De gedichten van den Schoolmeester
(1902)–De Schoolmeester– Auteursrecht onbekend
[pagina 223]
| |
De kees spreekt.Dag en nacht
En met mijn staart bevracht,
Dikwijls zonder dat iemand mijn ontbijt my bracht,
Of, behalve ik, er aan dacht,
Zit ik op de wacht,
En waak, met mijn ooren overend, op deez' werf,
Tot bescherming van huis en erf.
Bedelaars en dieven, en anderen van mijn naamgenooten,
Bijt ik terstond in de kuitelooze pooten,
Eer zy zich tweemaal aan de kleine steentjens stooten.
En trouwens, als ik maar kef
Of mijn neus boven mijn tanden verhef,
Zijn zy al weg eer ik 't besef.
| |
[pagina 224]
| |
Maar komt 's nachts een fatsoenlijk man
Met een oranjelintjen an
- En die een levertjen betalen kan -
Om de jonge juffrouw, net als Don Juan,
In een cales of sharaban,
Dan hoû ik me maar doof en ik weet er niet van;
Want ik denk altijd: tegen mijn meerderen te bassen,
Dat ware als blafte ik tegen den maan, en 't zou my niet passen.
Leer hieruit, o jeugd, hoe gelukkig het is in der daad,
Dat een Kees in den Raad,
Op 's Lands werf of op straat,
In Pensionaris-, Ministers- of bedelaarsgewaad,
Zijn eigen meester nog eer dan de Oranjelui verraadt,
Als men maar altijd met gebraad,
Een pens, of een lever in de hand staat.
|
|