De gedichten van den Schoolmeester
(1979)–De Schoolmeester– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
[pagina 218]
| |
't Wordt hoog tijd, dat ik eens kennis met je maak en je wat nader spreek,
En dat zal heel wat anders zijn, dan met rammetjens te vrijen.
Wou jy nu hier het water bederven; dat zal ik niet lijen.’
‘Maar, Mijnheer!’ sprak het lam: ‘hoe heb ik het nu?
Hoe zou ik u 't water bederven, ik sta immers veel lager dan U.’
De wolf kon die aanmerking, of dat slechte Hollandsch, niet velen;
Want wolven zijn altijd gesteld op krakkeelen:
En zei: Als je daarop durft staan,
‘Je hebt het vroeger al zoo dikwijls gedaan.
Ik laat me door zoo'n kleuter, als jy bent, niet verlakken.
Je hebt het my zes maanden geleden nog eens gebakken.’
‘Ik verklaar u,’ zei 't lam, ‘op mijn woord van eer,
Dat ik toen nog als ongespeende zuigeling in de wieg lag, Mijnheer.’
‘Wel, lammetjen!’ sprak de wolf, en kwam al nader en nader:
‘Was jy 't niet, dan was het je schoondochter of je vader.’
‘Ik heb nooit geen vader of geen schoondochter gehad,’
Sprak het lam, dat al beefde als een koortsig blad,
En by deze gelegenheid zijn heelen stamboom vergat.
‘Hou je me voor de mal?’ zei de wolf; ‘ik zal je verleeren,
Fatsoenlijke luî op zoo'n manier te mystificeeren.’
Hierop verslond hy met huid en haar
Het geheele lam, of 't een Engelsche oester waar,
En bracht de rest naar huis om er zijn kindertjens op te trakteeren.
Het lam had hieraan natuurlijk het land:
Doch voor den wolf was het net een kolfjen naar zijn hand.
| |
[pagina 219]
| |
Schapen en kinderen! leert hieruit, dat, zelfs hy stille beken,
Een wandelende wolf maar liefst moet worden ontweken,
Of je moest door uw ouders eerst voorzien zijn geweest
Van een sterke kindermeid, die een partuur is voor zulk een beest.
|
|