zal ik meer thuiskomen in mijn keldertje. Wat moet ik toch doen, wat moet ik toch doen?
Och en hij werd zo moe, en de laarzen liepen maar door.
Toen... wat was dat, daar op een hoek van een straatje stond een zwijgende figuur. Een oude man met een baard en met een lange zwarte jas aan. De laarzen liepen vanzelf naar hem toe en de oude man keek heel verwonderd.
O, meneer, zei Joris, hier zijn uw laarzen. Toen bleven de laarzen ook werkelijk staan en Joris was zo vermoeid, dat hij op de plaats zelf op de grond ging zitten.
De oude vreemde man begon toen te lachen, te lachen dat de tranen hem over de wangen liepen. Heb je de laarzen aangetrokken om ermee te gaan wandelen? vroeg hij.
Ja, zei Joris.
En wilden ze toen niet de weg gaan, die jij wou gaan? vroeg de oude man weer.
Nee, zei Joris. Het was afschuwelijk, ik heb uren en uren gelopen.
Tja, zei de vreemdeling, dat komt ervan, als je zo ijdel bent dat je de laarzen van je klanten op zondag aantrekt.
Je moet weten, het zijn toverlaarzen, ze brengen je overal heen waar je wilt, maar... je moet er een toverwoord bij zeggen. Als je zegt ‘Flituria’ en je noemt dan de plaats waar je heen wilt, dan kom je er vanzelf.
Wil je nu met deze laarzen naar je huis? Zeg het woord dan maar en zeg erbij, waar je heen wilt. Ga je gang, morgen kom ik de laarzen halen. Joris keek eens naar de laarzen, fluisterde ‘Flituria’ en daar gingen ze.
Veel, veel harder dan hij zelf zou kunnen lopen. In