Het fluitketeltje en andere versjes(1992)–Annie M.G. Schmidt– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] De koning en de pompelmoes De koning bulderde tot zijn lakei: De pompelmoes is er vandaag wéér niet bij! Ik zie, mijne heren, allenig maar peren en kale meloenen en zure citroenen, maar waar, o, waar voor de drommel en droes, waar blijft mijn geliefkoosde pompelmoes? Jij staat maar te gapen, jij kok van Janpét! En jij, Simon Hofnar, ga liever naar bed! Dat zit maar te klessen en mij gaf je bessen, en nare frambozen, het is om te blozen! [pagina 69] [p. 69] En waar, o, waar, ellendig gespuis, waar vind ik mijn pompelmoes hier in dit huis? De hofdame sprak onder brandende tranen: Maar sire, er zijn toch nog rijpe bananen? En om u te dienen ook appelesienen en sappige vijgen, die kunt u toch krijgen? Neen, brulde de koning toen, duizendmaal neen! Vlieg op, jij! Mijn pompelmoes wil ik alleen. Toen gingen ze allemaal koortsachtig zoeken, ze zochten in gaten, ze zochten in hoeken, ze zochten in 't koninklijk slot met z'n allen, ze zochten tot zelfs in de varkenstallen. Er was één klein jochie, dat was een koksmaatje, die ging 's de tuin in en liep op een paadje. Hij liep maar te kijken, totdat hij iets vond: Een pompelmoes was het, die lag op de grond. Hij riep: Alle spinnen! en rende naar binnen, 't was niet te geloven hij holde naar boven, en schreeuwde: O, sire, om u te plezieren breng ik u een pompelmoes, sappig en geel... De koning zei enkel maar: Dat is fideel! Toen vierden ze feest en dat wás me een feest! En het koksmaatje at nog het allermeest. Vorige Volgende