De gedichten van den Schoolmeester
(1902)–De Schoolmeester– Auteursrecht onbekend
[pagina 155]
| |
[pagina 156]
| |
Zoo b.v. is Asia een heel oud heer,
En Europa is ook zoo jeugdig niet meer,
En de twee eerstgenoemde zijn kinderen,
Die de oude lui nog wel eens vrij wat konden hinderen.
Ik maak u vervolgens attent
Op 't onderscheid tusschen een zee en een continent;
En kinderen uit den boerenstand mogen wel observeeren,
Dat men voor als nog geen boerenwagentjens op zee kan probeeren,
Ten zij men er eenig ander voorwerp onder zet,
Als b.v. een koopvaardyschip of een stoompaket.
Ook zou ik niemand durven aanraaien
Om uit zwemmen te gaan met de haaien;
Doch in het uit poieren gaan met een Leyenaar
Ziet de Geographie geen gevaar;
Vooral zoo zijn boot
Op 't droog zit in een sloot. -
Voorts zijn er ten minste nog twee Polen,
En verschillende mijnen voor goud en kolen,
En hier en daar een vulkaan,
Die iemand, die 't niet zien kan, verstomd doet staan,
En de groote zandwoestijn
Waar geen ordentelijk reiziger op zijn gemak kan zijn,
| |
[pagina 157]
| |
Behalve kameelen en enkele boomen,
Die er van hun vroegste jeugd reeds gewend zijn te komen.
Dewijl ik by deze eerste les van uw geduld niet te veel wil vergen.
Zal ik nu nog maar alleen gewach maken van de bergen,
Die her- en derwaarts verspreid zijn over onze ondermaansche aard,
Ofschoon de ontmoeting van een her-berg doorgaands het meeste genoegen baart.
Ik zeg, ontmoeting: doch dit is maar by manier van spreken;
Want dat een berg zou wandelen is my nimmer gebleken,
Of hy moest het hinkende doen, dat ging misschien nog goed,
Want volgens Van Wijk Roelantszoon en Cuvier heeft een berg toch altijd een voet;
Maar anders blijft het by't geen de geologen van ouds beweeren,
Dat Mahomed wel naar den berg, maar deze niet omgekeerd naar Mahomed kan avanceeren.
Naast een berg vindt men in den regel een vallei of dal,
Dat er het omgekeerde van is, en daarom doorgaands ook lager wezen zal.
Zoo'n dal heeft in 't algemeen vrij wat meer waarde
Dan zijn buurman de berg; ja de dalen zijn eigentlijk 't vette der aarde,
En een berg is inderdaad,
Zegt Le Luc, niet veel meer dan de graat; -
Ofschoon de man, met dit zeggen, toch zijn onkunde verraadt;
Want welke liefhebber van visch heeft immer in zijn leven
| |
[pagina 158]
| |
Een graat gezien, die als Samsons ezelskinnebakken, water kongeven?
Wat een berg alle dag doet: - ja, Le Franc van Berkhey beweert met eenigen schijn,
Dat daarin de oorsprong van al de rivieren gelegen zou zijn,
Die sedert den tijd van Adam - en altijd van boven naar beneden - liepen.
Doch ik heb nu geen tijd meer om my verder in zoet water te verdiepen,
Ik verlang veel meer naar een glaasjen rood in de kroeg.
't Uur is verstreken; en ik zeg dus: voor van daag genoeg,
Onthou nu wel wat ik je geleerd heb, als je er soms iemand naar vroeg.
|
|