De gedichten van den Schoolmeester(1902)–De Schoolmeester– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 277] [p. 277] De dankbare Zoon. Ik ben een zeer gelukkig kind, Wanneer men dit bedenkt: Mijn vader is mijn beste vrind, Die my schier alles schenkt: Zijn afgedragen zomervest, Zijn oude broeken, en de rest; Maar dat weet Moeders naaister best. Hoe lekker smaakt die boterham, Met dat Sint Nikolaas, Dat mijn mama my brengen kwam In plaats van Leidsche kaas. En och? hoe menig arme man Zijn zoontjen proeft daar nimmer van; Daar de ouwe 't niet betalen kan! [pagina 278] [p. 278] En daarom noopt my dankbaarheid, Reeds op het pad der deugd (Gelijk mijn vader dikwerf zeit) Te wand'len in mijn jeugd: Altijd den rechten weg te gaan, En, met mijn Zondags buisjen aan, Nooit ergens tegen aan te staan. Wanneer Papa uit wandlen gaat, Neemt hy ons dikwijls meê En reciteert soms over straat 't Sanscritiesch a, b, c: En, als ik 't hem dan nazeg, ik, Dan lees ik in zijn vaderblik: ‘Ik ben ontzachlijk in mijn schik.’ [pagina 279] [p. 279] En daarom is mijn vast besluit, O dierbaar ouderpaar - Dat ik, ofschoon uw jongste guit, Uw meekrapkleurig hair Nooit grijs doe worden voor den tijd, Noch dat ik door gebrek aan vlijt Het vaderhart u openrijt. Integendeel door mijn gedrag Hoop ik al meer en meer, - Als ik het zoo 'reis noemen mag, - Te strekken tot uw eer. Zoo moogt gij eenmaal, ouwe liên! Nog in uw jongsten telg misschien Uw evenbeeld gespiegeld zien. Verleden week zag ik een zoon, Die zijne grootmama Behandlen dorst met smaad en hoon, De moeder van zijn pa! Hy zeî: haar man, die ouwe paai, Sprak naamlijk als een schorre kraai... - Dat stond dien jongen heer niet fraai. Vorige Volgende