1 | De opvatting dat De Gemeenschap, in reactie op het tijdschrift Roeping, ‘een meer autonome esthetica’ voorstond (Jan H. Cartens, ‘Orpheus en het Lam’, p. 14), en dat het blad een podium vormde van schrijvers die ‘de kunstkritiek weer van het ethische naar het esthetische terrein verlegden’ (L.M.H. Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland 1920-1940, p. 366), is onjuist. |
2 | De mate waarin De Gemeenschap als forum van oppositie is opgetreden tegen het zogeheten ‘rijke Roomsche Leven’ in de jaren '20 en '30, wordt in literatuur over verschijningsvormen van het rooms-katholicisme in Nederland tijdens het interbellum (L.J. Rogier, Katholieke herleving, p. 540-633, J.M.G. Thurlings, De wankele zuil, p. 104-115) overschat. |
3 | Ten onrechte wordt in een aantal typeringen van De Gemeenschap (L.J. Rogier, Katholieke herleving, p. 540-633, en Herdenken en herzien, p. 132-145, J.M.G. Thurlings, De wankele zuil, p. 104-115, H.M. Ruitenbeek, Het ontstaan van de Partij van de Arbeid, p. 69-82) gesuggereerd, dat De Gemeenschap kritisch heeft gestaan tegenover het beginsel van een politiek optreden der rooms-katholieken in Nederland binnen een eigen partij-formatie. |
4 | Het optreden van De Nieuwe Gemeenschap als een tijdschrift dat ‘een sterke anti-democratische houding’ demonstreerde (L.M.H. Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland 1920-1940, p. 236) dient eerder gezien te worden als een extreme uitwerking ván dan als een contrast mét de opvattingen die De Gemeenschap in politicis geformuleerd heeft. |
| |
5 | In zijn dissertatie Vorm of vent heeft J.J. Oversteegen, bij de beantwoording van de centrale vraagstelling: ‘Hoe dachten de Nederlandse schrijvers tussen 1916 en 1940 zèlf over de vraag: wat is literatuur?’ (p. 3), een te grote rol toebedeeld aan de gelijknamige Prismapolemiek. |
6 | Voor analyses en interpretaties met betrekking tot de Nederlandse letterkunde van het interbellum is de totstandkoming van zowel een deze periode betreffende literatuurgeschiedenis als van geannoteerde tekstuitgaven, zeer gewenst. |
7 | De poging, door het tijdschrift Merlyn (1962-1966) ondernomen, tot een ‘adekwate kritische reaktie’ op de poëziebeweging der Vijftigers (J.J. Oversteegen in: Literair lustrum II, p. 90), dient als niet geslaagd te worden beschouwd. |
8 | Voor het onderzoek naar karakteristieke trekken in de Nederlandse poëzie van na de tweede wereldoorlog tot 1960 en voor een situering van die poëzie in een ruimer historisch kader, biedt het essayistisch werk van Paul Rodenko belangrijke uitgangspunten. |
9 | Het samengaan van het uitgangspunt der fictionaliteit van literaire teksten met een ergocentrische benadering ervan, heeft in de Nederlandse literatuurkritiek van de laatste decennia tot nadelige effecten geleid. |
10 | Het accentueren in zogenaamd literatuuronderwijs van zogenaamde literatuur van maatschappelijke relevantie, bevordert de totstandkoming van een zogenaamd maatschappelijk bewustzijn. |
|
|