Waarde van Lennep
(1993)–De Schoolmeester– Auteursrechtelijk beschermdLonden, 8 juli 1834De situatie werd steeds hopelozer. Langzaam veranderde de houding van Van de Linde ten opzichte van zichzelf en van zijn vrienden. Hij ging zijn verleden met dezelfde ogen bekijken als degenen die hem het land uit gedreven hadden. Hij zocht verontschuldigingen voor zichzelf en viel de beschuldigers niet meer met zijn gewone felheid aan. | |
[pagina 49]
| |
Van Lennep ging steeds meer voor hem betekenen. Deze had hem in vertrouwen genomen over een relatie die hij met een zekere Doortje had. Deze verhouding is altijd zorgvuldig verborgen gehouden, en briefpassages waarin haar naam voluit genoemd werd, zijn onleesbaar gemaakt. Van de Linde zat intussen zelf met de gevolgen van zijn amoureus leven. Zijn verloofde in Rotterdam wilde geen afstand van hem doen, maar hij droomde erover de Leidse muzikantendochter met haar zoon naar Londen te halen. Ook nu eindigde Van de Linde zijn brief weer met een poppenkastklucht over zelfgenoegzaamheid, protserige vaderlandsliefde en gezapig huwelijksleven. | |
[pagina 50]
| |
[...] Wanneer gij u voor een oogenblik in mijn' toestand verplaatst, vis à vis van mijne Hospita, die mij reeds herhaalde malen heeft gemaand, en in een vreemd land waar ik thans niet één' beschermer en volstrekt geene uitzichten heb, zult gij gevoelen dat ik nacht noch dag een gerust oogenblik geniet en tot het laatste uiterste ben gedreven. Ik weet het dat ik mij zelven meer heb te verwijten dan een geheel leven van boete en berouw zou kunnen uitwisschen en God verhoede dat ik mijne schuld, door het vergoelijken derzelve zou willen verzwaren, doch de overtuiging dat mijn hart het minste deel aan mijne overtredingen heeft, moge mijne ontschuldiging zijn wanneer ik mij over het bittere en harde mijner straf beklaag. Ik beken dat de tegenspoed, met welken ik van mijne jeugd af heb moeten worstelen, mij had moeten sterken in plaats van mij de kracht en den moed tot het goede te benemen, doch zoo gij mijne gansche levensgeschiedenis kendet, zoudt gij moeten toestemmen dat ik dikwijls in omstandigheden heb verkeerd in welke het verdriet mij letterlijk verpletterde, en meer dan mijne krachten althans vereischt werden om het hoofd te bieden en te volharden. Aan het gebrek dezer volharding nochthands schrijf ik mijn gansche ongeluk toe, en indien de tegenspoeden die mij en mijne naaste betrekkingen gedurende onderscheiden jaren getroffen hebben, geen invloed op mijne studie hadden gemaakt zou ik thans, menschelijker wijs gesproken mijne bestemming gelukkig bereikt hebben. Vergeef mij deze ongepaste uitweiding, het eenige wat mij is overgebleven is mijn hart en mijne bezwaren, in den boezem van een vriend als gij zijt te kunnen uitstorten. [...] | |
[pagina 51]
| |
Over uwe malencontreuze historie wil ik slechts een enkel woord zeggen, omdat ik even als gij ten volle gevoel, dat het best is u zoo weinig mogelijk aan dezelve te herinneren. Ik stel in alles wat u betreft en vooral in dit fatale geval hetzelfde belang als in mijn eigen lot, en ik bid God dat gij eerlijk regtschapen en als een man zult blijven handelen, en nimmer uit welke consideratien dan ook, het zij uit liefde en achting voor Doortje, hetzij uit liefde en achting voor uwe vrouw en kinderen een stap zult doen die letterlijk een misdaad zou moeten