiende-eeuwse ideologieën, keerden zich om verschillende redenen tegen de staat. Het nazisme en het even despotische communisme brachten de staat afgelopen eeuw verder in diskrediet. Die ongure erfenis en de reëel bestaande ondoelmatigheden van overheden inspireren algemeen een afkeer van de staat. Staten hebben gelukkig ook meer gepresteerd dan oorlog voeren. De democratische staat bracht ook immense verworvenheden voort als de rechtsstaat en de verzorgingsstaat. De ‘staat verdrukt’, heet het, maar zonder staat is het moeilijk om burgers - intern of extern - veiligheid te bieden, een territorium te bewaken en interne conflicten te beheersen. Historisch zijn staatsvormings- en civilisatieproces ook hand in hand gegaan. De ineenstorting van Joegoslavië, een recent voorbeeld, was niet het resultaat van te veel staat, maar van onvoltooide staatsvorming. Iets dergelijks geldt voor de Afghaanse chaos. Moeten de West-Europese staten dan, uit hun sluimer gewekt door ‘elf september’, hun capaciteit herstellen om oorlog te voeren en aldus hun ‘statelijkheid’ herbevestigen - mede ten gunste van de binnenlandse veiligheid en hun maatschappelijk ordeningsvermogen? Het zal duidelijk zijn dat dit niet zomaar (meer) kan. Vooralsnog zijn slechts de vs bij machte om een min of meer klassieke vorm van statelijke autonomie te poneren, nationaal en internationaal (een unilateralisme dat alom kwaad bloed zet). Maar een herwaardering van het ‘statelijke’ en van de rol van de staat lijkt noodzakelijk. De aanval op de vs is een ‘zegen in vermomming’ als deze zich ontpopt als katalysator van een dergelijke ontwikkeling. We kunnen (nog) niet zonder staat en sommige taken die hij traditioneel vervulde. Dat geldt voor ons deel van de wereld, voor voormalig | |
[pagina 111]
| |
communistische landen, maar ook voor ettelijke gemankeerde staten in de derde wereld. Mondiaal is er niet te veel maar te weinig staat. Voorlopig kunnen alleen staten markten organiseren en controleren, recht en veiligheid brengen, verzorgingsarrangementen treffen, naties kneden, de zetel vormen van democratie en rechtsstaat, loyale verdragspartners zijn en bouwstenen van een overkoepelende internationale orde. Vaak wordt de indruk gewekt dat internationale organisaties dat alles ook kunnen. Het woord zegt het echter al: de samenstellende delen van dergelijke internationale organisaties zijn nationale staten. Zonder - gecontroleerde - macht geen recht. Geen enkele Joegoslavische oorlogsmisdadiger is opgepakt door de vn, daar kwamen staten aan te pas met sneuvelbereide onderdanen. Meer markt, de leuze van de voorbije decennia, is uitstekend, maar meer staat is een noodzakelijk complement. Het een maakt het ander mogelijk, markt en staat vormen geen tegenstelling, hebben elkaar nodig. Het is een misverstand dat solide statelijkheid ten koste moet gaan van ‘de markt’. Of, omgekeerd, dat ruimte voor ‘de markt’ de staat verkleint. De vs laten, via een meer selectieve maar ook gespierder statelijkheid dan gangbaar is in Europa, zien dat dit niet zo is. In een vraaggesprek met de Volkskrant kort na elf september zei de liberale étatist Frits Bolkestein iets over de invloed die Amerikaanse opvattingen op de rest van de wereld uitoefenen: toen Reagan de belastingen verlaagde, verlaagde hij ze ook in Europa. Welnu, als veiligheid de komende jaren een serieuze Amerikaanse prioriteit blijft, zal de staat zich ook hier weer steviger gaan manifesteren. De vs zullen hun strikte praktijken direct of indirect aan Europa opleggen. Veilig vliegverkeer begint ook op buiten- | |
