direct mijn wethouders bij elkaar roepen. De wethouders vonden het ook een uitmuntend plan. Er werd een jury gevormd, weet je wel, dat is een paar-mensen-bij-elkaar-die-uitmaken-wie-het-wint, en op de 23e juli zou de wedstrijd worden gehouden. (Heb je 't nog niet in de krant gelezen? Nee? Dan lees je het nu.)
De burgemeester en de wethouders zaten allemaal in de jury en om zeven uur 's avonds zou het beginnen.
In de grote raadzaal van het stadhuis waren twee fornuizen opgesteld, en juffrouw Pins en juffrouw Dorregans, met schone schorten aan, stonden er voor, ieder met een pan en een teil vol beslag. Om zeven uur drie minuten riep de burgemeester: Klaar? Af! en daar begon het.
Twee enorme schalen stonden op de vergadertafel. Bij de ene stond een bordje: Koeken van mej. P., bij de andere: Koeken van mej. D. Daar werden de koeken opgelegd en de jury begon te eten. Het was zo lekker en het was zo veel. Ze aten en ze aten en ze aten, dan weer van het ene bord en dan weer van het andere. Eén keer was de suiker op; de burgemeester holde naar zijn vrouw om suiker te halen, maar zei eerst tegen de jury: Wachten met eten, tot ik terug ben!
De jury gaf voor iedere pannekoek punten: 10 was het toppunt van lekker, en o was natuurlijk afschuwelijk maar de koeken kregen allemaal een tien.
Er was een jongeman, die op een groot vel papier de punten moest aantekenen, en bovendien bijhield, hoeveel koeken de een en hoeveel koeken de ander had gebakken. De arme jongeman mocht zelf niet mee-eten, en daar werd hij zo balorig van, dat hij telkens vergat te tellen, en maar zat te snuiven en te watertanden. Toen ieder lid van de jury ongeveer vijfenveertig pannekoeken op had, was het negen uur. Nu waren