gerekend worden. Ik zal u over dit onderwerp niet meer schrijven doch ik hoop dat gij mij met elke marquante verandering van omstandigheden zult bekend maken. Gij zult denken c'est le diable qui prêche la morale, en gij hebt regt, doch ik ben gelijk Robert le diableGa naar eind1 een bekeerde duivel en deze zitten, even als de oude hoeren, gewoonlijk op de trappen van den preekstoel, waarvan gij het voorbeeld in de genoemde opera kunt vinden, die met een aandoenlijke scène in de kerk van Milaan eindigt. Doch het is nu geen tijd van zingen en veel minder van bandeeren, gelijk de Heer Muilbaars het woord badineren zou prononceren, en ik wil u dus liever herinneren dat ik even als gij zulk eene rampzalige historie aan de hand heb, en u ernstig verzoeken mij met uw' raad te willen bijstaan en voorlichten. Gij weet mijne relatie tot een zeker meisjen te Rotterdam, ik heb voorleden week van twee predikanten uit Holland zeer ernstige brieven ontfangen, hoofdzakelijk behelzende: 1e dat ik door dit meisjen te verlaten haar ongelukkig maak en misschien of waarschijnlijk oorzaak van haar dood ben, 2e dat Leentje een hoer is 3e dat de geheele wereld mijne handelwijs verfoeit en zich niet met mij zal laten verzoenen vóór ik stellig verklaar dat ik dit meisje zal trouwen. Dit laatste is mij echter onmogelijk, ik heb het u in vertrouwen gezegd en nu herhaal ik het u, dat ik evenmin met dit meisje gelukkig kan zijn, als het haar maken, omdat ik gevoel dat ik Leentje hartelijk lief heb en haar niet meer bemin. Dit is | |
[pagina 52]
| |
eene zaak tusschen God en mijn geweten en hoe zeer ik met smart en schaamte moet bekennen dat mijne vroegere handelwijs onverantwoordelijk is, is het echter mijne overtuiging dat ik mijne schuld nog honderdvoudig zou verzwaren, wanneer ik, door eene liefde te huichelen die vreemd is aan mijn hart, dit meisje sterker aan mij verbond en haar huwde zonder haar te beminnen. Ik ben zeker dat ik met mijn lieve Leen gelukkig zou zijn, doch ik gevoel tevens, en veel sterker nog, dat een huwelijk met het meisje te Rotterdam zoo wel haar ongeluk als het mijne onvermijdelijk zou na zich sleepen. Wat moet er bovendien in dit geval van den stamhouder worden, dien ik wel wenschte eens aan mijn hart te kunnen drukken en hartelijk te kuschen zonder te vragen of het een uil of een valk is. Intusschen ben ik in een verschrikkelijk parquet gewikkeld, en weet er mij niet uit te redden; mijn vader die helaas al te dikwijls blind was voor mijne gebreken, is op dit punt onverbiddelijk, sints zes maanden bijkans, correspondeer ik wekelijks met hem over de zaak zonder eene schrede te vorderen; mijn God, het verledene kan niet herroepen worden, doch mijne argumenten voor het tegenwoordige zijn toch gegrond en onwederlegbaar. Mijn kind wil ik nimmer verlaten en zoodra ik slechts een veer van mijn mond kan blazen wil ik niet langer van mijn eerstgeboren gescheiden zijn. Intusschen heb ik nooit zoo goed de waarheid gevoeld van het spreekwoord: kinderen hinderen. Schrijf mij toch eens wat ik doen moet, wanneer uw brief mij namelijk nog te London kan vinden, want wanneer de Heer Van der Spieghel mij niet helpt, God weet het, wat ik dan zal moeten worden, het best zal zijn om naar Ierland te wandelen en in een revolutie mijn fortuin te zoeken. [...] Na u zoovele treurige omstandigheden te hebben medegedeeld wil ik toch met een kleen grapjen besluiten, de port is nu toch dezelfde en de moeite voor iemand als ik ben, hm, hm, zeer gering. Ik kies uit mijn onmetelijken voorraad het | |
