prinsesje in slaap kan zingen, zal aan het hof mogen blijven wonen!
Nu, dat werd een gedrang voor het paleis. Er kwam een wolf aanhollen, maar hij werd direct teruggestuurd, want wolven huilen, en kunnen beslist geen mooie slaapliedjes zingen. Een mol kwam ook al aan, maar wie heeft ooit van een mol gehoord, die kan zingen. Terug, mol, zei de tovenaar. Alle hazen en herten en eekhoorns en vossen moesten terug. Het waren nu de vogels die naar voren kwamen. De nachtegaal en de leeuwerik werden uitgekozen, zij mochten mee naar binnen.
Ik kan ook een liedje zingen, klonk opeens een klein stemmetje.
Wie ben jij dan, vroeg de tovenaar, ik zie je niet, kom eens naar voren. Iedereen keek om en wilde weten, wie daar geroepen had, maar je zag helemaal niets.
Ik ben het, zei het stemmetje weer, ik zit op de jas van de tovenaar.
Wel, verdraaid, zei de tovenaar, dat is onze Simon Krekel.
En werkelijk, het was de gewone bruine krekel, die daar op de jas zat. Ha, ha, ha, lachten alle dieren, Simon Krekel wil een liedje zingen. Dat zal een mooi slaapliedje worden, zo eentonig van zzzjt, zzjt en meer niet! Nee, dan geven we de nachtegaal meer kans.
We zullen zien, zei de tovenaar en nam de twee vogels en de krekel mee naar binnen. Ze liepen zeven trappen op, en zeven gangen door, toen kwamen zij aan de zaal, waar de kleine Lindeloesje in bed lag, klaar wakker. Nu zullen we je gauw laten slapen, zei de tovenaar en liet de nachtegaal van zijn schouder vliegen. Nachtegaal, doe je best!
De nachtegaal zong en zong, zijn mooiste liedje,