| |
| |
| |
De Kikvorst
Er was eens lang geleden een prinses. Ze was zo mooi dat de honden
op straat hun adem inhielden wanneer ze voorbijkwam en zelfs de oude dominee
die anders nooit oog had voor zulke dingen, poetste zijn brilleglazen op en
zei: ‘Deksels!’
Jammer genoeg wist de prinses zelf ook dat ze mooi was. Elke dag zat
ze negen uur voor de spiegel en keek en keek en keek, totdat iedereen er
misselijk van werd. En de tijd die overbleef, gebruikte ze om zich te
verkleden. Telkens liet ze andere kleren maken en toch had ze al honderd
zesendertig jurken en twaalfhonderd achtenzeventig hoeden en zoveel schoenen
dat er een heel apart schoenenhuis bij het paleis gebouwd moest worden. Het was
verschrikkelijk en haar ouders maakten zich ongerust.
‘Dat kind is veel te ijdel,’ zei de koning. ‘We moeten er iets aan
doen.’
‘Ga jij nog eens met haar praten,’ zuchtte de koningin.
De koning ging naar boven, naar de kamer van zijn dochter. Daar zat
ze met allemaal groene hoedjes om zich heen, die ze bezig was te passen.
‘Zit je nou alweer voor de spiegel?’ vroeg de koning.
‘Ik wil een mooi groen hoedje uitzoeken,’ zei de prinses. ‘Maar dit
zijn allemaal lelijke kleuren groen. Het groen dat ik zoek is er niet bij.’
| |
| |
‘Kind,’ zei de koning, ‘schei toch uit met hoeden passen. Ga liever
pianospelen of leer je meetkunde. Doe in ieder geval iets nuttigs.’
‘Geen tijd,’ zei de prinses, ‘Eerst hoedjes.’
Toen werd de koning heel boos. Hij greep de spiegel en gooide hem
stuk tegen de grond. ‘Daar!’ riep hij. ‘En nou ga je naar buiten, de vrije
natuur in. Je wandelt het bos door en je komt pas over een uur thuis. Vooruit,
d'r uit!’
Daar ging de mooie prinses met gebogen hoofd. Ze was erg geschrokken
en durfde niet ongehoorzaam te wezen en daarom liep ze een uur lang door het
bos, totdat ze bij een kleine verscholen vijver kwam.
‘Ha,’ riep de prinses. ‘Water! Nu heb ik weer een spiegel.’ En ze
boog zich voorover om zichzelf in het water te bekijken, maar de kikkers in de
vijver maakten zoveel beweging dat het oppervlak rimpelig was.
‘Wat een boel kikkers,’ zei de prinses. ‘Allemaal groen. En wat een
mooie kleur groen. Zo'n hoedje wil ik hebben.’ En ze holde naar huis, naar het
paleis, waar ze de stalknecht tegen het lijf liep.
‘Ga dadelijk naar de vijver in het bos,’ hijgde de prinses buiten
adem. ‘En vang daar alle kikkers. Ik zal intussen de hoedenmaker laten komen
die een hoedje moet maken van de velletjes.’
De stalknecht nam een groot net en ging naar de vijver. Maar toen
hij daar aankwam, hadden alle kikkers zich verstopt tussen de waterplanten. Er
was er nog maar eentje. Het was de koning van de kikkers, het was de
Kikvorst. | |
| |
‘Wat kom je doen?’ vroeg de Kikvorst nors aan de stalknecht.
‘Neemt u me niet kwalijk,’ zei de stalknecht beleefd, terwijl hij
zijn petje afnam, ‘ik heb opdracht van de prinses om alle kikkers te
vangen.’
‘Zo. En wat wil de prinses met mijn kikkers?’ vroeg de Kikvorst
‘Ze wil er met permissie een hoedje van laten maken,’ zei de
stalknecht.
‘Werkelijk?’ vroeg de Kikvorst. ‘Welnu, jongeman, ze heeft het
hoedje al. Het zit een beetje diep over haar oren, maar dat mag niet hinderen.
Ga maar terug en doe haar de groeten van de Kikvorst. Goeiendag.’
Een beetje bang en een beetje onthutst ging de knecht terug naar het
paleis. En daar vond hij de koninklijke familie in grote opwinding en droefheid
bijeen. Er was iets met de prinses. Iets heel vreselijks. Haar lichaam was
hetzelfde gebleven; ze had nog hetzelfde aardige figuurtje en dezelfde mooie
handjes en voetjes, maar haar hoofd was een kikkerkop. Een grote groene
kikkerkop, het was afgrijselijk om te zien.
‘Dat komt door de Kikvorst, dat heeft de Kikvorst gedaan,’ riep de
stalknecht, maar niemand luisterde naar hem en hij ging terug naar de stallen,
terwijl het hele hof in rep en roer was.