[pagina 53]
| |
veranderd en verbeterd eerste tooneel van mijn blijspel hetwelk ik hoop dat gij te Amsterdam zult doen opvoeren. Eerste Tooneel. Muilbaars alleen, met een hengel twee roeispanen en een boek in de eene, een vischbun een wurmbak en een polsstok in de andere, hij schijnt in diep gepeins verzonken en aan de jagt, het vinken en de vischerij te denken. Muilbaars. O alderpattekelierste speuling der natuur, door dewelke den eenen mensch zijn natuurgenoot opvreet en verslindt. (Hij neemt eenig levend aas van de tafel) of worden niet deze kleine remords vivans,Ga naar eind2 die ik hier voor mij heb liggen, door hun evennaasten, wezens van dezelfde caporciteitenGa naar eind3 en zielsvermogens, verextermineerd,Ga naar eind4 en dat misschien nog wel door een oom of door een beminde, of door een weldoener die der alles aan te danken heeft. - Voor iemand die coupabelGa naar eind5 is om de vischerij op de Phisolaphie toe te passen, dan ken ik geen plezieriger roeping en dan ziet hij in elke vischpartij, geen louter fabeltjen, maar de veniriekeGa naar eind6 geschiedenis van de l'humanité, en als ik geen fabrikant van levend aas was zou ik dat postjen wel willen hebben. En eventwel wanneer men met behendigheid de kleine baars voor de tweede maal aan de l'amazonGa naar eind7 acoucheert,Ga naar eind8 dan schijnt hij opnieuw plezier in zijn leven te krijgen en hij is net zoo vrolijk als de eerste keer. Hemel! als dit eens een ornamentGa naar eind9 voor de immoraliteitGa naar eind10 van de ziel ware. Doch waartoe mij langer in deze morditatiesGa naar eind11 geabonneerd,Ga naar eind12 ben ik thans niet een gelukkige apou met me kleine vrolijke echtgenoot? Hebben we niet charnellementGa naar eind13 een alderexcellentst leventjen en iedere nacht onze lamoureuse uitspanningen? (Wijs: Amis la matinée)Ga naar eind14 Helaas een pasgetrouwde bruid
Met alderlei aanminnigheden
Bekoort mijn hart en zij roept uit
Als dat zij deelt in mijn gebeden
En aan mekaar veratoucheerdGa naar eind15
| |
[pagina 54]
| |
Met banden van de min la rose
Je ne le crains pas d'autre chose
Als dat de dood ons soupireert.Ga naar eind16 (Hij vertrekt).
Tweede Tooneel. Mevrouw Muilbaars. Mevrouw Duikanijs. Mevrouw Muilbaars. Ja Jansje ik ben heel gelukkig in me huwelijk en tot nog toe heb ik over me man volstrekt geen reden van klagen. Mevrouw Duikanijs. Dat zal wel laauwen; als het wat verder is zal hij ook wel eens buiten het potje wateren. Mevrouw Muilbaars. Ik zou niet weten waarom en ik geloof dat Menheer Duikanijs veel meer naar andere vrouwspersonen kijkt als mijn man. Mevrouw Duikanijs. Wat je zegt en mag ik vragen reden waarom. Mevrouw Muilbaars. Vooreerst waarom is hij ondermeester in een jongejufvrouwen zwemschool, en waarom staat hij er altoos naar te kijken, is het geen schande dat vraag ik. Mevrouw Duikanijs. Dat is zijn affaire en daar moet de schoorsteen van rooken; neen in 't bed leit me man als een overleden rustbewaarder, dat moet ik bekennen, maar hij is mij getrouw en dat bewijst veel. Mevrouw Muilbaars. En ik zou zoo'n man niet willen hebben, ik mag wel een grapjen 's nachts; maar laten we asjeblieft der maar over zwijgen want ik wacht menheer Leander