[pagina 112]
| |
landse vliegvelden, net als effectief toezicht op wie het land binnenkomen. Het belang van ‘elf september’ ligt paradoxaal genoeg niet in de gebeurtenis zelf, hoe dwingend en spectaculair die op zich ook is. Maar de feiten van die vreselijke dag zijn op een gegeven moment bekend en zelfs de beelden verliezen hun begoochelende kracht. De betekenis van ‘elf september’ schuilt in hoe de wereld de gebeurtenis waarnam en verwerkte. De Verenigde Staten zelf, de Arabische en islamitische wereld, Afghanistan, Pakistan, India, China, Rusland, West-Europa, ‘multicultureel’ Nederland, politiek links en rechts. Inmiddels geldt ‘elf september’ voor velen, steeds om verschillende redenen, als een definiërende gebeurtenis, waterscheiding en toetssteen, die politieke tegenstellingen scherp stelde en verhoudingen en loyaliteiten verhelderde. Waarom heeft ‘elf september’ zo'n indruk gemaakt? Rechtvaardigt de omvang van de misdaad wel de heftigheid en reikwijdte van de reacties? ‘Srebrenica’, een gruweldaad met een dodental, 6000 à 7000, aanvankelijk vergelijkbaar met het Twin Towers-inferno - intussen stokt de New Yorkse body count bij circa 3000 - traumatiseerde weliswaar politiek Nederland, maar heeft wereldwijd lang niet die impact gehad als ‘elf september’. Er is dus meer aan de hand dan omvang. Hoewel de derde wereld vrijwel nergens ‘juichte’ over het gebeurde, leidde het er wel op enige schaal tot klammheimliche Freude, heimelijke vreugde: dat kunnen ‘we’ toch maar, met grote precisie een vliegtuig in een toren boren en de vs een geweldige dreun verkopen. Omgekeerd heeft het er veel van weg dat ‘elf september’ ook het Westen hernieuwd doet beseffen wie ‘we’ zijn en waar ‘we’ voor staan. De fatale dag dient hierbij als ‘cricket test’, zoals het in Groot-Brittannië in het minderhedende- | |
[pagina 113]
| |
bat wel heette. Wie niet voor Engeland juicht, maar voor Pakistan, India of West-Indië, doet kennelijk niet met ‘ons’ mee, wil er niet bij horen. De ‘Twin Towers’ als wij/zij-test en existentiële breuklijn. Het heeft iets verontrustend tribaals, markeert zoiets obscuurs als stamverwantschap, een wezenlijk contrast, ‘het verschil met de ander’, zoals Carry van Bruggen het heeft genoemd. Dit ‘uit de kast komen’ van hele en halve tribale sentimenten leidde in het Westen tot de nodige opluchting. De brievenrubrieken in kranten en tijdschriften getuigden ervan. Kennelijk voelde het als een bevrijding eindelijk eens uiting te kunnen geven aan ‘onderdrukte’ groepsgevoelens. Misschien omdat we lang evidente verschillen hebben verdoezeld. Dat is dan een goede reden om voortaan verschillen - religieuze, etnische, morele - zo onbevangen mogelijk onder ogen te zien. Feitelijke verschillen zijn op zichzelf ook helemaal niet erg, het punt is hoe we ermee omgaan. Wat dan in elk geval niet aangaat, is om reëel bestaande verschillen in absolute termen te gieten en ze als onverzoenbaar te benoemen. ‘Onze’ beschaving, ‘onze’ waarden, ‘onze’ rechtsorde als antithese van de hunne. Het zijn te grote, te deftige woorden. Zelfbewuste vereenzelviging met de eigen cultuur of beschaving is iets anders dan zelfvoldaan snoeven. Het getuigt van arrogantie om onszelf telkens voor te stellen als de voorhoede van de mensheid. In dat schema, een hardnekkige nabrander van het vooruitgangsgeloof, staat ‘modern’ tegenover ‘traditioneel’ of, erger, achtergebleven, dolend. ‘Modernisering’ - secularisering, rationalisering, ‘onttovering’ - is even onontkoombaar als de dood: vroeg of laat wordt iedereen erdoor ingehaald, er is geen ontsnappen aan. Het is begrijpelijk dat de moderniseringsthese door ve- | |
