De gedichten van den Schoolmeester(1902)–De Schoolmeester– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 231] [p. 231] De Vlooi, de Makelaar en de Reus. Een Fabel. Als je pas uit de Amstelstad kwam, Dan zei je: ‘wat is 't hier toch klein in Edam!’ Maar kwam je weêr van Buiksloot. Dan zei je: ‘dat Edam is je wat groot!’ ‘Wat is het van nacht ongemeen drukkend weêr, ‘Ik zweet me dood, op mijn woord van eer! Het loopt langs mijn wangen als schoenesmeer; En wat trekken die vlooien hier ongemanierd van leer: Mijn gansche tabernakel doet me van 't krabbelen zeer. Wel foei! dit is voor de eerste keer, Dat ik van mijn leven boven een bakkery logeer; [pagina 232] [p. 232] Maar, by leven en welzijn, doe ik het nooit weêr.’ Dus sprak een Makelaar in teer, Een gezet, oud Heer, Vijf voet groot ongeveer, En liep het slaapvertrek rusteloos op en neêr, In zijn nachtgoed, net als een witte beer. ‘Wat een berg Van redelijk vleesch en merg!’ Zeî intusschen, zonder erg, En in 't voorbijgaan, een nijvre vlooi, één van die sociale huisvlooien, Die 's zomers in de warme plooien Van een mensch zijn gewaad, Of van zijn hals, of wel op zijn gelaat, Zijn huisselijk geluk komen voltooien, En zijn sponde met slaapbollen strooien, Ja, aldaar inderdaad - Als men er aan denkt wordt men immers kwaad - Terwijl 't weerglas op negen en negentig staat, Tot zijn verdriet, onder 't laken, Allerlei bokkesprongen maken Om zijn bloed te schaken. ‘Een berg? - Je meent zeker een dwerg?’ [pagina 233] [p. 233] Roept hierop een Philistijn van een Reus, Met een neus Zoo fameus Groot, dat er heus - En ik geef je de keus - Onder al de tabakswinkels binnen de stad Geen één is, die op zijn visites het had. Want naauwlijks komt hy aan de toonbank eens snuiven, Of 't begint, de gandsche buurt door, geweldig te stuiven, En de schoonmaaksters - die trouwens geen van allen Op heur mondt jen zijn gevallen - Roepen onder 't niezen allemaal: ‘Is dat die lange klaplooper weêr van een snuifslikker, ‘Die leelijke sladood van een Franschen vogelverschrikker, Met zijn kalen knikker, Die hier al dat stof maakt in 't portaal? Och, geef je neusdoek eens eventjes, Aal! [pagina 234] [p. 234] Dat niezen, meidlief! maakt me sikker. Wat een ongepermitteerd schandaal Voor een dagloonster met een borstkwaal... En 't stuift hoe langer hoe dikker.... Ik woû dat die hannekemaaier met zijn gemaal ‘Zijn eigen inslok, die weêrgasche wurgpaal!’ - 't Was een Reus kortom, Zoo groot als 't vaantjen van d'Utrechtschen Dom, Vooral als hy op zijn teenen klom. - Doch hier zegt een leerzame knaap: Ik weet niet waarom ‘Een vlooi den Makelaar groot noemt en de Reus noemt hem klein.’ Wel, omdat Makelaars kleiner dan een Reus, en grooter dan vlooien zijn; Want alles, zie je, jongenlief! Is in de Natuurlijke Historie relatief: Dat spreekt als een brief. Vorige Volgende