Sabelschot vandaag van de CitadelGa naar eind17 en je weet dat we nog meer menschen moeten krijgen. Muilbaars, Sabelschot, de vorigen. Muilbaars. Hier verintrodiceer ik je me vriend Sabelhouw, die juist van de Citadel komt, Mevrouw Muilbaars mijn echtgenoot en Mevrouw Duikanijs. Sabelschot. Ik geloof waarachtig dames dat ik nog gekwetst ben van dat vervloekte beleg, behalve de kogels die mij geraakt hebben heb ik er nog verscheiden gezien die op anderen gemunt waren, en dan op 't laatst aan alles gebrek; we | |
[pagina 55]
| |
zijn genoodzaakt geweest om een heel bataillon infanterie te braden, op 't laatst hadden we geen amunitie meer, ik heb een sergeant gezien die met zijn eigen handen zijn armen en beenen in 't kanon stopte omdat we geen kruid meer hadden. 'k Heb een regiment gezien daar de eene helft van retireerde de tweede helft gevangen wierd gemaakt en de derde helft aan 't loopen ging, je hebt nooit zulk vechten gezien 't verwondert me op me ziel dat ik niet gesneuveld ben. Mevrouw Duikanijs. Neen dan is het zwemmen een geruster broodwinning. Sabelhouw. Is Mevrouw in de zwemkunst? een schoon vak! Mevrouw Duikanijs. Ja menheer 't is een mooye kunst als men in het geval is van te verdrinken, maar het gaat niet zoo goed als voorheen, het schaatsenrijden doet te veel nadeel. Muilbaars. Mevrouw kan op haar rug naar Dordt zwemmen. Mevrouw Duikanijs. Menheer ik kan heel goed je aardigheden missen. Muilbaars. Je moet het zoo erg niet opvatten, 't is maar banderenGa naar eind18 van me, louter banderen mevrouw, maar laten we liever aan ons souper denken, wat heb je vanavond me lieve schat. Mevrouw Muilbaars. Een gebraden haas. Muilbaars. Ja maar dan moet hij niet gefardeerdGa naar eind19 wezen want ik kan geen cochonsGa naar eind20 in me maag verdragen en daarom mijd ik al wat vet is voor de conversatieGa naar eind21 van mijn ingewanden. Dormoustiek,Ga naar eind22 breng een fauconGa naar eind23 wijn. Mevrouw Duikanijs. Faucon is immers een valk. Muilbaars. Een valk en een flesch allebei. Blijf si mon plait van me fransch af want op dat punt ben ik heel suspectibel.Ga naar eind24 'k Heb hier onder anderen nog een brief geschreven aan een franschen heer met een leverantie aas; dat is je een franschje: Monsieur Le poucheur,Ga naar eind25 van de l'honneur à vous de l'expedier honderd remords vivans; he wat zeg je van zoo'n begin? | |
[pagina 56]
| |
Sabelhouw. Van en honderd is toch geen fransch? Muilbaars. Dat doe ik omdat hij zou zien dat ik twee talen versta, en ik schrijf bovendien de kunsttermen en de cijferletters altijd in 't Hollandsch. Jounet, breng medeen een girafGa naar eind26 met eau sacréGa naar eind27 voor me borst. A propos menheer Sabelhouw heb je dat al lang gehad? Sabelhouw. Wat meent u menheer? Muilbaars. Die vouriaties van hoog en laag in je gezicht, net als in de muziek. Sabelhouw. Meen je me pokputten? daar ben ik meê geboren. Muilbaars. Geboren! Hoezoo? Sabelhouw. Mijn vader had de pokken toen hij met me mama, je weet wel, ik kan 't niet zeggen voor de dames. Mevrouw Muilbaars. Neen geen equivoquesGa naar eind28 als ik je verzoeken mag; kom; het eten is gereed. Sabelhouw. Ik hoop menheer Muilbaars dat ik je niet ongelegen kom. Muilbaars. Integendeel je zelt me met je gezelschap divorceren.Ga naar eind29 Het overige gedeelte van 't eerste bedrijf valt achter het scherm voor. [...] |
|