De hond en de ezel
Een hond ontving altijd blij zijn meester en zijn huisgenoten, en daarom vertroetelden de meester en de hele familie de hond. De ezel, die dit aanzag, begon zeer diep te zuchten en had medelijden met zijn eigen ellendige toestand en omstandigheden. Hij vond dat men hem onrecht aandeed, want iedereen deed aardig tegen de hond en hij werd gevoed van de tafel van de meester, terwijl hij nooit iets deed behalve spelen. En zelf moest de ezel bundels dragen, werd geslagen met de zweep, kreeg nooit vrij en toch had iedereen een hekel aan hem.
Daarom nam hij zich voor het kunstje van de hond, dat hem zoveel opleverde, na te volgen. En op een keer, toen de meester naar huis kwam, wilde de ezel zijn voornemen uitproberen en liep hem al huppelend tegemoet, en legde zijn hoeven op zijn schouders, zo hard, dat de meester begon te schreeuwen, zo luid en zo lang dat de dienaren aan kwamen gerend, die de ongelukkige ezel - die heel wereldwijs dacht te zijn - flink sloegen met stevige knuppels.