kunnen planten of een palm of van allebei een bosje; waar ik een sawah zou kunnen aanleggen als het mij beliefde, waar ik ganzen zou kunnen houden of wie weet pelikanen. Een plek op de wereld van mij alleen.
Soms ging ik er op zitten en met mijn handen groef ik er een kuiltje in en als ik dan een worm zag kronkelen dacht ik: Kijk, dit is nu mijn worm. Ik realiseerde me dat al die grond, ook daaronder, van mij was. Hoe diep ik ook groef, het was mijn aarde. Tot hoever... vroeg ik mezelf af, tot hoever is die grond van mij? Tot aan de tegenvoeters in Nieuw-Zeeland? Nee, besloot ik, nee, die Nieuw-Zeelanders hebben wellicht ook grond gekocht. Zij mogen graven tot het middelpunt der aarde, ik ook.
Het stukje grond werd mij dierbaar, met z'n gras, z'n distels, z'n kevers en z'n mieren, die allemaal van mij waren.
En toen op een dag bleek dat ik in staat zou zijn met behulp van tal van hypotheken, leningen, herbouwplichten en subsidies daar een huis te laten bouwen, toen was mijn eerste gedachte: Wel, dat is dan prettig, maar wat jammer van die grond. Want wanneer er op gebouwd wordt, is het geen grond meer. Dan is het huis. Nou ja, er schiet nog wel een reepje over. Maar dat wordt dan border en border is niet meer echt grond.
Ik keek met weemoed naar mijn lieve lapje. Dat lapje waar ik zo vaak op ging zitten. Helemaal alleen in de zon, tussen die twee vaarten. En waar ik dan mijn handen zo liefkozend in die aar-