De gedichten van den Schoolmeester
(1902)–De Schoolmeester– Auteursrecht onbekend
[pagina 3]
| |
Epische poëzy. | |
[pagina 4]
| |
De vier dichtstukken onder deze rubriek mogen met het volste recht tot het Epische genre gebracht worden. Immers het eerste, dat tevens als des dichters eersteling mag worden aangemerkt, daar het reeds in den Leydschen Studenten-Almanak van 1830 werd opgenomen, is het fragment eener Theogonie; in de beide volgende worden Odysseën of zwerftochten, te zee en te lande, beschreven; terwijl het vierde een toespraak behelst van een veldheer aan zijn dapperen, hoedanige wy die in onderscheidene heldendichten, als in de Ilias, de Eneïs, het Verlost Jeruzalem, het Verloren Paradijs, de Henriade, den Ondergang der eerste Wareld, enz. enz. meermalen aantreffen. Weinig of niets heb ik daarby aan te teekenen, als alleen dat, zoo het verhaal getyteld ‘de Boterham’ naar des lezers oordeel misschien wat te onverwacht en te abrupt eindigt, dit daaraan te wijten is, dat de dichter niet bij machte is geweest er de laatste hand aan te leggen. Uit losse fragmenten en ruwe schetsen, onder zijn papieren gevonden, en waarin hy, onder meer, den goudzoeker voorstelt, na zijn t'huis komst het kerkhof bezoekende, waar zijn moeder begraven ligt, is my gebleken, dat het zijn bedoeling was, aan het verhaal een meer treffend en aandoenlijk slot te geven, waardoor de zedelijke strekking beter ware uitgekomen. Misschien echter zullen sommigen onder mijn lezers van gedachten zijn, dat juist dat abrupte van het slot iets treffends heeft, dat tevens stof tot nadenken verschaft en daarom te meer voldoet aan de eischen der poëzy, volgens welke deze, vooral waar het op de schildering van roerende toestanden aankomt, niet te ver moet uitweiden, maar veel aan de verbeelding en overpeinzing van gevoelige zielen overlaten: naar hetzelfde beginsel, volgens 't welk de kunstenaar der Oudheid Agamemnon by de offerande van zijn dochter Ifigeen voorstelde met gesluierd gelaat. v.L. |
|