den meneer Hammes en de tijgers buitengewoon goede vrienden. Zij kwamen hem iedere dag een bezoek brengen, legden hun koppen tegen hem aan en begonnen dan te spinnen als poezen.
Maar op zekere dag kwam de oudste van de tijgers, Harimau, hard aanlopen en zei: Meneer Hammes, o, meneer Hammes, er is een boze man in het oerwoud. Hij schiet tijgers dood. Hij heeft mijn neef al doodgeschoten en mijn oude tante heeft een schot in haar poot.
Och, och, zei meneer Hammes bedroefd. Waar is die man? Ik zal hem direct gaan opzoeken.
Hij zit in een ding, dat rijdt, zei Harimau en hij staat soms stil met dat ding op de Grote Open Vlakte.
Meneer Hammes ging direct naar de Grote Open Vlakte en vond daar een jagersman in een auto. De jagersman was speciaal naar Afrika gekomen om op tijgers te schieten. Hij maakte er haardkleedjes van.
Mag ik me even voorstellen? Ik ben meneer Hammes, zei meneer Hammes...
Aangenaam, mijn naam is Puttenbroek, zei de jagersman. Hij was bezig zijn geweer schoon te maken en keek alweer loerend in het rond, of er niet een tijger aankwam.
Tja, zei meneer Hammes, ik ben even bij u gekomen om over een netelige kwestie te spreken. Ik heb vernomen, dat u tijgers schiet. Mag ik ook vragen, waarom u dat doet?
Ik maak haardkleedjes van ze, zei de jager, en bovendien vind ik het dapper en moedig van me zelf om tijgers te schieten.
Luister eens, zei meneer Hammes. Hoeveel haardkleedjes hebt u al in uw huis?
Tien, zei meneer Puttenbroek. En mijn vrouw heeft ook al zeven bontjassen van tijgervellen.