Kritiek en criteria. Menno ter Braak en het literaire waardeoordeel
(1979)–P.F. Schmitz– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
SlotbeschouwingIn de beide delen van dit onderzoek is de vraag gesteld hoe de lezer in staat is zijn criticus te vinden, d.w.z. hoe hij van de criticus gegevens krijgt om te beoordelen hoe deze tot zijn literaire waardeoordeel komt. In de Theoretische Inleiding is allereerst negatief op deze vraag ingegaan, n.l. door te laten zien dat men niet van de criticus mag en kan verwachten dat hij van te voren de criteria van zijn beoordeling geeft. Betoogd is dat aan dit soort criteria geen vaste inhoud gegeven kan worden en dat, zelfs indien dit wel het geval zou zijn, de toepassingsmogelijkheden zo vrij zijn dat de lezer nog niet zou weten welke kant de criticus op zal gaan. Natuurlijk is het wel mogelijk andersom te werk te gaan en, zoals in het onderzoek van Rien T. SegersGa naar voetnoot1. proefpersonen te vragen met behulp van een aantal criteria bepaalde gegeven teksten te evalueren. Dat de leden van een homogene groep, b.v. Indiana University doctoraal-studenten het criterium ‘oorspronkelijkheid’ in een gegeven geval op dezelfde manier hanteren, zegt iets van de smaak (ontwikkeling, opvoeding etc.) van die groep, maar een andere groep zal weer anders oordelenGa naar voetnoot2.. Het probleem is dat dit andere oordeel met gebruikmaking van hetzelfde criterium (i.c. ‘oorspronkelijkheid’) toegelicht kan worden. Het hangt nu eenmaal van de belezenheid en levenservaring af wat als oorspronkelijk ervaren zal worden, waarbij men voor ‘oorspronkelijk’ ook elk van de andere van de in totaal twaalf criteria kan invullen waarmee Segers heeft laten werken. Dit impliceert dat een lezer nog in het geheel niet weet wat het programma van zijn criticus zal zijn als hij verneemt dat deze ‘oorspronkelijkheid’ en b.v. ‘spanning’ en ‘geloofwaardigheid’ als criteria zal hanteren. Al is het dan niet door middel van criteria-vooraf, toch is dat programma vrij snel te weten te komen, maar alleen uit de ervaring: door de criticus een tijdje te volgen. Men leert dan niet alleen zijn smaak kennen maar ook welke inhoud hij geeft aan begrippen die hij veel gebruikt en die hierboven criteria genoemd zijn, maar die ik liever een naam als oriëntatiepunten zou willen geven, om het verschil in functie te onderstrepen. Deze oriëntatiepunten functioneren niet als hoofdpremissen van deductieve redeneringen maar het zijn aspecten waarop de criticus bij voorkeur let (hetgeen wellicht - in een ander onderzoek dan het mijne - ideologisch of anderszins verklaard kan worden). | |
[pagina 128]
| |
In de Praktische Uitwerking, het tweede gedeelte, is een poging ondernomen om aan de hand van werk van Ter Braak te demonstreren hoe zo'n onderzoek naar het programma van een criticus zou kunnen verlopen. Zoals gezegd is de gedachte verworpen dat de criticus dat met een paar woorden van te voren kan aangeven, maar anderszijds moet het toch niet al te lang hoeven duren vóór de lezer kan weten waar hij aan toe is. Vandaar dat van een korte aaneengesloten periode (vijftien dagen) bestudeerd is wat de opvallende herhalingen zijn en hoe deze systematisch beschreven kunnen worden. Een tweede onderzoek in het gedeelte Praktische Uitwerking heeft gebruik gemaakt van in principe het hele werk van Ter Braak. Gedemonstreerd is niet alleen dat een schrijver (i.c. Multatuli) verschillende betekenissen voor een criticus kan hebben maar vooral hoe principieel verschillend (de naam van) één schrijver van tekst tot tekst kan functioneren. In dit geval is een schrijver als voorbeeld genomen, omdat in het eerste praktische onderzoek al gebleken was dat ook critische begrippen een ruime toepassingsmogelijkheid hebben, echter - en dat is in beide gevallen essentieel - zonder dat dit de begrijpelijkheid van de kritiek hoeft aan te tasten. De literaire kritiek wordt zo gezien een spel waarvan Wittgenstein zegt dat de regels al spelend door de spelers zelf vastgesteld worden. Van regels kan natuurlijk alleen sprake zijn als het repertoire van gebruiksmogelijkheden die een begrip of een schrijver hebben niet te groot is. Op die manier kan men snel bepalen wat in een gegeven geval is bedoeld.
Tenslotte stel ik vast dat ik me gedurende de kleine vijf jaar waarbinnen ik mijn onderzoek heb verricht, beziggehouden heb met een onderwerp en een criticus die de moeite meer dan waard zijn. Wat betreft het onderwerp bleek al snel de juistheid van Stutterheims woorden ‘Dit ziet er weer ingewikkeld uit. Het is dit ook’. Nu ik mijn studie heb afgesloten houdt die zelfde leermeester mij voor ‘Deze redenering ziet er aanvaardbaar uit. Dit is echter, zoals ieder weet, niet voldoende om juist te zijn, - evenmin, om door allen aanvaard te worden’Ga naar voetnoot3.. Het boeiende van Ter Braak is misschien in een beeld als volgt weer te geven: hij maakt het de lezer mogelijk de landkaart te reconstrueren waaraan hij werkt en waarop hij zijn koers uitzet, maar hoe hij zijn weg zal kiezen ligt niet vast. Met andere woorden, bij alle houvast dat hij de lezer geeft door de herkenbaarheid van zijn oriëntatiepunten, blijft hij telkens verrassen. Hij kan niet anders of bij keuze voor een minder voortreffelijk criticus zou het materiaal niet zo rijk zijn geweest. Maar ook in dat geval hoop ik met mijn werk te hebben aangegeven hoe de kritieken van zo iemand onderzocht | |
[pagina 129]
| |
zouden kunnen worden. Wanneer men b.v. vast moet stellen dat een criticus vaag is over zijn oriëntatiepunten en dat hij volstaat met zijn mening te geven dan verandert dat, vergeleken met Ter Braak, de uistlag van het onderzoek, maar niet de opzet. Of neem de mogelijkheid dat een of meer onderwerpen voor een criticus taboe zijn, b.v. omdat hij meent op die manier te kunnen beoordelen of een boek voor een bepaald publiek geschikt is. In zo'n geval kan men zeggen dat die gewraakte onderwerpen werkelijk criteria vormen, maar, let wel, criteria voor een toelatingsbeleid en niet voor literaire of andere waarden. Want een waardeoordeel kan met feiten min of meer aannemelijk worden gemaakt, maar nooit bewezen. |
|