De gedichten van den Schoolmeester
(1979)–De Schoolmeester– Auteursrechtelijk beschermd
Eerste tooneel.
| |
[pagina 66]
| |
Die net zoo heeten als ik alleen, en mekaêr altijd in 't meervoud verzellen.
Dit alles dient voor my nog te worden opgelost,
Zoowel als die brief, zoo geheimzinnig hier gebracht met de post.
Doch daar ik Mevrouw hoor schellen, moet ik terstond van hier;
Want het publiek ziet altijd een kamenier,
Die oplettend haar plicht betracht, met veel pleizier.
| |
Tweede tooneel.
| |
[pagina 67]
| |
Aangezien er thands volstrekt geen nood is,
Dat de heer Dadelpracht altemet niet dood is,
Zoo men ten minsten in 't water vallen, verdrinken en naderhand finaal overrijden
Met den naam mag vereeren van overlijden.
mevrouw.
Helaas! wat zegt gy? - Dus buiten verwachting te worden beroofd
Van een egâ, zoo teeder bemind!
koetsier, stil tegen Kamenier.
Heb jy dat ooit geloofd?
kamenier.
Neen, en zy ook niet; - doch is Dadeltjen waarlijk in 't water overleden?
koetsier, stil.
Mondtjen dicht, zeg ik. -
(Luid.) Ach! ach!
mevrouw.
Ik wenschte, dat het gisteren of morgen was. Het heden
| |
[pagina 68]
| |
Is my als de ballast van een zinkend schip, hetwelk
In een zeeslag naar den kelder gaat. De kelk,
De bittere beker van mijn onheil doet my stikken onder het drinken.
koetsier, stil.
Niet als ze met mijnheer de Luitenant eens mocht klinken.
kamenier, stil.
Mondtjen dicht, zeg ik nou.
mevrouw.
Trouwe paard- en fourgonmenner, is er hier geen bidder in de buurt?
koetsier.
Neen, Mevrouw! maar wel iemand die vlugge speelwagentjens verhuurt,
Waarmeê ik naar 't naaste dorp voor een bidder kan rijden,
Eer UEd. tijd heeft om een pen te versnijden
Om.....
mevrouw.
Om wat te calligrapheeren.
| |
[pagina 69]
| |
koetsier.
En om 't overlijden
(Zy wou wel dat het waar was) van wijlen den heer Dadelpracht
Te communiceeren aan UEd. en zijn familiair geslacht.
mevrouw.
Helaas! wat zal dat in geheel Nederland een consternatie wezen,
Als zy in de Haarlemmer courant die finale annonce lezen!
Een man, die zich in de huislijke, mitsgaders menschenwaereld zoo verdienstelijk heeft gemaakt!...
Ik ben zeker, dat nu de dood zijn zoo stevige leven heeft geslaakt,
Men het gemeentebestuur niet zal kunnen beletten,
In zijn vervoering den overledene op te doen zetten.
| |
[pagina 70]
| |
By gelegenheid, dat de Schrijver my, op Highgate zijnde, het voorgaande fragment voorgelezen, en ik hem gevraagd had, waar al die dwaasheid nu op neêr zou komen, bekende hy my, zulks niet te weten, als hebbende die tooneelen maar volgends den luim van 't oogenblik, en zonder bepaald plan, nedergeschreven. Ik betuigde mijn leedwezen hier over, en spoorde hem ernstig aan, te beproeven, of het hem niet mogelijk zijn zoû, een schets van een drama of ander dichtstuk op te stellen, waarin (al mocht voor 't overige het geheel zoo ongerijmd en fantastisch mogelijk zijn) zich voor 't minst eenige orde en regelmaat bevond, en die schets dan uit te werken. Hy beloofde my, te beproeven of hy aan mijn verlangen kon voldoen, en werkelijk gaf ons gesprek geboorte aan den ‘korten Inhoud’ van een nieuw Drama, in hetwelk de tooneelen uit het voorafgaande fragment eenigzins gewijzigd hadden kunnen worden opgenomen, doch welk drama hy niet verder bracht dan tot op de helft van het Eerste Tooneel. Toen schijnt hem de lust ontzonken te zijn; misschien hinderde het hem, dat het hoofddenkbeeld van het drama niet nieuw was; misschien ook zag hy geen kans, om, gedurende vijf bedrijven, in denzelfden trant voort te schrijven, zonder zijn dichtluim te verliezen en zijn lezers te vermoeien. Het kan zijn, dat hy gelijk had in het niet toegeven aan wat misschien een onbillijke eisch van mijne zijde was. In elk geval wil ik het fragment van deze tweede proeve ter verheerlijking van 't huislijk geluk van den heer Dadelpracht niet aan den lezer onthouden. - Zy overtreft, in mijne schatting, de eerste nog in uitgelezen dwaasheid
v L. |
|