Het fluitketeltje en andere versjes(1992)–Annie M.G. Schmidt– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Pietertje Pluim Kijk nou toch 's zeg, dit is Pietertje Pluim, dat jongetje is maar zo groot als m'n duim. Wat zeggen z'n vader en moeder dan? Die zeggen: We snappen er niks meer van! We geven hem klontjes en Haagse beschuitjes en pudding en soep en tomaten en uitjes, en brood en spinazie en échte boter maar wat we ook geven, hij wordt maar niet groter! Hij wordt maar niet groter dan, hierzo, m'n duim maar is hij niet lief, onze Pietertje Pluim? En waar moet hij slapen? Z'n bed is een schoen, hij slaapt in een washandje van katoen en waar mag hij spelen? Hij stoeit en ravot de hele dag zoet in de suikerpot. Waar moet hij zich wassen, die Pietertje? Zijn douche is het bloemengietertje, zijn muts is een zilveren vingerhoed en moeder zegt telkens: Wat is hij toch zoet, wat is hij toch zoet, onze Pietertje Pluim, al is hij dan ook maar zo groot als m'n duim. Als moeder uit winkelen gaat in de stad, rijdt Pietertje rond op het tafelblad, hij rijdt op zijn fiets om het theelichtje heen en tussen de kopjes, hij breekt er geen een, dan maakt hij een toer om de koffiekan en rijdt met een vaart op de naaidoos an. [pagina 37] [p. 37] Maar als moeder thuiskomt, is Pietertje weg. Dan roept ze: Waar ben je toch, Pietertje, zeg! Ze zoekt in de theemuts, ze kijkt in haar tas, ze zoekt in de zakken van vader z'n jas, dan rammelt ze eens met de havermoutbussen, ze zoekt in de laatjes en onder het kussen, dan zegt ze: Wat hoor ik daar toch voor gestommel? O, Pietertje zit in de koekjestrommel! Wat is hij toch stout, onze Pietertje Pluim, al is hij dan ook maar zo groot als m'n duim. Vorige Volgende