De kikker die zichzelf opblies en andere Middeleeuwse fabels
(1999)–Anda Schippers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
De sprinkhaan en de mierHet is het beste omde wijsheid te gebruiken, waarmee men alle dingen op hun tijd en plaats kan vinden en doen
In de hitte van de oogstmaand zat ergens een sprinkhaan te zingen. Toen hij zag hoe een miertje met veel moeite een graankorrel droeg, zei hij vol medelijden: ‘Als de natuur verkoeling, rust en een vochtige plaats zoekt, waarom loop jij dan heen en weer in zo'n grote hitte? Er nadert niet alleen een storm,aant. maar, wat erger is, met deze zware last dood je jezelf. Zie je niet dat ik in de groene schaduw zit en rustig zing, maar ternauwernood adem kan halen door de grote hitte? Rust daarom totdat de warmte van de oogsttijd voorbij is.’ Het vooruitziende miertje antwoordde de onverstandige sprinkhaan met wijsheid: ‘Alle dingen hebben hun tijd en alle dingen die onder de zon zijn, hebben hun loop. Zoals alle dingen op hun tijd en plaats gedaan moeten worden, kunnen ze ook nagestreefd worden; want wie de juiste tijd voor iets door nalatigheid voorbij laat gaan, vindt het niet wanneer hij het nodig heeft, omdat hij dat wat hij nodig heeft niet op het goede uur verzamelde. Dus, mijn beste, is het noodzakelijk dat wij ons verstand gebruiken, waarmee we voedsel en levensbehoeften door de tijd heen oplettend kunnen vergaren, zoals we ze dankzij de weldaad van de natuur mogen vinden en verzamelen. De oogst is de tijd om de kost bijeen te zoeken. Daarom verzamel ik nu met vooruitziende blik datgene waar ik tijdens de kale winter zeker in overvloedige rust van kan leven. Maar jij vergeet uit kortzichtigheid de tijd die komt en geniet een korte, onbestendige periode van rust. En vooral, wat erger is, misbruik je je gezang en als het groene blad, waarvan je op dit moment | |
[pagina 18]
| |
plezier hebt, als een schim vertrokken is, en de zware hitte van de honger met zware armoede volgt, en je tijdens de oogst niets bijeengeraapt hebt - heb je dan je leven, dat je nu zozeer liefhebt, niet met het zwaard van de onvoorzienigheid geslagen? Daarom smeek ik je, let eens op hoezeer de natuur in haar zaken geleid wordt door de prachtige leidraad van de voorzienigheid. Want de natuur geeft altijd water aan de weiden, zodat de beesten altijd voedsel hebben als dat nodig is. Elk jaar wordt de zon volgens plan een keer rondgeleid, opdat de toekomstige tijd gewaarborgd wordt. Want de aarde ontvangt in de winter dat wat in de zomer voorbereid en gerijpt wordt, en in de toekomst tevoorschijn komt. Zo brengt de palmboom in de loop van het jaar een keer de zoetste dadels voort, en de wijnrank geeft heerlijke wijn. Zo ook de fonteinen, die niet altijd spuiten maar gelijklopen met de kracht van de sterren en de aarde overvloedig begieten - waaruit blijkt dat de hele ordening van de natuur met vooruitziende blik geregeerd wordt. Waarom verwerp jij dan de voorzienigheid die zo geschikt is voor het leven en negeer je de toekomst, en verheug je je alleen in het tegenwoordige? Ja, ik ben bezorgd, omdat ik de toekomst meer vrees (terwijl jij alleen geniet van het heden), want wat voorbij is ben ik al kwijt; aan wat nu is, ben ik bezig voorbij te gaan, voortgedreven door de haastige loop van het uitspansel, en alleen wat nog komt, bezit ik.’ Toen de sprinkhaan dit hoorde, werd hij geraakt en vroeg het miertje om uit te leggen wat ‘voorzienigheid’ precies betekende. Het miertje was hiertoe bereid en zei: ‘Voorzienigheid is: met het vermogen van het oplettende verstand in dit leven die dingen vergaren en zorgvuldig bewaren die ervoor zorgen dat je altijd kunt leven in eeuwige en heerlijke rust.’ Nadat hij dit gezegd had, vertrok het miertje, belast met zijn graankorrel, naar zijn nest. |
|