Ze haalden de dokter erbij en de hofadvocaat en een huidspecialist,
maar die schudden alle drie hun hoofd en zeiden dat er helemaal niets aan te
doen was. ‘U zult er zich bij neer moeten leggen,’ zeiden ze tot de koning.
| |
| |
‘Mij neerleggen bij dat kikkerhoofd? Nooit!’ tierde de koning.
‘Misschien kunnen we haar een beetje mooier maken,’ zei de koningin.
‘Met een pruik en wat poeder kun je veel doen.’
Zes hofkappers werden erbij gehaald. Ze gaven de prinses een pruik
op haar kale groene schedel. Ze maakten haar groene gezicht wit met poeder en
be- | |
| |
gonnen haar mond rood te maken. Ze gebruikten er een hele
lippenstift voor, want zo'n kikkerbek is breed en toen ze klaar waren, hielden
ze de prinses een spiegel voor.
Ze keek erin en gaf een gil van afschuw. Het was dan ook heel
ontzettend lelijk. Ze leek op de allergekste clown van de wereld.
‘Toch is het beter dan al dat groen,’ zei de koningin troostend,
maar de prinses rukte zich los en rende naar haar kamertje waar ze de verf van
haar gezicht waste en de pruik van haar hoofd trok. Toen vluchtte ze door een
achterdeur naar buiten. ‘Wie was het die je gesproken hebt?’ vroeg ze aan de
stalknecht.
‘De koning van de kikkers,’ stamelde de stalknecht. ‘Hij noemt zich
de Kikvorst. Er zit nog een beetje verf op uw bek.’
De prinses keek hem treurig aan.
‘Pardon, op uw mond,’ zei de stalknecht met een kleur van
verlegenheid, maar ze was al weg. Ze ging naar het bos, boog zich over de
vijver en riep: ‘Kikvorst!’ Maar er kwam geen antwoord. Alle kikkers hielden
zich verscholen, ook hun koning.
‘Maak mij alsjeblieft weer gewoon, lieve Kikvorst,’ smeekte de
prinses.
Geen antwoord.
‘Maak me dan helemaal een kikker,’ snikte de prinses. ‘Liever een
hele kikker dan een half meisje.’
Zo jammerde ze aan de rand van de vijver, maar er kwam geen enkel
geluid en omdat de vijver zo stil was, kon ze zichzelf nu heel duidelijk zien:
een grote, dikke, | |
| |
groene kikkerkop.
Zuchtend draaide ze zich om en liep verder. Ze wilde niet meer naar
huis terug en ze liep net zo lang tot ze in de stad kwam. Daar ging ze een
bakkerswinkel binnen om een broodje te vragen, maar de bakker deinsde achteruit
en de bakkersvrouw kwam met een matteklopper om haar weg te jagen.
‘Mag ik dan hier misschien dienstmeisje worden en het allervuilste
werk doen?’ vroeg de prinses.
‘Dank je,’ zei de bakkersvrouw. ‘Geen kikkers in m'n keuken. Vort,
weg!’
Overal werd het arme kikkerprinsesje weggejaagd en ze ging er steeds
lelijker uitzien, omdat haar jurk vuil werd en scheurde. Eindelijk kwam ze in
een heel ander land en daar ging ze naar het koninklijk paleis en vroeg aan de
achterdeur of er niet een betrekking voor haar was. ‘Ik wil alles doen,’ zei
ze. ‘Misschien kan ik mest kruien of mag ik in een donker hoekje wollen kousen
breien?’
‘Kijk eens hier, kikkerjuffrouw,’ zei de opperpersoneelchef, die
haar te woord stond, ‘we hebben hier geen mest en we dragen hier geen wollen
kousen. Het spijt me wel, goeiendag.’
Bedroefd draaide de prinses zich om en wilde weggaan, maar toen riep
de man haar terug en zei fluisterend: ‘Wacht even, ik weet misschien iets voor
je. De koningszoon die hier woont, is blind en hij moet de hele dag worden
voorgelezen. Jij hebt een aardig stemmetje en hij kan je toch niet zien, dus
kom mee, onder de douche en daarna voorlezen.’ | |
| |
En zo kwam de kikkerprinses op het paleis bij de blinde prins. Hij
zat in een torenkamer vol sprookjesboeken, die ze allemaal achter elkaar moest
voorlezen.
Ze deed het zo goed en haar stem was zo lief, dat de prins geen uur
meer zonder haar kon. Ze moest bij hem aan tafel eten en 's nachts sliep ze in
een kamertje vlak boven het zijne.
‘Je bent zo aardig, jammer dat ik je niet zien kan,’ zei de prins af
en toe en dan zweeg de lelijke kikkerprinses.
Op een dag, toen ze aan het voorlezen was, kwam er van buiten een
enorme herrie.
‘Wat gebeurt daar?’ zei de prins.
Ze boog zich uit het raam en zei: ‘O, wat gek! Twee hofdames zijn
aan het ruziemaken. Ze slaan elkaar om de oren en trekken elkaar aan de
haren.’
| |
| |
‘Wat jammer dat ik het niet zien kan,’ riep de prins. Hij had tranen
in zijn ogen van spijt en dat gebeurde hem niet vaak.