[pagina 114]
| |
len in de niet-westerse wereld (zo goed als door nieuwkomers in westerse landen) als aanmatigend en bedreigend wordt ervaren. We kunnen nog zo hard en quasipostmodern roepen dat we respect of begrip hebben voor de ander, maar onze subtekst, de moderniseringsthese, zegt ‘wij zijn bij de tijd, jullie zijn achterlijk’. ‘Modernisering’ op deze manier opgevat, berooft mensen van tradities en geloof, eigen voorkeuren en keuzes en maakt ze tot onwillige gevangenen van vermeende historische wetmatigheden. Niemand wil in die val zitten, dus spreekt het bijna vanzelf dat men zich tegen zo'n beklemmende determinering verweert en zich vastklampt aan illusies van eigenheid en keuzevrijheid. ‘Modernisering’, wat daar gemeenlijk onder wordt verstaan, is ook geen voorwaarde voor ontwikkeling en welvaart, veiligheid, stabiliteit of zelfs democratie. In onze ogen ‘traditionele’ samenlevingen zijn ook goed in staat gebleken dergelijke zaken te verwerven en tegelijk vast te houden aan eigen normen en waarden. Die les is onder meer te trekken uit de naoorlogse pacificatie van Japan, een Amerikaanse machtsdaad die niet zozeer modernisering op het oog had als wel het bouwen van krachtige, stabiele instituties. Ook hechte, traditioneel ingestelde immigrantengemeenschappen in de vs, zoals tegenwoordig de Koreanen, doen het sociaaleconomisch aanmerkelijk beter dan immigrantengroepen die overhaast, vaak slechts in schijn, de mores van de ontvangende samenleving overnemen. Hun ‘ouderwetse’ Koreaanse gezinswaarden liggen ten grondslag aan de opmerkelijke schoolsuccessen van hun kinderen. De moderniseringsthese negeert bovendien de zelfs voor vluchtige waarnemers nogal evidente gebreken en tekortkomingen van onze eigen cultuur. ‘Modernisering’ is | |
[pagina 115]
| |
een nogal eigenzinnig proces dat niet louter heil brengt. Sterker, doorgeschoten ‘modernisering’ roept haar eigen demonen op: ontworteling, anomie, zwakke mores, een maatschappelijk moeilijk hanteerbaar waarderelativisme. Samuel Huntington is verweten dat hij met zijn The Clash of Civilisations een botsing van beschavingen heeft aangemoedigd. In werkelijkheid deed hij het tegenovergestelde. Huntington pleitte voor westerse matiging en terughouding, met name jegens de islam, voor leven en laten leven, een vorm van vreedzame co-existentie. Zoek de ander niet overal op, wijs hem niet steeds op zijn tekortkomingen, laat hem ruimte. Door wat het Westen is en vertegenwoordigt, zijn macht en zichtbaarheid, culturele dominantie en economische alomtegenwoordigheid, legt het ook zonder terechtwijzingen aan andermans adres al een enorme druk op de rest van de wereld. Die druk is een permanente bedreiging voor andere culturen en levensvormen. Het Westen doet er verstandig aan om andere mensen en culturen, in het buitenland en thuis, zonder hoogmoed en dus in het besef van eigen feilbaarheid tegemoet te treden. Dat is geen daad van cultuurrelativisme. Zelfs als men overtuigd is van eigen gelijk of culturele meerderwaardigheid, gebiedt de beleefdheid om daar niet luider stemme uiting aan te geven. Het lijdt daarbij geen twijfel dat zulke matiging beter is te betrachten als het eigen, westerse bestaan politiek en cultureel niet bedreigd wordt door voortgaande uitholling van de staat - ook de rechtsstaat, ook democratische instituties, ook de verzorgingsstaat. Een robuuste staat is een waarborg voor zelfbewuste, vredige burgers. |
|