Toen kreeg het prinsesje zo'n medelijden met de prins dat ze ineens
een idee kreeg en vroeg of ze twee dagen vrij mocht hebben.
‘Twee dagen?’ riep de prins. ‘Moet ik twee dagen zonder je?’
‘Ik zal nog beter voorlezen als ik terugkom,’ zei de prinses. Ze nam
afscheid en ging op weg naar haar eigen land, waar ze de vijver in het bos
opzocht.
‘Kikvorst!’ riep ze.
‘Hier ben ik,’ zei de Kikvorst. En jawel, daar zat hij boven op een
groot blad. ‘Je komt zeker vragen of ik je weer mooi maak?’ vroeg hij.
‘Nee nee,’ zei de prinses haastig. ‘Ik weet wel dat u dat niet zult
doen. Ik kom voor de blinde prins in het land hiernaast. Kunt u maken dat hij
weer kan zien?’
‘Worrrk,’ zei de Kikvorst. ‘Ik zou het wel kunnen, maar heb je eraan
gedacht dat het er dan voor jou niet best uitziet? Hij zal van je schrikken
meisje. Hij stuurt je de laan uit!’
‘Dat heb ik zelf al bedacht,’ zei de kikkerprinses, ‘maar het kan me
niet schelen.’
‘Nou vooruit dan,’ zei de Kikvorst. ‘Ga maar terug. Ik zal zien wat
ik kan doen.’
Dolgelukkig haastte de prinses zich terug naar het buurland. En toen
ze bij het paleis kwam, stond er een lakei op de stoep die riep: ‘Er is een
wonder gebeurd. De prins kan zien!’ | |
| |
‘Waar is hij?’ vroeg de prinses.
‘Hij loopt in de tuin,’ zei de lakei. ‘Hij kijkt naar alle mensen en
dieren en bloemen en op dit moment staat hij te kijken naar de hofdames die
weer ruzie hebben.’
‘Mooi,’ zei de prinses. Ze sloop de wenteltrap op naar boven, naar
haar eigen kleine ronde kamertje en ze begon haar spulletjes bij elkaar te
pakken in een geruite theedoek. Toen ze daarmee klaar was, wou ze even zacht de
trap weer af om voorgoed te verdwijnen. Maar juist toen ze weg wou sluipen,
kwam er een kamerheer die zei: ‘De prins wil u onmiddellijk zien.’
‘O,’ zei de prinses verward.
‘Hij is in zijn kamer,’ zei de kamerheer. ‘Hij vraagt of u direct
komt.’
‘Jawel,’ zei de prinses. Ze keek even om zich heen en vroeg zich af
of ze toch nog niet kon vluchten. Maar er was geen mogelijkheid om stiekem weg
te komen en daarom nam ze het gordijntje van haar raam en sloeg dat over haar
hoofd en over haar gezicht. Zo ging ze de kamer van de prins binnen.
‘Ben je daar eindelijk?’ vroeg hij. ‘Waarom heb je dat gordijn over
je hoofd?’
‘Dat heb ik altijd,’ zei de prinses.
‘Doe dat ding van je hoofd,’ zei hij.
‘Nee,’ zei ze.
‘Ik wil het,’ zei de prins.
Toen begreep ze dat er niets anders op zat. Ze pakte een punt van
het lapje en trok het van haar hoofd. Toen deed ze haar ogen dicht en zuchtte.
Er gebeurde een hele tijd niets. Het was erg stil in de kamer. Einde- | |
| |
lijk hoorde ze de prins opademen en hij zei: ‘Zo had ik het me niet
voorgesteld.’
‘Nee, dat dacht ik wel,’ zei de prinses treurig.
‘Kijk me eens aan,’ zei hij.
Ze hief haar gezichtje naar hem op en deed haar ogen open. Ze zag
dat de prins haar stralend aankeek met een diepe bewondering.
‘Je bent nog veel mooier dan ik dacht,’ zei hij.
‘Hou me niet voor de gek,’ zei de prinses. ‘Ik heb een
kikkergezicht.’
‘Vind je dat werkelijk?’ zei de prins vrolijk. ‘Kijk eens in dit
spiegeltje.’
Ze pakte het spiegeltje van hem aan en keek. Tot haar grote
verbazing zag ze haar eigen vroegere gezichtje terug. Het was weer even mooi,
alleen veel liever. Ze begreep dat de Kikvorst dat gedaan had.
Nog dezelfde week trouwde ze met de prins en samen gingen ze naar
haar vader en moeder die natuurlijk dolgelukkig waren. In alle twee de landen
was het feest en er werd een concert gegeven met duizend trompetten. Maar de
prins en de prinses waren er die avond niet bij. Zij luisterden naar een veel
mooier concert. Hand in hand zaten ze bij de vijver in het bos en luisterden
naar de kikkers.
‘En dat was dan weer dat,’ zei de Kikvorst.
|
|